Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)

[p. 180]

CCXVII. Laster, ende Vleydinghe. 217⁺

Die lastert, lieght, en toont wat grondt,¹
Die vleijdt, bedrieght, en is maer mondt:²

Wel d'een en dander overleydt,³

Is min, ghelastert, als ghevleydt.⁴

⁺

+ K2 Vleydinghe: gevlei.

1 Wie lastert en liegt laat enigszins zijn motieven kennen.

2 Wie vleit en bedriegt, gebruikt alleen maar woorden.

3 Overleg het een en het ander goed.

4 Het is minder erg belasterd dan gevleid te worden.

+ Vergelijk Seneca, Ep. 45.7 (‘Hoe bedrieglijk veel lijkt vleierij op vriendschap’) en Anthologia Graeca 10, 121 (De huichelaar): ‘Wie zich als vijand aan je toont, schaadt je minder als hij die zich hult in de schijn van zuivere vriendschap’.