Structuurschema's van de zin in Middelnederlands geestelijk proza
(1950)–J.A.M. Pulles– Auteursrecht onbekend
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk V
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
52. Exposé van het materiaal
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staat de toevoeging aan het begin van een zin, die door een conjunctie wordt ingeleid, dan kan zij vóór of achter die conjunctie staan. Ook hiervan een voorbeeld.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder treffen wij in ons materiaal dan nog aan een 5-voudige, een 6-voudige, een 7-voudige, een 11-voudige, een 14-voudige en zelfs een 19-voudige zin. Wat aantal en plaats van de toevoegingen betreft bieden deze voorbeelden niets nieuws. In elk daarvan komt één toevoeging voor, die de zin opent. Ook de schematische structuur vertoont geen opvallende bijzonderheden, zij is in de Bijlage geanalyseerd en verantwoord. Daarom geven wij van deze veelvoudige zinnen curieusheidshalve alleen de 19-voudige zin in zijn volledige vormGa naar voetnoot3). 880 G.O mender glorieuse goedheyt, du glorieus alle salighe gheeste, dese drie een eewich een eenich, myn god, |1 alle eerachticheit es dine name, |2 alle doghet es dine natuere, |3 alle scoonheyt es dine voorme, |4 alle rycheyt es dine eyghen, |5 alle goedheyt es dine pleghen, |6 alle soetheyt es dyn leven | ende |7 alle glorie es dyn wesen; |8 dine wonderlike minne heeft mi ghewonnen, |9 in dyn vaderlyc herte bem ic ghedraghen | ende |10 met dinen eeneghe sone bem ic ghebooren; |11 dine eeweghe waerheyt bekende mi |12 dine vriendelike goedheyt begheerde mi | ende |13 dine scoone minne vercoos mi; |14 dine subtyle wysheyt voorrede mi, |15 dine persoonlike drievaudicheyt beelde mi | ende |16 dine heleghe wille dede wesen mi; |17 dine heleghe natuere versierde mi, |18 dine grote dueght ghifte mi | ende |19 du ghaefs mi altemale di. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
53. Samenvatting en conclusiesVoor de samenvatting der zinnen met een toevoeging (kortweg: t-zinnen) vinden wij de volgende gegevens:
Het totaal aantal t-zinnen bedraagt dus 117 of 6% van het volledige materiaal. Dat betekent, dat het toevoegen van woorden of woordgroepen die buiten het ‘zinsverband’ staan, een zeer zelden toegepaste syntactische procedure is. Er zit echter aan deze conclusie een grote ‘maar’ vast. Want van deze 117 voorbeelden zijn er 37, (d.i. bijna ⅓) afkomstig uit een en dezelfde tekst, die slechts 4% van ons volledige materiaal heeft geleverd. Dit maakt alle conclusies die wij uit bovenstaande tabel zouden willen afleiden, zeer onzeker ten opzichte van het geestelijk proza in het algemeen. Deze omstandigheid steeds voor ogen houdend zien wij dan verder, dat wij 109 voorbeelden gevonden hebben waarin slechts één toevoeging voor komt, zodat wij deze constellatie wel als de regelmatige kunnen beschouwen. Daarnaast staan dan nog 8 voorbeelden met twee toevoegingen, terwijl een groter getal niet blijkt op te treden. Dit wat het aantal toevoegingen betreft. En nu hun plaats in de constructie. Bij één toevoeging staat deze in 90 gevallen geheel vooraan in de zin. Bij meer- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voudige zinnen vinden wij haar tweemaal vóór het tweede samenstellende element (het tweede schema). In 13 voorbeelden staat zij tussen de zinsdelen van de zelfstandige of samenstellende elementaire of samengetrokken zin. Als sluitstuk van het geheel komt de toevoeging voor in 3 voorbeelden, als sluitstuk van het eerste samenstellende element van een meervoudige zin nog in 1 voorbeeld. Bij twee toevoegingen vinden wij: t vóór het geheel: 6 vbb.; t vóór een volgend element: 2 vbb.; t in een der elementen: 5 vbb.; t achter het geheel: 3 vbb. Als wij nu 1. de posities van de toevoeging vóór het eerste of vóór een der volgende samenstellende elementen van een meervoudige zin, gezamenlijk als vóór-positie beschouwen; 2. de posities van de toevoeging in onverschillig welk samenstellend element als in-positie en 3. de posities van de toevoeging achter het laatste of een der voorafgaande samenstellende elementen als achter-positie, komen wij tot de constatering, dat van de 125 gezamenlijke toevoegingen er 100 een vóór-positie innemen, dat er 18 tussen de zinsdelen van de zinnen in staan en dat er 7 als afsluiting fungeren. Resumerend blijkt dus de positie vóóraan de normale plaats te zijn, waar de bestanddelen buiten het zinsverband aan de zin worden toegevoegd. Willen wij bij meervoudige zinnen de posities vóór een der volgende of achter een der voorgaande afzonderlijke elementaire zinnen zien als een positie tussen de samenstellende elementen, dan vinden wij daarvan 5 voorbeelden. Hebben wij tot nu toe de toevoeging op zich zelf bekeken, nu brengen wij haar in verband met de schematische vorm van de zinnen waarin zij voorkomt. Wij vinden dan:
Om deze cijfers tot spreken te krijgen, plaatsten wij (tussen haken) daarnaast de percentages waardoor de elementaire, samengetrokken en meervoudige zinnen vertegenwoordigd worden in het gezamenlijk materiaal van de hoofdstukken II, III en IV. Wij zien dan het percentage der elementaire zinnen vrijwel gelijk blijven (62% / 63%), maar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het percentage samengetrokken t-zinnen is veel kleiner, dat van de meervoudige t-zinnen echter aanzienlijk groter. Het invoegen van bestanddelen buiten het zinsverband blijkt dus in samengetrokken zinnen minder gebruikelijk te zijn, des te meer echter in meervoudige zinnen en vooral in de zeer uitvoerige vormen daarvan, zoals de volgende cijfers laten zien. Met t:
Zonder t:
In hoeverre de tekst die in dit hoofdstuk zulk een overwegende rol speelt (Enkele Gebeden = G-tekst), hierop van invloed is, zullen wij in de volgende § nagaan. Vervolgens onderzoeken wij, of de afzonderlijke vormen der elementaire zinnen nog verschil in vatbaarheid voor het opnemen van toevoegingen vertonen. Om dit beter te kunnen beoordelen geven wij daarnaast weer de cijfers van Hfst. II.
Ofschoon de absolute aantallen vrij klein zijn, blijken de verschillen in de percentages tussen de zinnen van dit hoofdstuk en die van Hfst. II toch wel zo groot, dat zij enige (voorzichtige) gevolgtrekkingen toelaten. Vooreerst zien we dan de vorm A.Vf.S.R. bij de t-zinnen naar voren komen. Deze vorm leent zich dus blijkbaar beter voor het opnemen van toevoegingen dan de vorm S.Vf.R. Dat de zinnen van de vorm A.Vf.S.R. de enige zijn waaronder wij (twee) voorbeelden gevonden hebben met twee toevoegingen in een elementaire zin, mag misschien als een bevestiging hiervan gezien worden. Maar wat vooral opvalt in bovenstaande cijfers, is het grote percentage der ‘Overige’ zinsvormen bij de t-zinnen. Dit verschijnsel nog in bijzonderheden na te pluizen heeft bij de kleine aantallen weinig zin. Wij stellen alleen maar vast, dat ook de niet gebruikelijke zinsvormen gemakkelijk van een toevoeging kunnen worden voorzien, gemakkelijker nog dan de vorm A.Vf.S.R. Intussen heeft dit resultaat ons nieuwsgierig gemaakt naar de toe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stand bij elementaire zinnen als samenstellende elementen van de meervoudige zinnen. De 139 afzonderlijke elementen van de meervoudige t-zinnen geven het volgende te zien (tussen haken de cijfers van Hfst. IV):
Ook hier dus eenzelfde hoog percentage ‘Overige’ zinsvormen bij de t-zinnen, tegenover de 11.6% van Hfst. IV relatief nog opvallender dan bij de elementaire t-zinnen. Eveneens merkwaardig is, dat van die 39.5% er 18.7% voor rekening komen van de zinsvorm Vf.R. (19) en A.Vf.R. (20). Deze 18.7% tonen aan, dat er onder de samenstellende elementen der meervoudige t-zinnen vrij veel eenledige zinnen voorkomen. Verder zien wij bij de meervoudige t-zinnen de frequentieverhouding tussen de vormen S.Vf.R. en A.Vf.S.R. van Hfst. IV weer voor de dag komen (S.Vf.R. ruim in de meerderheid tegenover A.Vf.S.R.). Alles inzake de bijzondere zinsvormen nog eens samenvattend constateren wij dus bij de gezamenlijke t-zinnen een zekere overmaat aan ongebruikelijke vormen, zowel in de elementaire zinnen als in de afzonderlijke elementen der meervoudige zinnen. Over de mogelijke invloed van de G-tekst ook op dit punt komen wij straks nader te spreken. Ten slotte iets over het secundaire vormkenmerk. Wij vergelijken eerst de elementaire t-zinnen met de elementaire zinnen van Hfst. II, daarna de meervoudige t-zinnen met de meervoudige zinnen van Hfst. IV. Wij doen dit voor de totalen en voor de drie vormgroepen, die wij hebben onderscheiden en drukken de verhouding uit in procenten. De zelfstandige elementaire zinnen geven dan het volgende te zien:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij vinden dus bij de t-zinnen over het algemeen (het totaal-cijfer) een verschuiving ten gunste van de enkelvoudige constructies. Maar binnen het kader van deze gewijzigde verhouding in de algemene situatie blijven de afzonderlijke vormgroepen zich, wat de e/s verhouding betreft, gelijk. De vorm S.Vf.R. heeft in beide groepen (Hfst. V en Hfst. II) het grootste percentage enkelvoudige constructies, de ‘Overige’-vormen het kleinste, en de vorm A.Vf.S.R. houdt het midden. De meervoudige zinnen geven, bezien in hun samenstellende elementaire zinnen, het volgende beeld:
Ook hier vinden wij bij de t-zinnen over het algemeen een verschuiving naar de enkelvoudigheid, zodat wij dus constateren, dat een toevoeging van bestanddelen buiten het zinsverband vooral in enkelvoudige zinnen voorkomt. Misschien mogen wij hieruit de conclusie trekken, dat de meer ingewikkelde structuur van een samengestelde zin belemmerend werkt op een uitbreiding daarvan met zulke toevoegingen. In tegenstelling met de toestand bij de elementaire zinnen als zelfstandige eenheden komt in bovenstaande cijfers met betrekking tot de e/s verhouding een opvallende verandering bij de afzonderlijke vormgroepen aan het licht. Bij de t-zinnen leveren de ‘Overige vormen’ het hoogste percentage enkelvoudige constructies op; bij de zinnen van Hfst. IV echter het laagste! Bij de vormen S.Vf.R. en A.Vf.S.R. blijft de situatie gelijk. De vorm S.Vf.R. toont zich dus over de gehele lijn ten opzichte van de vorm A.Vf.S.R. preferent bij een enkelvoudige constructiewijze. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
54. Individuele aspectenDaar het totaal aantal der t-zinnen slechts 117 bedraagt, vergelijken wij bij onze proefpeilingen naar het individuele taalgebruik uitsluitend de totaalpercentages. Wij voegen daar echter een korte beschouwing van de G-tekst | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Enkele Gebeden) aan toe omdat deze hier zo'n opvallend grote frequentie vertoont en daarom op de cijfers van de voorgaande samenvatting een overwegende invloed heeft.
Ruusbroec (R.), Hadewijch (H.) en Dirc van Delf (DD.) en de auteur van de Marialegenden (M.) tonen zich dus geen voorstanders van interjectionele of vocativische onderbrekingen in hun betoog. Anders de emotionele volksman Brugman (Br.)! En dan de auteur der Gebeden: hij (of zij!?) toont zich in meer dan een opzicht een extremist. Wij constateren niet alleen een voorkeur voor exclamatieve elementen, maar ook bijna alle extreem uitvoerige zinnen zijn van hem afkomstig: de 5-voudige, de 7-voudige, de 11-voudige, de 14-voudige en de 19-voudige zin (resp. vb. 916, 877, 905, 887 en 880) en verder nog 5 van de 7 drie-voudige en 2 van de 5 vier-voudige zinnen (resp. vb. 876, 860, 859, 875, 915, 874 en 888). Wat zich op grond van de cijfers voor de frequentie-verhouding tussen 2-voudige en meer-dan-2-voudige zinnen (vgl. Hfst. IV, § 50, 2e tabelletje) reeds liet vermoeden, manifesteert zich hier duidelijk en het is dus wel zeker, dat de G-tekst verantwoordelijk is voor het hoge percentage der meer-dan-2-voudige constructies onder de t-zinnen. Het grote percentage ‘Overige’ zinsvormen komt echter niet voor rekening van deze tekst. Want naast de 39.7% ‘Overige’ vormen bij de gezamenlijke zelfstandige elementaire t-zinnen toont hij een privé cijfer van 29.4%; naast de 39.5% bij de gezamenlijke elementaire t-zinnen als onderdelen van meervoudige zinnen een van 35%. Wel echter bestaat er bij de G-tekst een voorkeur voor de vorm A.Vf.S. (6). Onder de 39 ‘Overige’ vormen, die wij daarin bij zelfstandige zinnen en bij de samenstellende elementen aantreffen, vinden wij dit schema 27 maal. |
|