|
-
-
[tekstkritische noot]1638: 65
Varianten: 2 zijn.
3 had
-
voetnoot1
-
Maer: sluit aan bij het vorige epigram; wendt: keer (de verrekijker) om.
-
voetnoot3
-
gheooght: met het oog gezien; wat je met het blote oog als kleiner had gezien.
-
voetnoot4
-
Hem: zich; grof: groot; vertooght: (ver)toont.
-
eindnoot+
- Vergelijk ep. CXXI en CXXII met Publ. Syrus A28 ‘Aliena nobis, nostra plus aliis placent’ (‘Wij zijn afgunstig op het geluk van anderen, en zij benijden ons het onze’), Cats, Spiegel, dl. 3, XX (Elck weet waer hem de schoen wringht) en De Brune, Embl. XLVIII (De Nijd vind baet in anders quaed): ‘Dez’ nieuwe vond en konst (de verrekijker), die, door een kleyn vizierken,/Doet schijnen over-groot, dat maer en is een zierken,/Verbeelt den rechten aerd van ongunst, haet en nijd,/Die swelt, en smelt, en schelt, als't yemand wel gedijt./Die eens met deze pest zijn hert heeft inghenomen,/Het dunckt hem grof en groot, wat ander' oyt bekomen:/Eens anders land en ougst is altijds meer ghelaen,/En d'uder van zijn vee hem stijver schijnt te staen./’).
|