II. (fol. 3)
Goede ende toegeswooren vrienden,
De reyse van gisteren en is soo geluckich niet geweest, als de voorgaende. Onder wegen hebben wij gehadt eenen grooten geduerigen regen. By Loven, syn wy in een gat met kerre ende peerde blyven steken, alsoo dat wy door den modder hebben moeten uytgaen, ende met hulpe van volck het peert eerst los gemaeckt, ende alsoo uyt doen springen: daernae de kerre met langen koorden uytgetrocken. Wy waren seer fraey gestelt. Dan God si lof geen ongemack van hetselve gehadt. Ommers het peert heeft wederom een nieuw proefstuck gedaen. Dit schryve ick alleen, om mergen en voorder meer te schryven, ende