Structuurschema's van de zin in Middelnederlands geestelijk proza
(1950)–J.A.M. Pulles– Auteursrecht onbekend
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk IV
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Meervoudige zinnen, bestaande uit twee elementaire zinnen van dezelfde vorm
|
Tweevoudige zinnen van de vorm A.S.Vf.-A.S.Vf. (2 × schema 3) | 1 vb. | |
1835 Sp. Wat ende van waen die mensche is | ende | wat die siele is. |
Wij ontmoeten in dit voorbeeld een elementaire schemavorm, die wij tot nu toe nog niet tegen zijn gekomen. Het is een vorm, waarbij na Aanloop geen Inversie volgt, - een vorm dus, die wij niet aantroffen onder de vormen, welke wij in hoofdstuk II als regelmatig voor de zelfstandige zin bevonden hebben. De vraag is derhalve gewettigd, of wij hier met een zelfstandige zin, dan wel met een geïsoleerde afhankelijke zin te doen hebben. Daar het gegeven voorbeeld in de Sp.-tekst fungeert als titel van een nieuw hoofdstukje, menen wij het in dit geval met zekerheid als een zelfstandige zin te mogen interpreteren.
Tweevoudige zinnen van de vorm S.Vf.R.-S.Vf.R. (2 × schema 4)Ga naar voetnoot1) | 54 vbb. | |
1001 GG. Dese salme is swaer, | ic wils u wat beduden. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.S.-A.Vf.S. (2 × schema 6) | 5 vbb. | |
892 G. In eerderike es myn huut ghanc, | in gode es myn wederkeeren. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm S.M.Vf.R.-S.M.Vf.R. (2 × schema 11) | 2 vbb. | |
1067 Lb. Hij en sochte gheen solaes van buten | noch | hij en plach nummermeer in den hoef te gaen om hem te verwanderen. |
In beide voorbeelden bestaat de component M uit het ontkennende partikel en/ne, zodat wij hun vorm liever interpreteren als een variant van het schema S.Vf.R. Bij de samenvatting van de frequentie-cijfers zullen wij ze dan ook bij deze zinsvorm onderbrengen.
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.S.R.-A.Vf.S.R. (2 × schema 12) | 24 vbb. | |
669 Chr. Hier na so brac kerstine die gode, | ende | tgout ende tselver gaf si den armen. |
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.M.S.R.-A.Vf.M.S.R. (2 × schema 16) | 1 vb. | |
1531 H. Dus maect mi Minne bi uren soe verlicht, dat ic weet dats mi ghebrect daer ic minen lieve niet ghenoegh en ben na sine werdicheit; | ende | bi uren maect mi der minnen suete nature soe blent met hare te ghesmakene ende te ghevoelne, dat mi ghenoeghet ende dat mi bi uren soe rike es daer met te sine, dat ic hare in mi selven lie datse mi ghenoech es. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm Vf.R.-Vf.R. (2 × schema 19) | 4 vbb. | |
1720 LJ. Verkoept dat ghi hebt | ende | gheft almosne. | ||
Een der voorbeelden vraagt enige toelichting, nl. het volgende: | ||
146 R. Roep, bidt ende begheert ende hoep sine hulpe ende ghenade altoes; | sijt sober ende ghemate in spysen ende drancken.... |
Het is mogelijk de eerste elementaire zin niet als één geheel maar als een groep van vier elementaire zinnen op te vatten. (Roep, | bidt | ende begheert | ende hoep....). Omdat wij echter, om de in hoofdstuk I, § 7 uiteengezette redenen, onmiddellijk achter elkaar staande Verba finita als één (meervoudig) Verbum finitum beschouwen, hebben wij in dit geval de gehele passus van Roep.... tot en met altoes als een eenheid geïnterpreteerd, temeer daar het feit, dat alle vier de verba hetzelfde object (sine hulpe ende ghenade) hebben, deze interpretatie volledig ondersteunt.
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.R.-A.Vf.R. (2 × schema 20) | 4 vbb. | |
353 CS. Wildi in rechter vryheit leven, so leert blideliken sterven; | wildi weten hoe ghi dat leren sult, so verstaet ende merct wael, dat ic u segghen sal. |
In voorbeeld 1738 LJ. bestaat de component A in beide elementaire zinnen uit het partikel en, zodat wij hier met een combinatie van varianten van het schema Vf.R. te doen hebben.
B. Meervoudige zinnen, bestaande uit twee elementaire zinnen van verschillende vorm
31. Exposé van het materiaal
Tweevoudige zinnen van de vorm S.Vf.-S.Vf.R. (1.4) | 1 vb. | |
1743 LJ. Een man was | die hadde twee kinder. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm S.Vf.R.-A.Vf.S. (4.6) | 2 vbb. | |
623 SD. Mijn beddekijn is bestroeyt mit welrukende bloemen | ende | in minen boemgaert daer wassen so wonderlike scoen lelyen ende rosen. |
Het is ook mogelijk in de tweede elementaire zin de woorden so wonderlike scoen als bijwoordelijke bepaling bij wassen op te vatten. In dat geval zou de zin de vorm A.Vf.M.S. hebben. Hiertegen pleit echter de algemene gedachtengang en, - in formeel opzicht, - de vorm scoen, die op bijvoegelijk gebruik wijstGa naar voetnoot2). Wij handhaven daarom het schema A.Vf.S.
Tweevoudige zinnen van de vorm S.Vf.R.-S.M.Vf.R. (4.11) | 4 vbb. | |
1480 LLV. Si was vlitich in lesen, | want | si en hielt niet op die heilig scryft vanden toecomst christi te lesen. |
Aangezien in alle vier de voorbeelden de component M bestaat uit het partikel en/ne, rekenen wij de elementaire zinnen van de vorm S.M.Vf.R. weer tot varianten van het schema S.Vf.R., waardoor de gehele zin geclasseerd moet worden onder de combinaties van 2 × het schema S.Vf.R.
Tweevoudige zinnen van de vorm S.Vf.R.-A.Vf.S.R. (4.12) | 27 vbb. | |
304 CS. Ander woekeraars beyden noch een tijt; | dese moet men opten borde betalen eermen vanden spele gaet. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm S.Vf.R.-A.Vf.M.S.R. (4.16) | 2 vbb. | |
1904 EM. Mer | die boesheit hevet hoer selver gheloegen, | want | overmids den duvel was synen herten die toe ganc des beliens toeghestoppet, opdat die salighe vergifnysse niet ingaen en solde doer die poerte der penitencien. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm S.Vf.R.-Vf.R. (4.19) | 1 vb. | |
1806 Sp. Ic hebbe di eerst gheseit dat die siele een gheestelic substancie is, | verstaet mi nu wel. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm S.Vf.R.-A.Vf.R. (4.20) | 1 vb. | |
197 L. Want | dits seker waer, | nu merct wat dat ic nu segghen wille. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.S.-S.Vf.R. (6.4) | 4 vbb. | |
1767 LJ. Dar na starf die rike man | ende | sine zile wart ghevurt in der hellen. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.S.-S.M.Vf.R. (6.11) | 1 vb. | |
723 SB. Des selven nachts doe die broeders metten songhen, starf die zieke man | ende | die brueder inden cloester en wiste des niet. |
De component M bestaat in dit voorbeeld uit de voorzetselbepaling inden cloester en het partikel en. Wij menen de bepaling als een bijvoeglijke bepaling bij die brueder en derhalve als een deel van het Subject op te kunnen vatten. Daardoor komt de component M uitsluitend te bestaan uit het partikel en en heeft de tweede elementaire zin de vorm van de variant van het schema S.Vf.R.
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.S.-A.Vf.S.R. (6.12) | 1 vb. | |
320 CS. Daer na comet dat quaet spreken, | dan segghen si: ‘Ghi lyeghet het doer uwen croden soens hals’,.... [volgt verdere directe rede]. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.S.Vf.R.-A.Vf.S.R. (9.12) | 1 vb. | |
497 DD. Voort, dat hof vander meyery dat sal allen menschen open wesen, die daer voer bi liden: | den riken als ridende luden sal men voeder gheven,.... [Volgen nog een aantal dingen, die men moet doen; alles grammatisch aansluitend bij sal]. |
Wij menen het voegwoordelijk bijwoord voort hier te mogen beschouwen als een zuiver nevenschikkend voegwoord, omdat het in de opeenvolging der zinnen geen andere functie heeft dan die van een aaneenschakeling der gedachten. Deze conclusie uit de samenhang vindt formele steun in de omstandigheid dat, indien wij dit voort als voegwoordelijk bijwoord willen blijven interpreteren, de zinsvorm A.S.Vf.R. in zijn Aanloop niet de eigenaardigheid zou vertonen waardoor hij naar onze bevindingen in Hfst. II, § 11 en 15 vrijwel regelmatig gekenmerkt wordt. Het blijft intussen ook mogelijk voort als een zinsaequivalent op te vatten. De door een komma aangegeven rust wijst op ‘afscheiding’ (in de zin van Overdiep). Wij zullen echter aanstonds een analoog voorbeeld ontmoeten waarin geen rust wordt aangeduid. Hoe dan ook, in ieder geval lijkt het beter de eerste elementaire zin te schematiseren volgens de formule S.Vf.R.
Tweevoudige zinnen van de vorm S.M.Vf.R.-S.Vf.R. (11.4) | 8 vbb. | |
1913 DM. Die vrienden en constense niet wederstaen, sy lietense in haren wille. |
Bij alle voorbeelden van dit en de drie volgende typen van tweevoudige zinnen bestaat in het schema S.M.Vf.R. de component M uitsluitend uit het partikel en/ne, waaruit derhalve de bekende consequenties voor de eigenlijke schemavorm voortvloeien.
Tweevoudige zinnen van de vorm S.M.Vf.R.-A.Vf.S. (11.6) | 1 vb. | |
515 M. Mer | si en condet wtter herten niet quijt werden | ende | haer dochte dat si in dat habijt verbernen woude. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm S.M.Vf.R.-A.Vf.S.R. (11.12) | 5 vbb. | |
1831 Sp. Dese siel en heeft gheen form, wantse gheen lichaem en heeft, | want | sonder lichaam en can gheen form wesen. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm S.M.Vf.R.-A.Vf.M.S.R. (11.16) | 1 vb. | |
1855 U. Si en willen weten noch verstaen doechde te doen, noch haer oghen op luken te sien, | also hevet se haer quaetheit verblint. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.S.R.-Vf.S.R. (12.4) | 36 vbb. | |
1496 OVO. Mer | doe ontfinc si dat alre best, | want | si is huden bi horen soen gevuert baven alle engelen. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.S.R.-S.M.Vf.R. (12.11) | 4 vbb. | |
937 G. Dus weten wij wel dattu best, | maer | wine weten niet wattu best. |
In het schema S.M.Vf.R. is in alle voorbeelden de component M gelijk aan het partikel en/ne.
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.S.R.-A.Vf.M.S. (12.13) | 2 vbb. | |
275 TV. Dan spreet hi de sielen hier ende daer in allen siden omtrent hem in de helle | ende | dan slaet boven den putte huute een stinckende vlamme daer ic vooren af seide. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.S.R.-A.S.M.Vf.R. (12.15) | 1 vb. | |
1027 GG. Ende | boven al dinc so sal die cluse des herten alsoe besloten wesen, dat si haer inwendighe gaven, die.... [volgt bijv. bijzin], nummermeer en laet comen in dat gat hoers mondes, | ende | hoe si meerre ende hogher sijn, hoe men se heymeliker houden sel, het en waer.... [volgt een uitvoerige conditionele bijzin, die als R.-component de zin afsluit]. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.S.R.-Vf.R. (12.19) | 1 vb. | |
868 G. Nu bidd ic u doer u miltheit, dat ghi mi, cranke mensche, geeft te wederstane alle overdaet die.... [volgt bijv. bijzin bij overdaet] | ende | geeft mi eenninge alder inwendege wijsheit, dat ic.... [volgt een doelaanwijzende bijzin als slot van de zin]. |
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.M.S.-S.Vf.R. (13.4) | 1 vb. | |
1257 LJL. Ende | als Ihesus dus gaende was, so is hem gevolcht een vroukijn, die.... [volgen twee relatieve zinnen bij vroukijn] | ende | sy heeft hem geroert of getast aen die zoome van synen cleede, segghende in haer selven:.... [volgt een directe rede]. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.M.S.-A.Vf.S.R. (13.12) | 2 vbb. | |
1099 Lb. Doe was daer een eersam bequame iongelinck, genoemt Roloef hasenbroeck; | desen waert sie ondertrouwet. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.S.M.Vf.R.-A.Vf.S.R. (15.12) | 1 vb. | |
495 DD. Voort die moeder des huusmans en sal niet anderwerf mannen, | want | so makede si een kijf mitten kinderen. |
T.a.v. het voegwoordelijke bijwoord voort geldt hetzelfde als hierboven bij de combinatie van schema 9 met schema 12 is opgemerkt. Daar bovendien de component M weer gelijk is aan het partikel en, zullen we de eerste elementaire zin formeel beter kunnen karakteriseren als variant van het schema S.Vf.R.
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.M.S.R.-S.Vf.R. (16.4) | 3 vbb. | |
1250 FR. In allen dinghen sal hem die mensche gheliken der ghemeenheit, | ende | hi sal niet sonderlinc sijn. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.M.S.R.-A.Vf.S. (16.6) | 1 vb. | |
210 BN. Die wile es daer boven onder die geeste hare begerleke wandelinge, ende meest onder die bernende seraphine in die grote godheit, | ende | in die hoge drievuldicheit es hare liefleke rustinge ende hare genuechleke woninge. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.M.S.R.-A.Vf.S.R. (16.12) | 2 vbb. | |
1042 GG. Doe screef hem sente Bernaert weder als dat hi hem niet en gheboet, noch te ghebieden en hadde, mer dat hi hem gheraden hadde, | dien raet so en riepe hi niet weder. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm Vf.R.-S.Vf.R. (19.4) | 5 vbb. | |
1805 Sp. Verstaet mi wel, | ic selt di segghen. | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm Vf.R.-A.Vf.S.R. (19.12) | 7 vbb. | |
150 R. Sijt vredsam, saechmodijch ende verduldich in allen doghene: | soe blijft God wonende in u. |
Tweevoudige zinnen van de vorm Vf.R.-A.S.M.Vf.R. (19.15) | 1 vb. | |
1197 GP. Dencket wat ghi wilt van den dinghen, die buten synt, | ist dat ghi my ghetrouwe, verenicht ende vrendelic syt, si en mogen u nyet hinderen noch helpen, hoe dat si geschyen. |
Daar de component M in de tweede elementaire zin weer bestaat uit het partikel en, hebben we hier te doen met een variant van het schema A.S.Vf.R. (9). Overigens ontmoeten wij hier dit schema weer onder dezelfde condities als die, welke bij de voorbeelden van deze zinsvorm in Hfst. II aanwezig bleken te zijn.
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.R.-S.Vf.R. (20.4) | 1 vb. | |
1741 LJ. En syt dan nit sorgende om den margen, | want | de margen sal sorgen vor hem selven. |
De component A van het schema A.Vf.R. is hier het partikel en, zodat wij hier in wezen met een variant van de vorm Vf.R. te doen hebben.
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.R.-A.Vf.S.R. (20.12) | 1 vb. | |
1306 LJB. Nu merket, alst goet te prueven es, | oft dit kynt bi wile alst honger hadde na gewoente der andere kyndere.... [volgen in nevenschikking nog twee omstandigheden, aansluitend aan als], hoe moeste die lieve moeder dan bedruct wesen! | ||
Tweevoudige zinnen van de vorm A.Vf.R.-Vf.R. (20.19) | 3 vbb. | |
800 GO. Ende | ist dattet ymmer niet batet, so denct dattet uwer sonden scult is | ende | bidt ghenade. |
Bij één voorbeeld, 1722 LJ., is de component A gelijk aan het partikel en en hebben we dus een variant van de vorm Vf.R.
32. Samenvatting en conclusies betreffende § 30 en § 31
Mutatis mutandis komt de samenvattende tabel van de onder A en B (§ 30 en § 31) behandelde typen van tweevoudige zinnen er als volgt uit te zienGa naar voetnoot3):
ZinsvormGa naar voetnoot4) | Totaal | e.e | e.s | s.e | s.s | |
Schema | 4.4 | 68 | 28 | 19 | 9 | 12 |
6.6 | 5 | 5 | ||||
12.12 | 24 | 5 | 7 | 5 | 7 | |
16.16 | 1 | 1 | ||||
19.19 | 6 | 3 | 1 | 2 | ||
20.20 | 3 | 3 | ||||
_____ | _____ | _____ | _____ | _____ | ||
107 | 38 | 29 | 15 | 25 | ||
1.4 | 1 | 1 | ||||
4.6 | 3 | 1 | 2 | |||
4.12 | 34 | 7 | 9 | 7 | 11 | |
4.16 | 3 | 1 | 2 | |||
4.19 | 1 | 1 | ||||
4.20 | 1 | 1 | ||||
6.4 | 5 | 1 | 1 | 2 | 1 | |
6.12 | 1 | 1 | ||||
12.4 | 40 | 13 | 9 | 10 | 8 | |
12.13 | 2 | 1 | 1 | |||
12.15 | 1 | 1 | ||||
12.19 | 1 | 1 | ||||
13.4 | 1 | 1 | ||||
13.12 | 2 | 1 | 1 | |||
16.4 | 3 | 1 | 1 | 1 | ||
16.6 | 1 | 1 | ||||
16.12 | 2 | 2 | ||||
19.4 | 6 | 6 | ||||
19.9 | 1 | 1 | ||||
19.12 | 7 | 1 | 2 | 3 | 1 | |
20.12 | 1 | 1 | ||||
20.19 | 2 | 1 | 1 | |||
_____ | _____ | _____ | _____ | _____ | ||
119 | 34 | 30 | 28 | 27 | ||
_____ | _____ | _____ | _____ | _____ | ||
226 | 72 | 59 | 43 | 52 |
Als wij de cijfers van deze tabel nader bestuderen, dan zien wij, dat de tweevoudige zinnen die uit twee elementaire zinnen bestaan,
tezamen 226 voorbeelden omvatten, d.i. 11.3% van het volledige materiaal. Dit zinstype blijkt dus al betrekkelijk zeldzaam te zijn. Tussen de beide groepen, waarin wij de voorbeelden onderscheiden hebben (combinaties van twee gelijke, en combinaties van twee verschillende schema's) treedt geen opvallend verschil in frequentie aan de dag (107 naast 119 voorbeelden). Een uitgesproken voorkeur voor een van beide soorten van combinaties bestaat er dus niet.
Dat de zinnen, die formeel op een verdubbeling van het schema S.Vf.R. (4) of A.Vf.S.R. (12) berusten of op een combinatie van deze beide, verreweg de frequentste zijn, behoeft in het licht van onze bevindingen van Hfst. II geen verwondering te baren. Met 166 voorbeelden maken zij 73.5% of bijna drievierde van het totaal uit. Opvallend is echter dat de combinatie (4.4) zoveel frequenter is dan de combinatie (12.12), daar zowel schema 4 als schema 12 als vorm van een elementaire zin een nagenoeg gelijke frequentie vertonen (vgl. Hfst. II, § 16). Hetzelfde geldt voor de combinatie (19.19) naast (20.20). Al zegt de geringe frequentie van deze combinaties niet veel, naast de verhouding van de combinatie (4.4) en (12.12) is dit toch op zijn minst merkwaardig.
Wat kan hiervan de oorzaak zijn? Bestaat er een zekere aversie tegen het verbinden van twee schema's, die beide met een Aanloop beginnen? In de groep der combinaties van verschillende schema's kunnen wij voor deze veronderstelling geen steun vinden. De constructies waarin daar beide schema's met een Aanloop beginnen, zijn alle combinaties van zeer weinig frequente schema's, zodat hun aantal uiteraard zeer gering is. Het zijn de combinaties (6.12), (12.13), (12.15), (13.12), (16.6) en (20.12), die tezamen slechts 10 voorbeelden opleveren.
Wordt dan misschien voor het tweede schema bij voorkeur een schema zonder Aanloop gekozen? Dat zou wellicht óók nog het aantal der (12.12) combinaties kunnen drukken. Maar omtrent de juistheid van deze oplossing is al evenmin uit de groep der combinaties van verschillende schema's zekerheid te verkrijgen. Want, al geeft de verhouding van de frequenties der combinaties (4.12) en (12.4) (resp. 34 en 40 voorbeelden) een heel kleine aanwijzing in de goede richting, de overige combinaties leveren 22 zinnen met Aanloop in het eerste schema en 25 met Aanloop in het tweede. Dit laatste wijst weer eerder op de onjuistheid van onze tweede veronderstelling.
Er blijft ons dus niet veel anders over dan het feit te constateren en de verklaring schuldig te blijvenGa naar voetnoot5).
Als wij ons herinneren, dat van de elementaire zinnen 53.6% door een Aanloop werd ingeleid, dan blijken de tweevoudige zinnen van verschillend schema, zowel in hun eerste element (met 62 uit 119 voorbeelden of 52.1%) als in hun tweede element (met 59 uit 119 voorbeelden of 49.6%) zich vrijwel daarbij aan te sluiten. Met de tweevoudige zinnen van gelijke schema's is het anders. Daar hebben slechts 33 van de 107 voorbeelden (30.9%) een Aanloop.
Over beide groepen van tweevoudige zinnen tezamen gerekend blijkt dus, dat de elementaire zinnen die als elementen van deze tweevoudige zinnen optreden, in mindere mate door een Aanloop worden ingeleid dan de elementaire zinnen zonder meer.
Vervolgens iets over het secundaire vormkenmerk. Over het totaal genomen zien wij de combinaties e.e en e.s tezamen en ieder op zich zelf in de meerderheid tegenover de combinaties s.e en s.s. Bij de groep van twee gelijke schema's is dit verschijnsel duidelijker dan bij de groep van twee verschillende schema's. Bij de afzonderlijke zinsvormen doen zich nogal belangrijke verschillen voor. De oorzaak hiervan zal voor een groot deel wel te vinden zijn in de geringe frequenties van de meeste combinaties. Daarnaast doet ook de voorkeur van bepaalde schema's voor een enkelvoudige of samengestelde vorm zich gelden (vgl. Hfst. II). Bepalen wij ons tot de cijfers van het totaal, dan blijkt 58% van de tweevoudige zinnen met een enkelvoudige elementaire zin te beginnen. De tweede elementaire zin is in 115 voorbeelden (50.9%) enkelvoudig. Wij constateren dus een neiging om in een tweevoudige zin de bijzinnen in het tweede element te plaatsen. Inzover wij de samengetrokken zin met één partieel schema als een tweevoudige constructie mogen beschouwen, zijn de bij dit zinstype op dit punt geconstateerde verhoudingen vergelijkbaar met de gegevens omtrent de tweevoudige zinnen. Wij hebben dan in Hfst. III, § 24 gezien, dat bij de samengetrokken zinnen het eerste element (de basiszin) voor 75.5% enkelvoudig was, het tweede element (de partiële zin) voor 47.4%. Bij de tweevoudige zin is het verschijnsel dus veel minder sprekend.
C. Meervoudige zinnen bestaande uit een elementaire en een samengetrokken zin
33. Exposé van het materiaal
In deze derde groep van de meervoudige zinnen vinden wij verreweg de meeste zinsvormen slechts door een enkel voorbeeld vertegenwoordigd. Een exposé van het materiaal in de door ons tot nu toe gebezigde vorm, waarbij van alle bijzondere vormen tenminste één voorbeeld gegeven wordt, zou dus neerkomen op een bijna volledige uitstalling van de gezamenlijke voorbeelden. Hoewel deze gezamenlijke voorbeelden niet zo heel talrijk zijn, zou toch het opstellen van zulk een exposé de omvang van onze studie doen toenemen in een mate, die niet evenredig zou zijn aan de belangrijkheid van door een enkel voorbeeld vertegenwoordigde zinsvormen. Dit te meer, omdat de te behandelen vormen ten aanzien van de structuur der afzonderlijke elementaire en partiële schema's waaruit zij zijn opgebouwd, geen nieuwe gezichtspunten bieden. Daarom menen wij hier te kunnen volstaan met het weergeven van een enkel voorbeeld van de hoofdtypen, waartoe de bijzondere vormen te herleiden zijn en verder te verwijzen naar de Bijlage, waarin de gezamenlijke voorbeelden genoemd en naar hun formele bijzonderheden geanalyseerd worden.
De bedoelde hoofdtypen zijn:
1. | Tweevoudige zinnen bestaande uit een elementaire en een samengetrokken zin. |
2. | bTweevoudige zinnen bestaande uit een samengetrokken en een elementaire zin. |
3. | Tweevoudige zinnen bestaande uit twee samengetrokken zinnen. |
Van elk dier typen dus een voorbeeldGa naar voetnoot6).
211 BN. Si suctene in sire maiesteit, ‖ si volget heme daer | ende | sieten ane met herten ende met geeste. [S.Vf.R. - (S.Vf.R - Vf.R.)].
583 M. Si ghinc inder kerken | ende | vant al haer habijt legghen op onser vrouwen outaer, ‖ si toech dat habijt an. [(S.Vf.R. - Vf.R.) - S.Vf.R.].
1749 LJ. Doe ghinc hi | ende | dede hem an enen der portren van din lande ‖ ende ‖ deghene senddene in syn dorp | ende | beval hem te hudene sine swyn. [(A.Vf.S. - Vf.R.) - (S.Vf.R. - Vf.R.)].
34. Samenvatting
Het totaal aantal tweevoudige zinnen van bovengenoemde typen
bedraagt 44, d.i. 2.2% van het volledige materiaal. Gezien de betrekkelijk geringe frequentie van de samengetrokken zin als opzichzelfstaande communicatie-eenheid (vgl. Hfst. III), is dit kleine percentage volkomen normaal, maar daaraan zit meteen de consequentie vast, dat aan de cijfers, die een samenvattende tabel te zien zou geven, geen grote bewijskracht voor bepaalde conclusies kan worden toegekend. Wij stellen zulk een tabel dan ook niet op, maar bepalen er ons toe enkele samenvattende cijfers te geven, meer bij wijze van constatering. dan om er conclusies aan te verbinden.
Over de drie door ons onderscheiden typen zijn de voorbeelden als volgt verdeeld:
1. elementaire zin + samengetrokken zin: | 16 = 36.4% |
2. samengetrokken zin + elementaire zin: | 22 = 36.4% |
3. twee samengetrokken zinnen: | 6 = 13.6% |
_____ | |
44 = 100.0% |
Van de samengetrokken zinnen uit de combinatie van het type 1 (de samengetrokken zin is daar 2e element) hebben er 4 (25%) meer dan een partiële zin.
Van de samengetrokken zinnen uit de combinatie van het type 2 (de samengetrokken zin is 1e element) heeft er slechts 1 (4.5%) meer dan een partiële zin.
De samengetrokken zinnen uit de combinatie van het type 3 hebben als eerste element slechts eenmaal meer dan één partiële zin, als tweede element tweemaal. Dit is in overeenstemming met de situatie bij de combinaties van het type 1 en 2.
Het aantal partiële zinnen per samengetrokken zin bedraagt 42 maal: 1 partiële zin; 4 maal: 2 partiële zinnen; 3 maal: 3 partiële zinnen en 1 maal: 8 partiële zinnen.
Dit wat de meer algemene bouw van deze tweevoudige zinnen betreft. Ten aanzien van hun vorm in verband met de vorm van de samenstellende elementen merken wij op, dat in 37 voorbeelden (84.1%) tenminste één der elementaire of samengetrokken zinnen gevormd is naar een der schema's S.Vf.R. (4) of A.Vf.S.R. (12)Ga naar voetnoot7) of daarvan uitgaat, terwijl daarbij alle partiële zinnen de vorm Vf.R. ver-
tonen. Bij 30 voorbeelden (68.2%) berust hun vorm zelfs uitsluitend op combinaties van de schema's S.Vf.R., A.Vf.S.R. en Vf.R.
Bezien wij, met voorbijgaan van de vorm der partiële zinnen, de onderhavige tweevoudige zinnen uitsluitend op de aard van de combinaties der volledige schema's, hetzij als schema's van de elementaire zinnen, hetzij als basis-schema's van de samengetrokken zinnen, dan vinden wij het volgende:
combinatie S.Vf.R.-S.Vf.R. (4.4) | 15 vbb. |
combinatie A.Vf.S.R.-A.Vf.S.R. (12.12) | 3 vbb. |
combinatie S.Vf.R.-A.Vf.S.R. (4.12) | 4 vbb. |
combinatie A.Vf.S.R.-S.Vf.R. (12.4) | 12 vbb. |
Deze cijfers zijn in zoverre merkwaardig, dat wij er duidelijk het opvallend verschil in frequentie tussen de combinaties (4.4) en (12.12) dat wij hierboven onder de groepen A en B geconstateerd hebben, in terug vinden. Wat wij dáár niet konden ontdekken als mogelijke oorzaak van deze verhouding: een zekere afkeer van een schema met Aanloop als tweede element van een tweevoudige zin, dat treffen wij hier wèl aan, t.w. in de frequentie-verhouding van de combinaties (4.12) en (12.4). Helaas is de absolute frequentie van deze beide combinaties zo gering, dat daaraan moeilijk enige bewijskracht valt toe te kennen.
Op het terrein van het secundaire kenmerk beperken wij ons tot enige constateringen omtrent die tweevoudige zinnen welke bestaan uit een elementaire zin en een samengetrokken zin met één partieel schema. Wij vinden daarvoor de volgende gegevens:
Groep 1. Totaal 12 zinnen:
e.(e.e) | e.(e.s) | e.(s.e) | s.(e.e) | e.(s.s) | s.(e.s) | s.(s.e) | s.(s.s) |
7 | 1 | - | 1 | - | 2 | 1 | - |
Groep 2. Totaal 21 zinnen:
(e.e).e | (e.e).s | (e.s).e | (s.e).e | (e.s).s | (s.e).s | (s.s).e | (s.s).s |
6 | 7 | 4 | 1 | 2 | 1 | - | - |
Alles tezamen dus 33 zinnen. Daarvan zijn er 13 (39.3%) volledig enkelvoudig [e.(e.e) + (e.e).e], terwijl er geen enkele volledig samengesteld blijkt te zijn [s.(s.s)] + [(s.s).s].
Van de elementaire zinnen zijn er 19 (57.5%) enkelvoudig; onder de samengetrokken zinnen vinden wij 21 (63.6%) volledig enkelvoudige constructies (e.e). terwijl wij in 30 gevallen (90.9%) een enkelvoudig basis-schema, - en in 24 gevallen (72.7%) een enkelvoudig partieel schema aantreffen. Ook hier constateren wij dus
een uitgesproken neiging om meer uitvoerige constructies in hun samenstellende delen enkelvoudig te construeren.
Als wij willen nagaan op welk punt in de onderhavige tweevoudige zinnen bij voorkeur de bijzinnen geplaatst worden, dan bereiken wij ons doel het best door deze zinnen een ogenblik te beschouwen als driedelige constructies, bestaande uit een elementaire zin, een basis-zin en een partiële zin. Daardoor worden ze tevens enigermate vergelijkbaar met 1e: de samengetrokken zinnen met twee partiële zinnen (vgl. Hfst. III, § 26), 2e: een gedeelte van de straks te behandelen drievoudige zinnen.
Aan het zojuist gegeven tabelletje ontlenen wij dan de volgende samenvattende cijfers (type 1 + type 2):
Eerste element enkelvoudig | 27 = 81.9% |
Tweede element enkelvoudig | 26 = 78.8% |
Derde element enkelvoudig | 20 = 60.6% |
Naar de plaats beoordeeld, staan de bijzinnen dus meestal in het laatste element.
Gaan wij na welke soort van de samenstellende elementen (elementaire zin, basis-zin, partiële zin) meestal de bijzinnen bevat, dan vinden wij:
samengestelde elementaire zin: | 14 = 42.4% |
samengestelde basis-zin: | 3 = 9.1% |
samengestelde partiële zin: | 9 = 27.3% |
Aldus bezien staan dus de bijzinnen meestal in de elementaire zinnen.
Op de bovenbedoelde vergelijking met andere zinstypen komen wij bij de drievoudige zinnen terug. Tenslotte: De gezamenlijke tweevoudige zinnen (A, B en C) bereiken een totaal van 270 voorbeelden, d.i. 13.5% van het volledige materiaal. Deze 270 zijn als volgt verdeeld over de hoofdtypen van combinaties:
1. twee elementaire zinnen | 226 = 83.7% |
2. elementaire zin + samengetr. zin | 38 = 14.1% |
3. twee samengetrokken zinnen | 6 = 2.2% |
_____ | |
270 = 100.0% |
D. Meervoudige zinnen, bestaande uit drie elementaire zinnen.
35. Exposé van het materiaal
Om dezelfde redenen als die welke wij in § 33 hebben laten gelden,
geven wij ook nu weer slechts enkele voorbeelden van de hoofdtypen van de uit drie elementaire zinnen opgebouwde drievoudige zinnen. Deze hoofdtypen zijn:
1. | Drievoudige zinnen bestaande uit drie elementaire zinnen van dezelfde vorm. (Afgekort: 1-sch. z. [= één-schema zin]). |
2. | Drievoudige zinnen bestaande uit twee elementaire zinnen van dezelfde vorm en een van afwijkende vorm. (Afgekort 2-sch. z.). |
3. | Drievoudige zinnen bestaande uit drie elementaire zinnen van verschillende vorm. (Afgekort 3-sch. z.). |
1443 VB. Sij maeckten soe groten melodije: sij sloghen huen trommelen, sij spelden met scalmeyen ende trompetten, allen den wech doere. (S.Vf.R. - S.Vf.R. - S.Vf.R.).
1948 IC. Dat ander gherecht is een gebraden hase | ende | dat is dat vleysch dat wilt ende onghetemmet is; | dat moet ghi doden nae alre vleyscheliker wellust ende bradent biden vuer der sachtmoedigher lijdsaemheit seer morwelic. (S.Vf.R. - S.Vf.R. - A.Vf.S.R.).
1853 U. Die man iaghet sinen broeder totter doot, | quaet haren handen heten si goet, | ende | is yemant gherechtich onder hem, die is gheliken enen doern aen enen tune. (S.Vf.R. - A.Vf.S.R. - A.S.Vf.R.).
789 GO. Hebdi ontrouwe gheweest ende traech in uwen ghetiden of onlijdsaem in uwer oeffenynghe overmits onlede van buten, so veroetmoedicht u voer gode | ende | bidt ghenade, | want | oetmoedicheit is voer gode alre genaemste. (A.Vf.R. - Vf.R. - S.Vf.R.).
Onder de overige voorbeelden komt er een voor, waarbij wij onze interpretatie van de vorm van een der elementaire zinnen nader moeten verantwoorden. Dit betreft 494 DD, waarvan de eerste elementaire zin aldus luidt:
494 DD. Voort, die lantman sal voir sijn doot sijn testament eer selve besetten ende hem eer Gode bevelen dan sinen kinderen; | ....
Het voegwoordelijk bijwoord voort mag toch ook hier wel als een zuiver voegwoord opgevat worden, zodat het schema van deze zin wordt: S.Vf.R. (4) en niet A.S.Vf.R. (9) (vgl. § 31).
36. Samenvatting
De samenvattende tabel ziet er als volgt uitGa naar voetnoot8):
Zinsvorm | Totaal | e.e.e | e.e.s | e.s.e | s.e.e |
---|---|---|---|---|---|
4.4.4 | 13 | 7 | 2 | 1 | |
6.6.6 | 1 | 1 | |||
12.12.12 | 3 | 2 | 1 | ||
19.19.19 | 1 | 1 | |||
_____ | _____ | _____ | _____ | _____ | |
18 | 10 | 4 | - | 1 | |
6.4.4 | 1 | 1 | |||
4.4.9 | 1 | ||||
9.4.4 | 2 | 2 | |||
11.4.4 | 1 | 1 | |||
4.4.12 | 9 | 1 | 1 | 3 | |
4.12.4 | 4 | 1 | 1 | ||
12.4.4 | 4 | 1 | 2 | ||
12.12.4 | 1 | ||||
12.4.12 | 1 | ||||
4.12.12 | 5 | 1 | |||
12.15.15 | 1 | ||||
19.19.4 | 1 | 1 | |||
19.19.20 | 1 | 1 | |||
_____ | _____ | _____ | _____ | _____ | |
32 | 3 | 3 | 2 | 9 | |
4.12.9 | 1 | 1 | |||
4.13.12 | 1 | 1 | |||
4.16.12 | 1 | 1 | |||
12.4.9 | 1 | ||||
12.6.10 | 1 | ||||
12.16.4 | 2 | 1 | |||
15.4.12 | 1 | ||||
16.12.4 | 1 | ||||
19.4.12 | 1 | 1 | |||
20.19.4 | 1 | 1 | |||
_____ | _____ | _____ | _____ | _____ | |
11 | 1 | 1 | 1 | 3 | |
_____ | _____ | _____ | _____ | _____ | |
Totaal Gen. | 61 | 14 | 8 | 3 | 13 |
Zinsvorm | e.s.s | s.e.s | s.s.e | s.s.s |
---|---|---|---|---|
4.4.4 | 1 | 2 | ||
6.6.6 | ||||
12.12.12 | ||||
19.19.19 | ||||
_____ | _____ | _____ | _____ | |
1 | 2 | - | - | |
6.4.4 | ||||
4.4.9 | 1 | |||
9.4.4 | ||||
11.4.4 | ||||
4.4.12 | 1 | 2 | 1 | |
4.12.4 | 1 | 1 | ||
12.4.4 | 1 | |||
12.12.4 | 1 | |||
12.4.12 | 1 | |||
4.12.12 | 2 | 2 | ||
12.15.15 | 1 | |||
19.19.4 | ||||
19.19.20 | ||||
_____ | _____ | _____ | _____ | |
1 | 5 | 3 | 6 | |
4.12.9 | ||||
4.13.12 | ||||
4.16.12 | ||||
12.4.9 | 1 | |||
12.6.10 | 1 | |||
12.16.4 | 1 | |||
15.4.12 | 1 | |||
16.12.4 | 1 | |||
19.4.12 | ||||
20.19.4 | ||||
_____ | _____ | _____ | _____ | |
1 | 2 | 1 | 1 | |
Totaal Gen. | 3 | 9 | 4 | 7 |
Het totaal der uit drie elementaire zinnen opgebouwde drievoudige zinnen bedraagt dus 61, d.i. 3% van het volledige materiaal. Voorzichtigheid bij de interpretatie van de nog kleinere afzonderlijke getallen van deze groep blijft derhalve geboden.
De drie hoofdtypen (1, 2, 3) zijn in dit totaal vertegenwoordigd door resp. 18, 32 en 11 voorbeelden (29.5%, 52.5% en 18%). De combi-
naties waarin tweemaal hetzelfde en een afwijkend schema voorkomen, zijn dus het talrijkst. Zij vormen de grootste helft van het totaal. Dit is volkomen normaal. Want dat de combinaties van drie verschillende schema's gering in aantal zijn ligt voor de hand: een van de drie moet altijd een der weinig frequente elementaire schema's zijn. Ook bij het aantal der uit drie gelijke schema's bestaande zinnen speelt het getal der samenstellende elementen een rol: naar gelang dit groter wordt, vermindert de kans op een herhaling van steeds hetzelfde schema.
Aan de tweede groep (de 2-sch. z.) willen wij even wat meer aandacht besteden en wel in verband met de onderlinge plaatsing der afzonderlijke schema's in de hieronder vallende constructies. De gelijkluidende schema's kunnen nl. naast elkaar staan met het afwijkende er vóór of er achter, of ze staan gescheiden opgesteld met het afwijkende schema er tussen in. Met voorbijgaan van de bijzondere vorm der samenstellende schema's komen wij dus tot de drie volgende algemene compositie-schema's: aab, baa, aba. Daarvan vormen de eerste twee in structureel opzicht één groep tegenover het laatste, waarbij wij van successief tegenover alternerend zouden kunnen spreken. Van de 32 twee-sch. z. vallen er 27 onder de successieve en 5 onder de alternerende groep. Dit verschil is, zelfs met inachtneming van het feit dat de successieve structuur twee kansen heeft tegenover de alternerende één, wel zo sprekend dat wij, ondanks het kleine absolute aantal, toch wel mogen besluiten tot een voorkeur voor een successieve ordening der afzonderlijke schema's bij drievoudige zinnen.
Tot zover de algemene bouw dezer zinnen. Omtrent hun vorm in verband met de vorm der samenstellende elementen, merken wij op, dat in groep 1 (1-sch. z.) de combinatie 3 × schema S.Vf.R. met 13 voorbeelden het in frequentie alweerGa naar voetnoot9) ruimschoots wint van de combinatie 3 × schema A.Vf.S.R., die door slechts 3 voorbeelden vertegenwoordigd is. De cijfers van de groepen 2 en 3 (2-sch. z. en 3-sch. z) geven geen enkele aanwijzing voor een verklaring hiervan. Want als wij de cijfers naast elkaar leggen van de gezamenlijke 1e, 2e en 3e elementen die met een Aanloop beginnen, dan blijkt het volgende:
1e element heeft Aanloop | 17 vbb. |
2e element heeft Aanloop | 18 vbb. |
3e element heeft Aanloop | 25 vbb. |
Op grond van deze gegevens zou men eerder een meerderheid van 3 × A.Vf.S.R. mogen verwachten!
Dat in de groepen 2 en 3 de schema's S.Vf.R. (4) en A.Vf.S.R. (12) in de verschillende combinaties de boventoon voeren, behoeft geen verklaring.
Om een indruk te krijgen van de mate waarin de besproken drievoudige zinnen als geheel enkelvoudig of samengesteld zijn, vergelijken wij het aantal der constructies die geheel of voor ⅔ enkelvoudig zijn, met dat der constructies die geheel of voor ⅔ samengesteld zijn. (De groepen e.e.e tot en met s.e.e, naast de groepen e.s.s tot en met s.s.s). Wij vinden dan enerzijds 38 vbb., anderzijds 23 vbb. (62.3% naast 37.7%).
Over het algemeen blijken de drievoudige zinnen dus in meerderheid geheel of voor ⅔ enkelvoudig te zijn.
Om te achterhalen op welk punt in de constructie de bijzinnen bij voorkeur worden geplaatst gaan wij de e/s verhouding na voor de achtereenvolgende elementen. Wij vinden dan:
1e schema enkelvoudig | 28 = 45.9% |
2e schema enkelvoudig | 44 = 72.1% |
3e schema enkelvoudig | 34 = 55.8% |
De bijzinnen staan dus meestal in het eerste element, terwijl zij het minst in het middelste element voorkomen.
Inzover ze vergelijkbaar zijn, herinneren wij aan de verhoudingen die wij gevonden hebben bij zinstypen welke tot zekere hoogte als drievoudige constructies kunnen worden beschouwd, nl. de samengetrokken zinnen met twee partiële zinnen en de tweevoudige zinnen bestaande uit een elementaire zin en een samengetrokken zin met één partieel schema. Deze verhoudingen waren in procenten uitgedrukt resp. 63/81.5/40 en 81.9/78.8/60.6 (vgl. resp. § 26 en § 34). Veel overeenkomst valt er dus niet te ontdekken!
E. De overige typen van drievoudige zinnen
37. Exposé van het materiaal en samenvatting
De overige typen van drievoudige zinnen omvatten alle tezamen niet meer dan 17 voorbeelden (0.85% van het volledige materiaal), zodat er weinig of niets meer valt samen te vatten. In de verder gaande bijzonderheden van de vorm is nagenoeg ieder voorbeeld een speciaal geval en alleen in de meest algemene vorm-eigenaardigheden is nog iets gemeenschappelijks te vinden. Wij menen dan ook te kunnen volstaan met hier slechts enkele samenvattende opmerkingen te laten
volgen bij enige voorbeelden van de voornaamste constructie-typen. Voor de nadere bijzonderheden verwijzen wij dan naar de Bijlage.
De resterende drievoudige zinnen bestaan uit combinaties van elementaire en samengetrokken zinnen. Ter vermijding van omslachtige omschrijvingen typeren wij de algemene constructie van deze combinaties met een formule waarin de elementaire zin aangeduid wordt door A en de samengetrokken zin door B.
Wij vinden dan als hoofdtypen de combinaties:
1. | A.A.B. bv.
677 Chr. Daer na dede hi hare de tonghe ute sniden ‖ maer ‖ christina en verloos hare sprake niet, ‖ maer si nam tstucke van haerre tonghen | ende | werpse iuliane in dansichte | ende | werp hem daer met sine oghe ute. |
2. | A.B.A. bv.
1164 Th. Die minne es een edel doechde, die daer blincket ende boven gaet alle doechden, consten ende gaven, ‖ want ‖ si omvanget god | ende | voeget die inghelen ende die menschen te gader ‖ ende ‖ vanden kinderen der menschen maect si kinder en vrienden gods. |
3. | B.A.A. bv.
253 TV. Dinghel ghinc vooren | de siele naer ‖ ende ‖ si quamen voor de poorte der hellen ‖ ende ‖ hi sprac tote der sielen: Comt hier ende siet. |
4. | A.B.B. bv.
1376 PB. Doen hadden si een nuwe steenen calumpne op ghericht, ‖ daer trockense mi bi | ende | toeghen mi mijn cleede wt ‖ ende ‖ ic halp hem willichlijc | ende | ontcleede mi selven. |
Deze vier groepen vinden wij vertegenwoordigd door de volgende aantallen:
A.A.B.: | 5 | A.B.B.: | 4 |
A.B.A.: | 2 | ||
B.A.A.: | 6 | ||
_____ | |||
13 |
De zinnen bestaande uit twee elementaire en één samengetrokken zin omvatten dus 13 voorbeelden; zinnen bestaande uit één elementaire en twee samengetrokken zinnen daarentegen slechts 4.
Al is hier een geheel andere vorm-eigenaardigheid in het geding dan in de voorgaande §, toch kunnen wij weer een onderscheid maken tussen successieve en alternerende constructies (A.A.B., B.A.A. en
A.B.B. tegenover A.B.A.). Daarbij blijkt ook nu de successieve constructiewijze met 15 van de 17 voorbeelden verre preferent boven de alternerende.
Onder de 21 (13 + 4 × 2) samengetrokken zinnen zijn er drie, waarin twee partiële zinnen voorkomen.
Inzake het secundaire vormkenmerk kunnen wij kort zijn. De combinatie van de enkelvoudige en samengestelde elementen na te gaan heeft geen zin. De gevonden groeperingen zijn zo verschillend en zo ingewikkeld van structuur, dat er geen bepaalde lijn meer in te ontdekken valt.
Ten slotte: De gezamenlijke drievoudige zinnen omvatten 78 voorbeelden of 3.85% van het volledige materiaal.
F. Viervoudige zinnen
38. Exposé van het materiaal en samenvatting
Het toaal aantal zinnen van dit type bedraagt 18 of 0.9% van het volledige materiaal. Zij zijn te verdelen in twee groepen.
1: | Zinnen bestaande uit vier elementaire zinnen, onder te verdelen in a. constructies van vier maal hetzelfde schema, b. constructies waarin twee verschillende schema's optreden en c. constructies waarin drie verschillende schema's gevonden worden. |
2: | Zinnen bestaande uit een combinatie van elementaire en samengetrokken zinnen. |
Van elk dezer vier groepen volgt thans een voorbeeld.
1933 DM. Staet styf int gheloeve | ende | werct crachtelike | ende | conforteert hu herte | ende | ghedoecht om gode. (Vf.R. - Vf.R. - Vf.R. - Vf.R.)
909 G. Want | alle minnen es ons ghetoocht, | alle rycheit bietmen ons, | alle weelde es ontbeydende ons | ende | alle glorie ende salicheit es bereedt te ons. (S.Vf.R. - A.Vf.S.R. - S.Vf.R. - S.Vf.R.).
1736 LJ. Siet ane de lilien die wassen in den velde; | noch | sine pinen | noch | sine spinnen, | nochtan so seggic u dat Salamon in alle sine glorien en es also wale nit gecleedt alse ene van hen. (Vf.R. - S.M.Vf. - S.M.Vf. - A.Vf.S.R.).
662 Chr. Doe dit iuliaan hoorde, so seide hij dat sijt dede met toverien | ende | dede an hare werpen. ij. aspiden ende. ij. lazarden ende. ij. slanghen, ‖ maer ‖ de serpenten lecten hare voete ‖ ende ‖ de aspiden hinghen an hare borste | ende | en deerden hare niet ‖ ende ‖ de slanghen wonden hare om haren hals | ende | lecten hare tsweet af. [(A.Vf.S.R. - Vf.R.) - S.Vf.R. - (S.Vf.R. - Vf.R.) - (S.Vf.R. - Vf.R.)].
De 18 voorbeelden zijn als volgt over deze groepen verdeeld:
Groep 1a (1-sch. z.)Ga naar voetnoot10) | 3 vbb. | Groep 2 (elementaire / samengetrokken zin) | |
Groep 1b (2-sch. z.) | 13 vbb. | 1 vb. | |
Groep 1c (3-sch. z.) | 1 vb. | ||
_____ | |||
17 vbb. |
Deze cijfers zijn als normaal te beschouwen, evenals het ontbreken van zinnen berustende op vier verschillende schema's.
Bij groep 1b merken wij nog op, dat 9 voorbeelden berusten op drie gelijke + een afwijkend schema en 4 voorbeelden op telkens twee maal hetzelfde schema. De eerstgenoemde combinatie-wijze schijnt dus de normale te zijn.
De zin die groep 2 vertegenwoordigt, bestaat uit drie samengetrokken en een elementaire zin.
Onder de afzonderlijke elementaire schema's treffen wij twee vormen aan die wij tot nu toe nog niet hebben ontmoet: S.M.Vf. (5) in voorbeeld 1736 (boven geciteerd) en Vf. (17) in voorbeeld 1860. De vorm S.M.Vf. blijkt een variant te zijn van S.Vf. (1).
Voor de verdere bijzonderheden van de vormen der afzonderlijke viervoudige zinnen verwijzen wij naar de Bijlage.
G. De overige meervoudige zinnen
39. Exposé van het materiaal en samenvatting
De overblijvende meervoudige zinnen omvatten nog een aantal vijf-, zes- en zevenvoudige constructies en een achtvoudige constructie.
De vijfvoudige zijn nog te verdelen in 2 groepen: combinaties uitsluitend bestaande uit elementaire zinnen en combinaties bestaande uit elementaire en samengetrokken zinnen. Van beide groepen een voorbeeld.
1891 EM. Den enen ghinc hie haestelike voer by, | den anderen sach hi langhe an; | den enen visiteerde hie van veers, | den anderen quam hie naerre; | somwilen leechde hie syne hande sachtelike an die monde der ghenre di daer sliepen. (5 × A.Vf.S.R.).
1514 H. Ende ‖ dat kint was van dier selver ghedane dat hi was in sinen yersten drien jaren; ‖ ende ‖ hi keerde hem te mi waert | ende | nam uter ciborien sinen lichame in sine rechte hant ‖ ende ‖ in sine slinke hant nam hi enen kelc ‖ die sceen vanden outare comende, ‖ maer ‖ ic en weet wanen hi quam. [S.Vf.R. - (S.Vf.R. - Vf.R.) - A.Vf.S.R. - S.Vf.R. - S.Vf.R.].
Onder de zesvoudige zinnen vinden wij dezelfde hoofdtypen, bv.
914 G. In al bestu onbesloten | ende | met al bestu onversceeden, | onder al bestu onverlast | ende | boven al bestu onverdraghen, | buten al bestu onbevangen | ende | in di so syn alle dinc bevanghen. (6 × A.Vf.S.R.).
346 CS. Die tavaerne is oec des duvels apoteke, ‖ want ‖ so men inder apoteken menigherhande speciën ende crude vint.... die den menschen ghesont sijn aenden live, so doet di duvel in sijnre apoteken der tavernen oec al contrari nemen, ‖ want ‖ daer en weetmen van weelden niet, watmen eten of drincken wil; ‖ van ghecheden so etense malkander onghelkaersen toe ende turf.... ‖ ja ‖ dicke, dat noch onmenscheliker is, si worpen levende spinnen of vlyeghen in horen wijn | ende | drinckense malcanderen toe ‖ of ‖ si worpen een hant vol smaers of asschen in horen dranc | ende | roerent omme | ende | drinckent malcanderen toe. [S.Vf.R. - A.Vf.S.R. - A.Vf.S.R. - A.Vf.S.R. - (A.S.Vf.R. - Vf.R.) - (S.Vf.R. - Vf.R. - Vf.R.)].
Bij de zevenvoudige zinnen komen alleen combinaties van elementaire met samengetrokken zinnen voor.
206 BN. Minne trectse boven ‖ ende ‖ si heltse neder, ‖ si versuetse saen ‖ ende ‖ si queltse weder, ‖ si geeft di doot | ende | brinct dat leven, ‖ si geeft gesunde | ende | wont dan weder, ‖ si maectse dul ende vroet dan weder [4 × S.Vf.R. - (S.Vf.R. - Vf.R.) - (S.Vf.R. - Vf.R.) - S.Vf.R.].
De achtvoudige zin is een combinatie van acht elementaire zinnen.
907 G. Al dat ic wille wert minne hebbinghe | ende | dat vaderlike herte wert mine inghanghinghe; | des vaders ende des soons minne wert mine ommehelsinghe | ende | in dat hoghe godlike wonder wert mine anestaringhe | ende | in dat afgronde godlycx wesens wert mine woeninghe, | eene eeweghe ruste wert mine besittinghe | ende | ons heere soete natuere wert mine ghebrukinghe | ende | in desen overvrueghdelike vrueghde wert mine inblivinghe. (3 × S.Vf.R. - 2 × A.Vf.S. - 2 × S.Vf.R. - A.Vf.S.).
De beide hoofdtypen die wij bij de vijf- en zesvoudige zinnen nog onderscheiden hebben, zijn als volgt vertegenwoordigd:
Bij de vijfvoudige zinnen: | |||
Combinaties uitsluitend van elementaire zinnen | 7 | ||
Combinaties van element. en samengetr. zinnen | 3 | ||
_____ | |||
Tezamen | 10 | ||
Bij de zesvoudige zinnen: | |||
Combinaties uitsluitend van elementaire zinnen | 3 | ||
Combinaties van element. en samengetr. zinnen | 1 | ||
_____ | |||
Tezamen | 4 |
Van zevenvoudige zinnen vinden wij 2 voorbeelden en van achtvoudige zinnen, zoals gezegd, één voorbeeld. Alles tezamen dus 17 voorbeelden van vijf- tot achtvoudige zinnen.
Voor de verdere bijzonderheden inzake de vormeigenaardigheden in verband met de groepering der afzonderlijke zinnen op grond van de bijzondere vorm hiervan en de verdere bijzonderheden inzake de groepering der enkelvoudige en samengestelde structuurelementen zie men de Bijlage.
40. Algemene en vergelijkende samenvatting der meervoudige zinnen
Evenmin als het nodig en nuttig was in de voorgaande analyses en samenvattingen al de talrijke vormeigenaardigheden der twee- tot achtvoudige zinnen tot in hun uiterste bijzonderheden te betrekken, kan het in de algemene en vergelijkende samenvatting der gezamenlijke meervoudige zinnen, die wij thans laten volgen, de bedoeling zijn alle punten waarop deze constructies samengevat of vergeleken kunnen worden, aan de orde te stellen.
Wij zullen er ons dus toe beperken het formele beeld der meervoudige zinnen in enkele hoofdlijnen vast te leggen. Daartoe stellen wij de volgende punten aan de orde.
1. | Hoeveel m.v.z.Ga naar voetnoot11) zijn er in totaal en hoe zijn de categorieën der 2-8-v.z. over dit totaal verdeeld. |
2. | Hoeveel m.v.z. bestaan geheel uit elementaire zinnen (groep A), hoeveel uit elementaire en samengetrokken zinnen (groep AB) en hoeveel geheel uit samengetrokken zinnen (groep B). |
3. | Hoeveel m.v.z. van groep A berusten op een herhaling van een en hetzelfde schema, hoeveel op verschillende schema'sGa naar voetnoot12). |
4. | In welke mate beginnen de eerste elementen, (hetzij elementaire, hetzij samengetrokken zinnen) der m.v.z. met een Aanloop, in welke mate de volgende elementen (groep A, AB en B tezamen). |
5. | Hoeveel zinnen van de vorm S.Vf.R. (4) en A.Vf.S.R. (12) en hoeveel zinnen van de overige vormen tezamen vinden wij onder de m.v.z. van groep A. |
6. | Uit hoeveel elementaire en samengetrokken zinnen bestaan de m.v.z. van de groepen AB en B; hoeveel elementaire zinnen van |
de vorm S.Vf.R. (4) en A.Vf.S.R. (12) en van de overige vormen tezamen treffen wij daarbij aan; hoeveel partiële zinnen komen er per samengetrokken zin voor, hoeveel basis-zinnen hebben de vorm S.Vf.R. of A.Vf.S.R. of een der overige vormen en hoeveel partiële zinnen hebben de vorm Vf.R. of S.R. of een der overige vormen. | |
7. | Hoeveel m.v.z. bestaan geheel uit enkelvoudige elementen, hoeveel uit enkelvoudige en samengestelde elementen, hoeveel geheel uit samengestelde elementen. |
8. | Hoeveel afzonderlijke schema's (elementaire schema's + basisschema's + partiële schema's) leveren de m.v.z. op; tot welk percentage zijn deze afzonderlijke schema's enkelvoudig of samengesteld. |
41. Punt 1
Voor het totaal der m.v.z. en voor hun verdeling over de 2-8-v.z. vinden wij de volgende cijfers:
Aantal | % v.h. totaal m.v.z. | % v.h. voll. materiaal | |
---|---|---|---|
2-v.z. | 270 | 70.5 | 13.5 |
3-v.z. | 78 | 20.4 | 3.85 |
4-v.z. | 18 | 4.7 | 0.9 |
5-v.z. | 10 | 2.6 | 0.5 |
6-v.z. | 4 | 1 | 0.2 |
7-v.z. | 2 | 0.5 | 0.1 |
8-v.z. | 1 | 0.3 | 0.05 |
_____ | _____ | _____ | |
383 | 100.- | 19.1 |
Wij zien dus, dat de meervoudige zinnen tezamen ⅕ gedeelte van het materiaal omvatten. Onder de meervoudige zinnen vinden wij in hoofdzaak slechts tweevoudige zinnen, de drievoudige tellen ook nog enigszins mede, maar de vier- tot achtvoudige spelen in de praktijk geen rol: zij vormen tezamen nog niet 1/10 deel van het totaal der meervoudige zinnen.
42. Punt 2
De verhouding der groepen A, AB en BGa naar voetnoot13) geeft, voor de m.v.z.
tezamen en voor de 2-v.z., de 3-v.z. en de 4-8-v.z. afzonderlijk, het onderstaande beeld:
uit: | 2-v.z. | 3-v.z. | 4-8-v.z. | totaal m.v.z. |
---|---|---|---|---|
groep A | 226 = 83.7% | 61 = 78.2% | 28 = 80% | 315 = 82.3% |
groep AB | 38 = 14.1% | 17 = 21.8% | 7 = 20% | 62 = 16.9% |
groep B | 6 = 2.2% | 6 = 1.8% | ||
_____ | _____ | _____ | _____ | |
270 = 100.0% | 78 = 100.0% | 35 = 100% | 383 = 100.0% |
Tegenover de 82.3% der m.v.z. die geheel uit elementaire zinnen zijn opgebouwd (groep A), staan dus de m.v.z. die uit elementaire en samengetrokken zinnen of die geheel uit samengetrokken zinnen bestaan (groep AB en B) met 18.7%. Dit is een verhouding van ± 44:10. Stellen wij daarnaast de in Hfst. II en III gevonden frequentieverhouding van ± 55:10 voor zelfstandige elementaire zinnen ten opzichte van zelfstandige samengetrokken zinnen, dan blijkt, dat in meervoudige zinnen de elementaire zin iets minder frequent is dan wij op grond van zijn frequentie als zelfstandige eenheid zouden mogen verwachten.
Vervolgens merken wij op, dat het percentage der zinnen van groep A bij de verschillende typen der m.v.z. vrijwel gelijk blijft. Dit is opvallend, omdat bij een toenemend aantal constructie-elementen, waarbij twee vorm-mogelijkheden in het geding zijn, de kans op een herhaling van steeds dezelfde vorm afneemt.
Wij zien dan ook de zinnen van groep B bij de 3- en 4-8-v.z. verdwijnen, terwijl wij gezien de verhouding tussen de groepen A, AB en B bij de 2-v.z. onder de 3- en 4-8-v.z. nog 2 resp. 1 voorbeeld zouden mogen verwachten.
43. Punt 3
Het antwoord op het derde vraagpunt vinden wij in de volgende tabel. (Hierin zijn alleen de zinnen van groep A verwerkt om geen ongelijksoortige elementen, - elementaire en basis-zinnen van samengetrokken zinnen, - dooreen te halen).
uit: 2-v.z. | 3-v.z. | 4-8-v.z. | totaal m.v.z. | |
---|---|---|---|---|
isoschematisch: | 107 = 47.3% | 18 = 29.5% | 7 = 25% | 132 = 41.9% |
heteroschematisch: | 119 = 52.7% | 43 = 70.5% | 21 = 75% | 183 = 58.1% |
_____ | _____ | _____ | _____ | |
totaal: | 226 = 100.0% | 61 = 100.0% | 28 = 100% | 315 = 100.0% |
Overwegende, dat bij de 2-v.z. de isoschematische structuur theoretisch gelijke kansen heeft als de heteroschematische, constateren wij dus bij dit zinstype een klein overwicht voor laatstgenoemde constructiewijze. Bij de 3-8-v.z. is de theoretische positie anders. Daar treden naast de mogelijkheden die berusten op de aanwezigheid van meerdere constructie-elementen, de mogelijkheden op die gegeven zijn in de 20 verschillende schemavormen. Wij hebben gezien, dat er dit in hoofdzaak slechts twee zijn, die van de schema's S.Vf.R. en A.Vf.S.R., met daarnaast nog een kleine kans voor een schema van een der overige vormen. Het gevolg van deze combinatie van omstandigheden is dan ook de scherpe daling der isoschematische constructies bij de 3-8-v.z. ten opzichte van de 2-v.z. en het dalend percentage der isoschematische constructies bij de 4-8-v.z. ten opzichte van de 3-v.z. Over het algemeen geeft dit bij de gezamenlijke m.v.z. een verhouding van ongeveer 2:3 voor de isoschematische constructies tegenover de heteroschematische. De geringe frequentie der ‘overige’ schemavormen (dat zijn: alle behalve S.Vf.R. en A.Vf.S.R.) geeft een verklaring voor het feit, dat wij geen constructies gevonden hebben van meer dan drie verschillende schema's.
44. Punt 4
Bij de behandeling der afzonderlijke typen onder de meervoudige zinnen zijn wij gestuit op het merkwaardige verschijnsel, dat constructies geheel bestaande uit elementen van de vorm A.Vf.S.R. in frequentie opvallend achterbleven bij constructies die geheel uit elementen van de vorm S.Vf.R. waren samengesteld. Ter verklaring hiervan hebben wij o.a. gedacht aan de mogelijkheid van een neiging de 2e en volgende elementen van een meervoudige zin, - en bij isoschematische constructies wil dat dan zeggen: alle elementen, - zonder Aanloop te beginnen. Aan de hand van de toen beschikbare gegevens hebben wij het bestaan van zulk een neiging niet met zekerheid kunnen aantonen. Daarom willen wij nu, met het oog op de aanwezigheid van een Aanloop daarin, nog eens de eerste elementen van de gezamenlijke heteroschematische meervoudige zinnen confronteren met de volgende elementen. Daar zowel de elementaire als de samengetrokken zinnen (voorzover het hun basis-zinnen betreft) ons de benodigde gegevens kunnen verschaffen, betrekken wij in dit onderzoek de heteroschematische constructies uit de gezamenlijke meervoudige zinnen (groep A, AB en B)Ga naar voetnoot14). Wij vinden dan:
Heterosch. constructies | 1e element | volgende elementen |
met Aanloop | 123 = 53.9% | 157 = 43.7% |
zonder Aanloop | 105 = 46.1% | 202 = 56.3% |
_____ | _____ | |
228 = 100.0% | 359 = 100.0% |
Deze cijfers wijzen inderdaad op de aanwezigheid van de veronderstelde neiging. Bij de 1e elementen zijn de vormen met Aanloop met 7.8% in de meerderheid; bij de ‘volgende’ elementen zijn zij met 12.6% in de minderheid. Maar met de verhouding 43.7% / 56.3% die wij bij de ‘volgende’ elementen vinden tussen de vormen met en zonder Aanloop, is de verhouding tussen de frequentie der isoschematische constructies bestaande resp. uit elementen met of zonder Aanloop niet ten volle verklaarbaar. Want van de 155 isoschematische meervoudige zinnen bestaan er 44 uit elementen met Aanloop en 111 uit elementen zonder deze factor, hetgeen neerkomt op een frequentie-verhouding van 28.4%/71.6%. Dat is dus een veel lager percentage aan Aanloop-constructies dan wij op grond van de zo even genoemde cijfers zouden mogen verwachten en het blijft dus onzeker of wij in de veronderstelde oorzaak van het hier behandelde verschijnsel ook inderdaad de werkelijke gevonden hebben.
Overigens luiden de juiste cijfers en procenten voor de 1e en volgende elementen bij de isoschematische constructies als volgt:
Isosch. constructies | 1e element | volgende elementenGa naar voetnoot15) |
met Aanloop | 44 = 28.4% | 58 = 29% |
zonder Aanloop | 111 = 71.6% | 142 = 71% |
_____ | _____ | |
155 = 100.0% | 200 = 100% |
Voor de gezamenlijke m.v.z. (isoschematisch + heteroschematisch) krijgen wij dan inzake de vraag, vervat in punt 4 van onze samenvatting, het volgende beeld:
Gezam. m.v.z. | 1e element | volgende elementen |
met Aanloop | 167 = 43.6% | 215 = 38.5% |
zonder Aanloop | 216 = 56.4% | 344 = 61.5% |
_____ | _____ | |
383 = 100.0% | 559 = 100.0% |
Als wij nu bedenken, dat wij in Hoofdstuk II en III gevonden hebben dat de op zich zelf staande elementaire zinnen tot 53.6% Aanloopzinnen zijn en de, - in veel geringer aantal voorkomende -, samengetrokken zinnen tot 57.6%, dan zien we, dat alleen de 1e elementen der heteroschematische meervoudige zinnen zich, maar dan ook nauwkeurig, bij dit percentage aansluiten (met 53.9%). Alle andere bijzondere groepen en dus ook de meervoudige zinnen tezamen blijven daarbij ten achter. Onze conclusie is dus, dat de meervoudige zinnen gekenmerkt worden door een vrij aanzienlijk geringere frequentie van Aanloop-zinnen onder hun samenstellende elementen dan op grond van de frequentie der Aanloop-zinnen als opzichzelf staande communicatie-eenheden verwacht mocht worden. Meer concreet uitgedrukt: Bij de meervoudige zinnen staan, in de afzonderlijke samenstellende elementen daarvan, de Andere zinsdelen in mindere mate vóór de zinskern dan in op zichzelf staande zinnen.
Hetgeen wij vanuit een andere gezichtshoek nogmaals illustreren met de volgende cijfers:
Aantal afzonderlijke elementen met A: | 382 = 40.6% |
Aantal afzonderlijke elementen zonder A: | 560 = 59.4% |
_____ | |
Totaal der afzonderlijke elementen: | 942 = 100.0% |
45. Punt 5
Om enig inzicht te verkrijgen omtrent de vorm der meervoudige zinnen, in zover die bepaald wordt door de vorm der samenstellende elementen, hebben wij de punten 5 en 6 op ons programma geplaatst.
Wij gaan dus nu eerst na hoeveel elementaire zinnen van de vorm S.Vf.R. (4) en A.Vf.S.R. (12) en hoeveel van de gezamenlijke overige vormen wij onder de elementen van geheel uit elementaire zinnen bestaande meervoudige zinnen aantreffen (groep A).
uit: 2-v.z. | 3-v.z. | 4-8-v.z. | totaal | |
---|---|---|---|---|
S.Vf.R. | 234 = 51.8% | 101 = 55.2% | 59 = 45.7% | 394 = 51.7% |
A.Vf.S.R. | 139 = 30.6% | 51 = 27.9% | 31 = 24.0% | 221 = 28.9% |
Overige | 79 = 17.6% | 31 = 16.9% | 39 = 30.3% | 149 = 19.4% |
_____ | _____ | _____ | _____ | |
452 = 100.0% | 183 = 100.0% | 129 = 100.0% | 764 = 100.0% |
In Hfst. II hebben wij geconstateerd, dat de frequentieverhouding der hierboven onderscheiden vorm-groepen 43.6% / 41.3% / 15.1%
was, zodat wij ten aanzien van de meervoudige zinnen van groep A moeten concluderen, dat zij in hun opbouw in mindere mate berusten op constructieve elementen van de vorm A.Vf.S.R. en in meerdere mate op constructieve elementen van de vorm S.Vf.R. of een der overige vormen, dan deopzichzelf staande elementaire zinnen volgens deze drie vorm-groepen gebouwd zijn.
Van de kant der afzonderlijke elementen bezien blijkt, dat de zinnen van de vorm A.Vf.S.R. in meerdere mate als op zichzelf staande eenheden voorkomen dan als onderdelen van meervoudige zinnen, terwijl voor zinnen van de vorm S.Vf.R. of een der andere vormen het omgekeerde geldt.
Opvallend is onder de detailcijfers nog het hoge percentage ‘overige vormen’ bij de 4-8-v.z. Het kleine aantal voorbeelden moet ons hierbij rekening doen houden met de toevalsfactor, zodat iedere conclusie niet meer dan een gissing zou zijn.
46. Punt 6
De gezamenlijke meervoudige zinnen bestaande uit elementaire en samengetrokken zinnen of geheel bestaande uit samengetrokken zinnen (groep AB en B) leveren ons op: 95 elementaire en 83 samengetrokken zinnen.
Tezamen met de 764 elementaire zinnen van groep A (punt 5) worden dat dus 859 elementaire zinnen, die de volledige oogst vormen welke wij uit de gezamenlijke meervoudige zinnen kunnen vergaren. Daarnaast staan dan in totaal 83 samengetrokken zinnen. In procenten uitgedrukt is deze verhouding: 91.2%/8.8%. De frequentie-verhouding der op zichzelf staande elementaire en samengetrokken zinnen (Hfst. II en III) was: 84.6% / 15.4%.
De meervoudige zinnen blijken dus in hun constructieve elementen tot een geringer percentage uit samengetrokken zinnen te bestaan dan de frequentie dezer constructies als opzichzelf staande eenheden zou doen verwachten.
Anders geformuleerd: De samengetrokken zinnen zijn als op zichzelf staande eenheden (ten opzichte van de elementaire zinnen) frequenter dan als onderdelen van meervoudige zinnen.
Omtrent de vorm der 95 elementaire zinnen uit de groep AB der
meervoudige zinnen lichten ons de volgende cijfers inGa naar voetnoot16):
S.Vf.R. | 56 = 58.9% |
A.Vf.S.R. | 28 = 29.5% |
Overige | 11 = 11.6% |
_____ | |
95 = 100.0% |
Conclusies uit een vergelijking van dit tabelletje met de Totaalkolom van het voorgaande durven wij niet te trekken, daarvoor zijn de aantallen der voorbeelden te klein.
Van de 83 samengetrokken zinnen hebben er 70 één partieel schema, 9 hebben twee partiële schema's, 3 hebben er drie en 1 tenslotte heeft er acht. Plaatsen wij de cijfers van Hfst. III hiernaast dan zien we het volgende (wij gaan daarbij tot 3 partiële schema's):
Samengetr. zin | met 1 p.s. | 2 p.s. | 3 p.s. |
1 als onderdeel m.v.z. | 70 | 9 | 3 |
2 op zichzelf staand | 135 | 27 | 8 |
Enige conclusies durven wij om de bekende reden weer niet te trekken.
Voor de vorm der basis-schema's van deze samengetrokken zinnen vinden wij:
S.Vf.R. | 51 = 61.4% |
A.Vf.S.R. | 23 = 27.7% |
Overige | 9 = 10.9% |
_____ | |
83 = 100.0% |
In Hfst. III bleek de frequentieverhouding van deze vormgroepen te zijn: 42%/42%/16%. Deze cijfers verschillen wel zoveel van de bovenstaande dat wij, ondanks het kleine aantal voorbeelden van samengetrokken zinnen als onderdelen van meervoudige zinnen, toch wel menen te mogen concluderen, dat de samengetrokken zin in deze positie in aanzienlijk meerdere mate wordt geconstrueerd volgens het schema S.Vf.R., - ten koste van de vorm A.Vf.S.R. -, dan wanneer hij een op zichzelf staande eenheid is. M.a.w. in deze laatste omstandigheid staan er in meerdere mate Andere zinsdelen vóór de zinskern.
Tenslotte de vorm van de partiële zinnen. Wij noteren de volgende cijfers:
Vf.R. | 90 = 85.7% |
S.R. | 11 = 10.5% |
Overige | 4 = 3.8% |
_____ | |
105 = 100.0% |
In Hfst. III, § 27 vonden wij voor deze verhouding 94.1%/3.4%/2.5%. Evenals daar treffen wij ook nu onder de vormen dezer partiële schema's er slechts één aan waarin de factor A voorkomt. Hoewel het kleine aantal voorbeelden dat in bovenstaand tabelletje verwerkt is, een vergelijkende conclusie gevaarlijk maakt, menen wij in het algemeen toch wel te kunnen vaststellen, dat de in Hfst. III gemaakte gevolgtrekkingen ook voor de nu gevonden samengetrokken zinnen opgaan.
47. Punt 7
Hiermede begeven wij ons op het terrein van het secundaire vormkenmerk. Om een algemeen beeld van het voorkomen van bijzinnen in de meervoudige zinnen te verkrijgen, splitsen wij deze in drie groepen: 1e constructies waarin in het geheel geen bijzinnen voorkomen, 2e constructies waarin, naast enkelvoudige, ook elementen voorkomen die bijzinnen bevatten, 3e constructies waarbij in ieder der samenstellende elementen een of meer bijzinnen zijn opgenomen. Onder ‘elementen’ verstaan wij hier elementaire zinnen, basis-zinnen en partiële zinnen.
Een vergelijkende samenvatting der onderlinge frequentie van deze groepen bij de 2-v.z., 3-v.z. en de 4-8-v.z. geeft het volgende te zien:
uit: 2-v.z. | 3-v.z. | 4-8-v.z. | totaal | |
---|---|---|---|---|
geheel e | 88 = 32.6% | 21 = 27.0% | 12 = 34.3% | 121 = 31.7% |
gemengd | 129 = 47.7% | 50 = 64.0% | 19 = 54.3% | 198 = 51.6% |
geheel s. | 53 = 19.7% | 7 = 9.0% | 4 = 11.4% | 64 = 16.7% |
_____ | _____ | _____ | _____ | |
270 = 100.0% | 78 = 100.0% | 35 = 100.0% | 383 = 100.0% |
Deze cijfers zijn dermate afhankelijk van aprioristische condities en theoretische kansen, dat het bepalen van hun relatieve waarde een kwestie wordt van een wiskundige berekening waar wij ons niet aan durven wagen. Het antwoord op de vraag ‘veel’ of ‘weinig’, dat de grondslag zou verschaffen voor enige conclusie omtrent bepaalde tendenties, kunnen wij dus niet geven. Er blijft ons niets anders over dan de mogelijkheid om op grond van hun absolute waarde tot het consta-
teren van een toestand te komen. En dan blijkt dat over het algemeen de gemengde constructies de talrijkste zijn, vervolgens komen die, welke geheel bestaan uit enkelvoudige samenstellende elementen en tenslotte die, waarbij in elk dier elementen een of meer bijzinnen zijn opgenomen. Bij de 3-v.z. vinden wij deze verhouding in haar meest sprekende vorm.
Al kunnen de bovengenoemde cijfers ons niet helpen aan een juiste waardering van de frequentie van het verschijnsel der samengesteldheid bij de constructieve eenheden der meervoudige zinnen, de gegevens die wij onder het nu volgend punt zullen tezamen brengen verschaffen ons ten minste een algemeen inzicht in de situatie op dit stuk.
48. Punt 8
Als laatste punt van onze samenvatting voegen wij nog eens de gegevens van punt 5 en 6 tezamen, maar verbinden daaraan een onderscheiding naar het secundaire kenmerk.
Elementaire zinnen | Totaal | Enkelv. | Samengest. | |||
S.Vf.R. | 450 | 278 | 172 | |||
A.Vf.S.R. | 249 | 134 | 115 | |||
Overige | 160 | 78 | 82 | |||
_____ | _____ | _____ | ||||
859 | 490 | 369 | ||||
Basis-zinnen | ||||||
S.Vf.R. | 51 | 47 | 4 | |||
A.Vf.S.R. | 23 | 20 | 3 | |||
Overige | 9 | 6 | 3 | |||
_____ | _____ | _____ | ||||
83 | 73 | 10 | ||||
Partiële zinnen | ||||||
Vf.R. | 90 | 69 | 21 | |||
S.R. | 11 | 11 | - | |||
Overige | 4 | 3 | 1 | |||
_____ | _____ | _____ | ||||
105 | 83 | 22 | ||||
_____ | _____ | _____ | ||||
1047 | 646 | 401 |
De gezamenlijke meervoudige zinnen (383 in aantal) leveren derhalve op: 859 elementaire zinnen en 83 samengetrokken zinnen, deze laatste op hun beurt weer 83 basis-zinnen en 105 partiële zinnen. Tezamen 1047 constructieve eenheden. De fre-
quentieverhouding der afzonderlijke vormen binnen de genoemde typologische groepen dezer eenheden hebben wij reeds besproken onder punt 5 en 6. Alleen merken wij nog op, dat wij de elementaire zinnen, die wij resp. onder 5 en 6 apart gehouden hebben, nu tezamen gevoegd zijn. Daar het aantal der onder 6 vermelde voorbeelden zeer gering is in verhouding tot dat der onder 5 behandelde, heeft dit op de frequentie verhouding der afzonderlijke vormgroepen, die wij in § 45 bij laatstgenoemde gevonden hebben, zeer weinig invloed. Het maakt slechts een verschil van ten hoogste 0.8 procentGa naar voetnoot17) en wij kunnen de onder 5 getrokken conclusie onverminderd handhaven met betrekking tot de gezamenlijke elementaire zinnen.
Een inzicht in de frequentie der samengestelde structuur bij constructieve elementen der meervoudige zinnen verschaffen ons de volgende vergelijkingen:
Element. zinnen | Zelfstandig (Hfst. II, III) | Onderdeel (Hfst. IV) |
---|---|---|
Enkelv. | 291 = 30.8% | 490 = 57% |
Samengest. | 654 = 69.2% | 369 = 43% |
_____ | _____ | |
Totaal | 945 = 100.0% | 859 = 100% |
Basis-zinnen | ||
Enkelv. | 133 = 77.3% | 73 = 88% |
Samengest. | 39 = 22.7% | 10 = 12% |
_____ | _____ | |
Totaal | 172 = 100.0% | 83 = 100% |
Partiële zinnen | ||
Enkelv. | 113 = 50.9% | 83 = 79% |
Samengest. | 109 = 49.1% | 22 = 21% |
_____ | _____ | |
Totaal | 222 = 100.0% | 105 = 100% |
Over het algemeen blijkt dus, dat in elk der drie onderscheiden typologische groepen, de daaronder geclasseerde constructies als constructieve elementen van meervoudige zinnen in veel hoger mate enkelvoudig zijn dan als zelfstandige eenheden. Bij de elementaire zinnen is de verhouding enkelvoudig/samengesteld zelfs totaal omgekeerd en is de frequentie der enkelvoudige eenheden dubbel zo groot. Maar ook bij de basis-zinnen en de partiële zinnen, - vooral bij deze laatste, -
komen de in Hfst. III gevonden en aldaar reeds in dezelfde richting verlopende verhoudingen in een veel duidelijker geaccentueerde vorm voor de dag. Onze algemene conclusie inzake het secundaire vormkenmerk luidt derhalve: Het verschijnsel der samengestelde structuur is bij de samenstellende elementen der meervoudige zinnen aanzienlijk minder frequent dan bij de opzichzelf staande communicatie-eenheden.
Van de kant van het meervoudig geheel gezien betekent dit: De meervoudige zinnen zijn in hun constructieve elementen aanzienlijk minder ‘samengesteld’ dan de elementaire en de samengetrokken zinnen.
Naast dit algemene beeld plaatsen wij nog een enkele detail-opname van de verhouding enkelvoudig/samengesteld zoals die zich vertoont bij de afzonderlijke schema-vormen der elementaire zinnen als constructieve elementen in vergelijking met de vormen dezer zinnen als zelfstandige eenheden. Hiervoor beschikken wij n.l. over voldoende materiaal.
Zelfstandig | Onderdeel | |||
---|---|---|---|---|
Enkelv. | Samengest. | Enkelv. | Samengest. | |
S.Vf.R. | 36.4% | 63.6% | 61.8% | 38.2% |
A.Vf.S.R. | 27.6% | 72.4% | 53.8% | 46.2% |
Overige | 23.2% | 76.8% | 48.8% | 51.2% |
Wij zien hier, binnen het kader der algemene verschuiving naar ‘enkelvoudig’, de afzonderlijke vormen in hun onderlinge verhouding zich zelf gelijk blijven. In beide qualiteiten is de vorm S.Vf.R. het minst samengesteld, bekleedt de vorm A.Vf.S.R. de middenpositie, en tellen de Overige vormen de meeste samengestelde constructies.
49. Slotconclusie
Bij de voorgaande samenvatting van de formele eigenaardigheden waardoor de meervoudige zin wordt gekenmerkt, hebben wij op enige punten een duidelijk verschil kunnen constateren tussen de typologie van elementaire en samengetrokken zinnen als samenstellende elementen dezer meervoudige zinnen, en de typologie der elementaire en samengetrokken zinnen als zelfstandige eenheden.
Wij wijzen in dit verband op de verschillen in de frequentie van Aanloop-zinnen (vgl. punt 4, § 44), in de onderlinge frequentie van de vormen S.Vf.R. en A.Vf.S.R. zowel bij elementaire als bij samen-
getrokken zinnen (punt 5 en 6, §§ 45 en 46), en in de frequentie van de samengestelde zinsstructuur (punt 8, § 48).
Dit bewijst, dat de meervoudige zin méér is dan een toevallige agglomeratie van elementaire of samengetrokken zinnen. In dit geval immers ware het zeer onwaarschijnlijk geweest dat de geconstateerde verschillen zouden zijn opgetreden. Hij is daarom een eenheid met een in de structuur van zijn onderdelen vastgelegde eigen typologie.
Maar dan is daarmede ook bewezen, dat het hoofdlettergebruik, zoals dat door De Bruin ter zinsscheiding wordt toegepast (hetzij overgenomen uit de handschriften, hetzij op eigen initiatief aangebracht), niet berust op toeval of willekeur maar wel degelijk de taalkundige realiteit getroffen heeft en daar inderdaad aan beantwoordt.
50. Individuele aspecten
Daar wij bij de meervoudige zinnen over een materiaal van slechts 383 voorbeelden beschikken, kunnen wij bij het onderzoek naar het individuele taalgebruik, ook nu niet te ver in bijzonderheden treden: de betrouwbaarheid van de uitkomsten zou daardoor in gevaar komen. Wij geven daarom alleen het percentage aan meervoudige zinnen van alle typen bij de voor dit onderzoek gekozen auteursGa naar voetnoot18) in vergelijking met het algemene percentage en voegen daaraan toe de procentuele verhouding van de 2-voudige zinnen ten opzichte van de 3-8-voudige zinnen tezamen, binnen het kader van het totaal der meervoudige zinnen.
Het percentage der gezamenlijke meervoudige zinnen is:
lgemeen | LJ. | Br. | H. | R. | CS. | DD. | M. | G. |
19.1 | 27.6 | 7.7 | 20 | 20.7 | 32 | 24.3 | 15 | 16.2 |
Brugman (Br.) toont zich dus al zeer sober in het gebruik van meervoudige zinnen, de auteur van Des Coninx Summe (CS.) vervalt in het andere uiterste.
De procentuele verhoudingen binnen het kader der meervoudige zinnen zijn:
Algemeen | LJ. | Br. | H. | R. | CS. | DD. | M. | G. | |
2-v.z. | 70.5 | 71 | 88 | 86 | 77 | 50 | 56 | 89 | 62 |
3-8-v.z. | 29.5 | 29 | 12 | 14 | 23 | 50 | 44 | 11 | 38 |
In deze cijfers vinden wij de karakteristiek van de Br.- en de CS.-tekst nader gepreciseerd, en in deze precisering sterker geaccentueerd, terug. De afkeer van meer-dan-twee-voudige zinnen merken wij eveneens op bij Hadewijch (H.) en de auteur der Beatrijs-legende (M.). Dirc van Delf (DD.) en de auteur van de Gebeden (G.) sluiten zich aan bij de CS.-tekst in hun voorkeur voor veelvoudige constructies.
- voetnoot1)
- Daar wij nu verder steeds met bekende schema's te doen krijgen, geven wij slechts één voorbeeld. De overige zijn verantwoord in de Bijlage, waar ook de bijzonderheden omtrent de inleidende en verbindende conjuncties te vinden zijn, als ook de gegevens omtrent het secundaire vormkenmerk.
- voetnoot2)
- Vgl. J. Franck, Mittelniederländische Grammatik2. Leipzig 1910, § 196.
F.A. Stoett, Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis3. 's-Gravenhage 1923, § 118.
- voetnoot3)
- Naast de totaal-cijfers geven wij weer de onderverdeling naar het secundaire kenmerk.
- voetnoot4)
- Kortheidshalve duiden wij de schema-vormen aan met hun nummer. Voor de aanduidingen e.e, e.s, s.e en s.s vgl. men Hfst. III, § 24.
- voetnoot5)
- Een onderzoek van een ruimer en speciaal met het oog op deze moeilijkheid gekozen materiaal zou misschien de oplossing kunnen brengen.
- voetnoot6)
- De scheiding tussen de elementaire en de samengetrokken zin geven wij daarin aan door een dubbele verticale streep (‖), de scheiding tussen de basis-zin en de partiële zin van de samengetrokken zin door een enkele verticale streep (|).
- voetnoot7)
- Bij de samenvattingen, waarbij de vorm der afzonderlijke schema's betrokken is, hebben wij de correcties aangebracht, die voortvloeien uit de omstandigheid, dat de componenten M en A in een aantal voorbeelden uitsluitend bestaan uit het partikel en/ne.
- voetnoot8)
- Inzake de aanduiding van de schemavormen en de betekenis van de afkortingen e.e.e etc. zie men § 32 noot 4. Inzake de vaststelling der samenvattende cijfers zie men § 34 noot 7.
- voetnoot9)
- Vgl. § 32 en 34.
- voetnoot10)
- Voor de afkorting 1-sch.z. etc. zie men de vorige §.
- voetnoot11)
- m.v.z. = meervoudige zin(nen).
2-v.z., 3-v.z. = tweevoudige, drievoudige zin(nen) etc.
- voetnoot12)
- Deze beide groepen zijn in het volgende aangeduid als isoschematisch en heteroschematisch.
- voetnoot13)
- Zie boven, § 40 onder 2.
- voetnoot14)
- Zie § 40 onder 2.
- voetnoot15)
- Dat de verhouding der percentages bij de volgende elementen niet geheel gelijk is aan de verhouding bij de 1e elementen, vindt zijn oorzaak in het gegeven feit, dat de Aanloop-constructies in de verschillende categorieën der 2- t/m 8-voudige zinnen niet evenredig vertegenwoordigd zijn.
- voetnoot16)
- Daar wij hier met kleine aantallen te doen krijgen maken wij geen onderscheid tussen 2-, 3-, en 4-8-v.z.
- voetnoot17)
- De procentuele verhouding onder 5 was: 51.7/28.9/19.4 voor S.Vf.R., A.Vf.S.R. en Overige vormen. Voor de gezamenlijke elementaire zinnen is zij: 52.4/29.0/18.6.
- voetnoot18)
- Vgl. Hfst. I § 21.