Structuurschema's van de zin in Middelnederlands geestelijk proza
(1950)–J.A.M. Pulles– Auteursrecht onbekend
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij treedt op bij dat gedeelte der samengestelde zinnen, waarin bijwoordelijke of bijvoeglijke bijzinnen voorkomen. Naar onze opvattingen ligt aan de vorm van deze zinnen slechts één primair schema ten grondslag. Dit neemt echter niet weg, dat zij twee of meer in zich zelf volledige groepen van zinsdelen omvatten, nl. die van de hoofdzin en die van de bijzin(nen), zodat zij zuiver formeel bekeken schijnbaar eenzelfde structuurbeeld vertonen als de meervoudige zinnenGa naar voetnoot1). Hoe zullen wij dan, als lezer van een geschreven tekst en dus niet beschikkend over de auditieve indicia van de melodische en rhythmische zinsvorm, moeten achterhalen met welke van deze beide structuren wij in een gegeven geval te doen hebben? Doorgaans ontmoeten wij daarbij desondanks geen moeilijkheden. Daar de zinsvorm het object van ons onderzoek is, gaan wij bij het beoordelen van de structurele verhoudingen in eerste instantie uit van de zinsinhoudGa naar voetnoot2). En daaruit valt meestal de syntactische functie van de zinsdelen onmiddellijk af te leiden. B.v.Ga naar voetnoot3):
In deze voorbeelden verschaft de zinsinhoud ons alle nodige gegevens om de gespatieerde groepen als bijzinnen te identificeren. Maar niet altijd vallen in zulk een complex de syntactische verhoudingen op grond van de zinsinhoud vast te stellen. B.v.:
Deze zinnen zijn naar hun inhoud niet met zekerheid te interpreteren als samengestelde zinnen; het kunnen ook meervoudige zinnen zijn. Een beslissing omtrent de juiste verhoudingen zou niet te geven zijn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als wij inzake de zinsvorm inderdaad geheel met lege handen stonden. Maar gelukkig is dit niet het geval. Want, - eenmaal aangenomen, dat de enkelvoudige zinnen zonder inleidende conjunctie zelfstandige eenheden en derhalve in ieder geval zelfstandige hoofdzinnen zijn, - kunnen wij beginnen met daarvan alvast de vormen te bepalen. Daar straks zal blijken, dat deze vormen gekenmerkt zijn door typische eigenaardigheden, hebben wij daarmede op het formele terrein een vast richtpunt gevonden, waarop wij ons bij de bepaling der situatie in die zinnen, waarin de syntactische samenhang niet duidelijk uit de zinsinhoud naar voren komt, kunnen oriënteren. Want het lijkt ons volkomen verantwoord in deze gevallen de zinsdeelgroepen welke het voor de hoofdzin als regelmatig bevonden vormschema vertonen, ook als hoofdzin te interpreteren en die, welke een afwijkend schema te zien geven als bijzin te beschouwen. Wij zeggen nogmaals: deze procedure geldt alleen voor die zinnen, waarvan de inhoud ons bij de bepaling der syntactische verhoudingen in de steek laat. Wanneer dus een op grond van de zinsinhoud duidelijk afhankelijke groep de vorm van een hoofdzin heeft, blijven wij deze groep als bijzin beschouwen. Indien na een onderzoek van de vorm van de uitgesproken bijzinnen zou blijken, dat een aantal daarvan dezelfde vormen als de hoofdzinnen hebben, betekent dit, dat bij de beoordeling van de functioneel twijfelachtige gevallen, naast de zinsinhoud ook de zinsvorm ons toch nog ten dele als steunpunt ontvalt, en onze handelwijze de mogelijkheid van een onjuiste beslissing ten aanzien van de functie van een groep zinsdelen, in de vorm van een hoofdzin gerangschikt, niet uitsluit. Zolang wij van een geschreven tekst moeten uitgaan, is dit dan echter een onvermijdelijk kwaad. Maar: waarom zou nu juist in een twijfelachtig geval de auteur zijn bedoeling anders geïnterpreteerd willen hebben dan zoals die op grond van haar uitdrukkingsvorm voor de hand ligt? Wij menen dus ondanks alles bij onze interpretatiemethode te mogen volharden en deze ook te mogen toepassen op enkelvoudige zinnen die met een conjunctie beginnen vooral als daardoor zowel het onderschikkend als het nevenschikkend zinsverband kan worden uitgedrukt, en waardoor het daarom niet direct duidelijk is of we hier met zelfstandige zinnen te doen hebben dan wel met bijzinnen die door het gekozen zinscheidingscriterium toevalligerwijze geïsoleerd zijn komen te staanGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij beginnen daarom ons vormonderzoek met een behandeling van de enkelvoudige zinnen die niet door een conjunctie worden ingeleidGa naar voetnoot5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11. Enkelvoudige zinnen zonder inleidende conjunctie Exposé van het materiaalHierin geven wij dan eerst een overzicht van de gevonden zins-vormen, waarnodig voorzien van een toelichting. Vervolgens vatten wij de frequentiecijfers samen in een tabel en gaan dan na wat die ons te zeggen hebben omtrent de vorm van de onafhankelijke zin.
Deze zin dient als titel voor een nieuw hoofdstuk in de JB.-tekst en moet daarom aanvaard worden als zelfstandige zin, i.c. als enkelvoudige hoofdzin.
Bij alle voorbeelden bestaat de component M uit het ontkennend partikel en/ne. De scheiding tussen S. en Vf. wordt dus steeds bewerkt door hetzelfde element in steeds dezelfde functie. Dit feit opzichzelf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geeft ten opzichte van de ‘echtheid’ van deze scheiding, reeds te denken. Maar bovendien is deze functie niet een functie, welke aan het zinsdeel eigen is. Het partikel vertegenwoordigt geen deel van de communicatie-inhoud, maar is slechts een indicium voor de positieve of negatieve bedoeling, die de auteur met de gehele communicatie-inhoud of met een gedeelte daarvan heeft. Daarom is het ook geen bestanddeel buiten het zinsverband, want ook deze constitueren mede de zinsinhoud. Er is dus alle reden om deze 11 voorbeelden naar hun vorm niet te herleiden tot het schema S.M.Vf.R. maar tot een variant van het schema S.Vf.R. die wij dan zouden willen weergeven met de formule S.(p).Vf.R., waarin het symbool (p) het negatieteken vertegenwoordigt (p = partikel).
Hiermede zijn dan behandeld de duidelijk tweeledige enkelvoudige zinnen; de zinnen met een persoonlijk en formeel uitgedrukt Subject. Wij komen nu aan de duidelijk eenledige enkelvoudige zinnen; de zinnen waarin op geen enkele wijze een Subject formeel staat uitgedrukt. De zinnen zonder Subject staan uiteraard geheel buiten de kwestie van het vormonderscheid tussen hoofd- en bijzinnen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12. Samenvatting en conclusieDe samenvatting van de frequenties der verschillende vormen van de enkelvoudige zinnen zonder inleidende conjunctie, waarbij wij de zinnen van de vorm S.M.Vf.R. voorlopig nog als zodanig geclasseerd hebben, geeft het onderstaande beeld te zien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In verband met het doel van dit voor-onderzoek interesseren ons op het ogenblik alleen de cijfers voor de tweeledige zinnen. Wat leren deze ons nu omtrent de vorm van deze zinnen als hoofdzin? 1. Dat op 177 gevallen er slechts 2 voorkomen, waarbij na Aanloop de rechte woordorde optreedt (schema 9 en 10). M.a.w. na Aanloop volgt in de hoofdzin practisch altijd inversie. 2. Dat bij rechte woordorde slechts in 12 gevallen scheiding van Subject en Verbum finitum plaats heeft (schema 10 en 11). Als wij nu nog bedenken, dat het bij 11 van deze 12 gevallen nog zeer twijfelachtig is of wij met een scheiding van S. en Vf. in eigenlijke zin te doen hebben, dan lijkt het niet teveel gewaagd indien wij concluderen, dat in de hoofdzin, bij rechte woordorde, het Subject en het Verbum finitum in de regel onmiddellijk naast elkaar staan, althans niet door een zinsdeel gescheiden worden.
Gewapend met de wetenschap kunnen we nu de door een conjunctie ingeleide voorbeelden waarvan het dubieus is of zij zelfstandige zinnen dan wel toevallig geïsoleerde zinsdelen zijn, gaan beoordelen. Wanneer in deze twijfelgevallen na Aanloop de rechte woordorde optreedt of bij rechte woordorde wél scheiding van S. en Vf. gevonden wordt, rekenen wij de betrokken constructies tot de geïsoleerde zinsdelen. In het volgend overzicht nemen wij deze dan ook niet op. Bij ontkennende zinnen van de vorm S.M.Vf.R. doen wij dit echter alleen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wanneer de component M een ‘echt’ zinsdeel isGa naar voetnoot7). Aangezien het ons thans niet om de bijzonderheden der verbindingswijze te doen is, maar alleen om het feit der zinsinleiding opzichzelf, geven wij geen aparte cijfers voor de verschillende conjuncties. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13. Enkelvoudige zinnen met inleidende conjunctie Exposé van het materiaal
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14. Samenvatting en conclusieSamenvatting:
Behalve het schema Vf.S.R. (7) zien wij dus bij de door een conjunctie ingeleide zinnen dezelfde schema's in ongeveer dezelfde frequentie-verhoudingen voor de dag komen als bij de voorgaande categorieGa naar voetnoot8). Ook in het nieuw optredende schema vinden wij geen rechte woordorde na Aanloop en geen scheiding van S. en Vf. bij rechte woordorde. Wij zien dus de conclusies waartoe wij in § 12 gekomen zijn ten aanzien van de vormkenmerken die discriminerend geacht mogen worden voor het zelfstandig zijn van constructies waarvan de inhoud ons op dit punt geen zekerheid kan verschaffen, door bovenstaande cijfers bevestigd en wij kunnen er daarom des te veiliger op steunen om de beide kwesties, die zich bij de behandeling van de thans aan de beurt zijnde samengestelde zinnen voordoen, tegelijkertijd tot een oplossing te brengen. Deze kwesties zijn: 1. het vaststellen van de juiste syntactische samenhang bij die ‘samengestelde zinnen’ waarvan het twijfelachtig is of zij inderdaad samengestelde dan wel meervoudige zinnen zijn, en: 2. wederom het beoordelen of wij met een zelfstandige zin te doen hebben ofwel met een toevallig geïsoleerd zinsdeel. Geheel volgens de in § 12 gegeven richtlijnen nemen wij ook nu weer onze beslissing. Dat wil dus zeggen: wanneer na Aanloop de rechte woordorde optreedt of wanneer bij rechte woordorde scheiding van S. en Vf. aangetroffen wordt, - met de restrictie ten opzichte van het schema S.M.Vf.R., - concluderen wij tot afhankelijke zin, dat is dus in dit geval: tot bijzin resp. geïsoleerd zinsdeel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15. Samengestelde zinnen. Exposé van het materiaalDusdoende komen wij bij de samengestelde zinnen tot het volgende exposé van vormen en frequenties. Omdat wij bij deze werkwijze tevens voor beide genoemde kwesties, zoals gezegd, tegelijkertijd een oplossing vinden, is het niet nodig daarbij weer een scheiding te maken tussen al of niet door een conjunctie ingeleide zinnen. Wel geven wij van beide typen een voorbeeld.
Ofschoon één voorbeeld niet veel zegt, valt het toch op, dat juist bij deze uitzonderlijke zinsvorm ook de component A een zeer aparte categorie van bepalingen vertegenwoordigt, nl. die der bijzinnen van verhoudingGa naar voetnoot9). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij twee der 19 voorbeelden bestaat de component M uit een bijwoordelijke bepaling. Daar deze zinnen zeker hoofdzinnen zijn, - niet door een conjunctie ingeleid, - ontmoeten we hier de eerste gevallen van een ‘echt’ schema S.M.Vf.R.
Het voorbeeld 678 is het enige onder vele, waarbij de component A bestaat uit het partikel en. Op grond van dezelfde overwegingen, welke wij in § 11 ten aanzien van dit partikel te berde gebracht hebben, menen wij in dit geval eerder te doen te hebben met een variant van de vorm Vf.S.R. (7) dan met de vorm A.Vf.S.R.
Van de 23 voorbeelden van dit zinstype behoren er 12 tot de onpersoonlijke constructies, waarvan no. 1520 een specimen is.
Evenals bij schema A.S.Vf.R. (9) bestaat bij alle voorbeelden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behalve 452, de component A ook nu weer uit een conditionele of een concessieve bijzin. De component M bestaat, evenals meestal bij het schema S.M.Vf.R. (11) het geval is, behalve weer bij het voorbeeld 452, uit het partikel en/ne. Wij schematiseren het dus (waar M = en/ne) liever als A.S. (p). Vf.R. (9).
Bij een achttal van deze voorbeelden is de component A weer een conditionele of concessieve bepaling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. Samenvatting der elementaire zinnenNa in de voorgaande §§ de elementaire zinnen in verschillende etappen onderzocht te hebben, zijn wij thans in staat de gevonden vormen en hun frequenties in één overzicht samen te vatten. Hierbij houden wij meteen rekening met het secundaire vormkenmerk: dat der samengesteldheid van de zin (vgl. § 8). Verder hebben wij de voorbeelden van de schema's S.M.Vf.R. (11), A.Vf.S.R. (12) en A.S.M.Vf.R. (15) die wij als varianten van S.Vf.R. (4), Vf.S.R. (7) en A.S.Vf.R. (9) menen te moeten beschouwen, ondergebracht bij deze laatstgenoemde. De samenvattende tabel komt er dan als volgt uit te zien: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als wij nu verder zouden besluiten, dat deze in ongeveer gelijke frequentie voorkomende vormen de normale vormen van de elementaire zin representeren, zodat met een karakteristiek van deze vormen tevens een beeld van ‘de’ vorm van de elementaire zin in het algemeen gegeven is, waaraan een analyse der overige zinsvormen niet veel meer kan veranderen, dan ware dit zeer wel te verantwoorden. Toch willen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij liever eerst systematisch onderzoeken, wat de gevonden cijfers ons te zeggen hebben over de frequentie der afzonderlijke zinsvormen, de afzonderlijke vormkenmerken en de belangrijkste combinaties van enige van die vormkenmerken, om vervolgens door een nieuwe en beredeneerde synthese tot onze definitieve conclusies omtrent de zinsvorm in het algemeen te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. De afzonderlijke schema's. Frequenties en vormkenmerkenSchema S.Vf. (1) - De meest eenvoudige vorm van de tweeledige zin, - berustend op een tweedelig schema: een Subject gevolgd door een Verbum finitum, - blijkt tot de zeldzaamheden te behoren. Wij vinden deze vorm bij slechts 0.3% van de elementaire zinnen. Schema S.Vf.R. (4) - Het Subject voorop, gevolgd door het Verbum finitum en, als sluitstuk, de Andere zinsdelen aldus tezamen een driedelig schema vormend: dat is een van de normale vormen, waarin een kleine helft der elementaire communicatie-eenheden haar uitdrukking vindt. Wij merken daarbij op, dat in 42 van de 412 gevallen het partikel en/ne tussen S en Vf. staat. Schema A.Vf.S. (6) - Zinnen, weer gebouwd volgens een driedelig schema, waarbij de Andere zinsdelen, in één groep opgesteld, de zin openen en het Subject de zin afsluit terwijl het Verbum finitum in het midden staat, - de ogenschijnlijk zeer gewone vorm van een zin als: morgen komt hij, - zijn niettemin opvallend zeldzaam. Zij vertegenwoordigen 2.1%. Schema Vf.S.R. (7) - Een derde driedelig schema met het Verbum finitum voorop, vervolgens het Subject en daarachter de Andere zinsdelen, - een normale structuur bij de vragende zin, - blijkt weer een figuur te zijn, die hoogst zelden voorkomt (0.3%). Bij één voorbeeld gaat het partikel en aan het Vf. vooraf. Schema A.S.Vf.R. (9) - Deze zinsvorm wordt gekenmerkt door een vierdelige structuur, nl. een zinskern in rechte woordorde, voorafgegaan door een Aanloop en gevolgd door een Rest. De Andere zinsdelen zijn dus gesplitst in twee groepen, waarvan de ene de zin opent en de andere de zin afsluit. Ook deze vorm behoort met 1.9% tot de ‘iets meer frequente’ onder de weinig voorkomende. Uit de exposé's van § 11 en § 15 blijkt bovendien, dat bij 17 van de 18 voorbeelden van de naar dit schema gevormde zinnen zich verschijnselen voordoen die er op duiden, dat deze wijze van construeren aan bepaalde beperkende condities gebonden is, zodat hier eerder sprake kan zijn van een ‘bijzondere’ dan van een ‘algemene’ zinsvorm. Tenslotte zij opgemerkt, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat in 6 gevallen het partikel en/ne tussen S. en Vf. geplaatst is. Schema A.S.M.Vf. (10) - De zinnen van deze vierdelige vorm zijn weer zeer zeldzaam (0.2%). Zij vertonen na Aanloop de rechte woordorde en bovendien nog scheiding van Subject en Verbum finitum. De Andere zinsdelen staan dus weer gesplitst in twee groepen, waarvan de eerste voorop, de tweede tussen het Subject en het Verbum finitum geplaatst is. Blijkens de gegevens van § 15 is het mogelijk, dat ook deze vormgeving aan bepaalde voorwaarden gebonden is. Schema S.M.Vf.R. (11) - Nu wij 42 voorbeelden, waarin de component M het partikel en/ne is, bij de vorm S.Vf.R. hebben ondergebracht, blijkt de ‘echte’ zinsvorm S.M.Vf.R. even weinig gebruikelijk te zijn als de voorgaande. Wij vinden hem vertegenwoordigd door 2 voorbeelden (0.2%). De kenmerken zijn: vierdelig met het Subject voorop en dan achtereenvolgens: een gedeelte der Andere zinsdelen, het Verbum finitum en weer een gedeelte der Andere zinsdelen. Dat komt dus neer op scheiding van Subject en Verbum finitum en afsluiting van de zin door een Rest. Schema A.Vf.S.R. (12) - Dit vierdelige schema symboliseert de vorm van de andere kleine helft der elementaire zinnen. Deze vorm is dus naast de vorm S.Vf.R. normaal voor dit zinstype. Het feit, dat wij één voorbeeld, waarin de Aanloop uit het partikel en bestond, naar de zinnen van de vorm Vf.S.R. verwezen hebben, doet niets af aan de bewijskracht van de 391 andere, waarin een eerste gedeelte der Andere zinsdelen als Aanloop de zin opent en een tweede gedeelte als Rest de zin afsluit terwijl de zinskern in geïnverteerde vorm in het midden staat. Schema A.Vf.M.S. (13) - De kenmerken van deze zinsvorm zijn: vierdelig met opstelling der Andere zinsdelen in twee groepen, een als Aanloop en een als scheidend element tussen Verbum finitum en Subject, wat dus zeggen wil: gescheiden zinskern bij inversie. Met 3.2% is hij onder de weinig frequente zinsvormen nog de best vertegenwoordigde. Daar 12 van de 30 voorbeelden onpersoonlijke constructies zijn, moeten wij er rekening mede houden, dat ook het gebruik van deze zinsvorm ten dele van bepaalde condities afhankelijk is (vgl. § 15). Schema Vf.M.S.R. (14) - Deze vierdelige vorm, - waarin bij inversie het Verbum finitum voorop staat en de Andere zinsdelen deels tussen het Verbum finitum en het Subject geplaatst zijn, deels als Rest de zin afsluiten, - speelt met 1 voorbeeld (0.1%) geen rol van enige betekenis. Schema A.S.M.Vf.R. (15) - Hetzelfde geldt voor de eerste der vijfdelige vormen, waarbij de Andere zinsdelen zijn gesplitst in drie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groepen. De eerste opent de zin, de tweede staat tussen het, in rechte woordorde geplaatste, Subject en Verbum finitum, en de derde sluit de zin af. Nadat er 6 voorbeelden, waarin de component M gelijk is aan het partikel en/ne, naar het schema A.S.Vf.R. zijn overgebracht, blijft er 1 voorbeeld (0.1%) van een ‘echte’ vorm A.S.M.Vf.R. over. Schema A.Vf.M.S.R. (16) - De tweede der vijfdelige zinsvormen, met dezelfde opstelling der Andere zinsdelen ten opzichte van de zinskern als de voorgaande, echter met inversie in die kern. Met 24 voorbeelden (2.5%) behoort ook deze zinsvorm tot de weinig frequente structuren. Schema Vf.R. (19) - Met dit schema komen wij op het terrein der eenledige zinnen. Ook hier vinden we geen grote getallen. Het tweedelige schema: Verbum finitum gevolgd door de Andere zinsdelen komt 19 maal voor (2%). Schema A.Vf.R. (20) - Verdeling van de Andere zinsdelen over een Aanloop en een Rest met het Verbum finitum in het midden, zodat een driedelig schema ontstaat, vinden wij eveneens 19 maal (2%). Niet alleen datgene wat bij gegeven bestaansmogelijkheid inderdaad voorkomt, is interessant, maar evenzeer datgene wat ontbreekt. Ook hieraan willen wij een ogenblik onze aandacht wijden. De niet gerealiseerde vorm-mogelijkheden zijn de volgende: Schema Vf.S. (2) - Dat betekent, dat zinnen van het eenvoudige tweedelige type met inversie (komt hij) in ons materiaal ontbrekenGa naar voetnoot11). Schema A.S.Vf. (3) - Evenmin vinden wij voorbeelden van driedelige zinnen, waarin de Andere zinsdelen gezamenlijk de zin openen gevolgd door het Subject en het Verbum finitum in rechte woordorde. Schema S.M.Vf. (5) - Ook een driedelige structuur, berustend op een gezamenlijke opstelling van de Andere zinsdelen tussen het Subject en het Verbum finitum, komt niet voor. Zinnen van deze en de voorgaande vorm zijn echter in de Middelnederlandse poëzie zeker niet onbekendGa naar voetnoot12). Schema Vf. M.S. (8) - Dezelfde opstelling der Andere zinsdelen, maar met de omgekeerde volgorde der componenten van de zinskern, is al evenmin vertegenwoordigd, ofschoon dit een gangbare zinsvorm lijkt (loopt daar iemand?). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vf. (17) - Bij de eenledige zin komt het enkele Verbum finitum niet als ‘zin’ voor. A.Vf. (18) - Er zijn dus ook geen eenledige zinnen, waarbij de Andere zinsdelen gezamenlijk vóór het Verbum finitum staan en aldus een tweedelige constructie vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
18. Afzonderlijke vormkenmerken. Synthese en ConclusiesNa de bomen nu het bos. Na deze dubbele analyse van de frequenties der in de gevonden schema's gegeven combinaties van vormkenmerken en van de structuur dier combinaties gaan wij nu de daaruit verkregen gegevens synthetiseren om vervolgens onze conclusies te trekken. Wij beginnen met wat er ten aanzien van de in § 7 genoemde primaire vormkenmerken valt af te leiden en te concluderen. Wij houden daarbij de gegevens der twee- en eenledige zinnen uit elkaar want, omdat deze laatste groep niet alle der zojuist bedoelde vormkenmerken kent, zou een vermenging der gegevens een onjuist beeld voor beide groepen opleveren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweeledige zinnen.Vormkenmerk 1: Het aantal vormcomponenten.
Conclusie: Bij de tweeledige elementaire zin is een groepering der zinsdelen in drie of vier vormcomponenten vrijwel vaste regel. M.a.w.: Zinnen bestaande uit een enkele zinskern zijn zeer zeldzaam. Er zijn vrijwel altijd nog Andere zinsdelen. Deze Andere zinsdelen staan òf alle bij elkaar òf in twee groepen verdeeld. Daarbij merken wij nog op, dat in de voorgaande § bleek, dat bij de driedelige zinnen de normale volgorde der vormcomponenten is: S.Vf.R. en bij de vierdelige zinnen A.Vf.S.R. Verder nog: dat bij de twee- en driedelige zinnen slechts de helft van het aantal vormmogelijkheden gerealiseerd is, terwijl zij bij de vier- en vijfdelige alle aanwezig zijn.
Vormkenmerk 2: Rechte woordorde of Inversie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Conclusie: Rechte woordorde en inversie blijken in ongeveer gelijke frequentie voor te komen. Geen van beide figuren is dus typisch voor de elementaire zin.
Vormkenmerk 3: Scheiding van Subject en Verbum finitum.
Conclusie: De aaneengesloten opstelling van het Subject en het Verbum finitum is kenmerkend voor de vorm van de elementaire zin. Wat de combinatie van dit en het voorgaande vormkenmerk ons nog te concluderen geeft komt straks ter sprake.
Vormkenmerk 4: Inleiding van de zin door een Aanloop.
Conclusie: Er is een licht overwicht van de zinnen die met een Aanloop beginnen. M.a.w. al kan er in het algemeen gezegd worden, dat het openen van de zin met een of meer andere zinsdelen geen typische regel bij het construeren van de elementaire zin is, toch bestaat er een zekere voorkeur voor deze vormgeving. De combinatie van dit vormkenmerk met het tweede zullen wij aanstonds in ogenschouw nemen.
Vormkenmerk 5: Afsluiting van de zin door een Rest.
Conclusie: Het is een vrijwel vaste regel, dat de elementaire zin afgesloten wordt door een of meer groepen Andere zinsdelen. Combinatie van het vormkenmerk 4 en 5 komt weer straks aan de orde.
De bovenstaande conclusie combinerend komen wij, inzake de primaire vormkenmerken, tot deze algemene gevolgtrekking: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweeledige elementaire zin wordt gekenmerkt door:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eenledige zinnen.De karakteristiek van de eenledige zinnen is heel wat eenvoudiger. Wij kunnen haar ineens aflezen uit de cijfers van de tabel in § 16. De kenmerken van dit zinstype zijn:
Hiernaast merken wij ter zake van het le vormkenmerk nog op, dat het eendelige schema (Vf.) en een der tweedelige schema's (A.Vf.) niet vertegenwoordigd zijn, en ter zake van het 4e, dat een Aanloop niet typerend is, daar deze component een frequentie heeft van 50%.
Stellen wij de vergelijkbare cijfers van de twee- en eenledige zinnen naast elkaar dan zien we tussen die voor de kenmerken Aanloop en Rest een merkwaardige overeenstemming. Wij kunnen derhalve besluiten, dat ongeveer de helft van alle elementaire zinnen met een Aanloop beginnen en dat zij vrijwel alle met een Rest besluiten. De laatste helft van deze constatering betekent dus, dat de Rest een typerend kenmerk van ‘de’ elementaire zin is.
Na de primaire vormkenmerken, vragen wij nog even de aandacht voor het secundaire vormkenmerk (vgl. § 8). Daar dit voor de tweeledige en eenledige zinnen beide van gelijke waarde is, maken wij aanvankelijk geen onderscheid tussen deze zinstypen.
Er zijn dus in het algemeen ruim 2 maal zoveel samengestelde als enkelvoudige zinnen.
Bij de eenledige zinnen komt samenstelling dus heel wat frequenter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor dan bij de tweeledige. Wij zouden haast kunnen zeggen, dat de samengestelde vorm voor het eerstgenoemde type de normale is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19. Enkele combinaties van vormkenmerken. Synthese en conclusiesVan de vele mogelijke combinaties der verschillende vormkenmerken willen wij de volgende als de meest belangrijke nog even ter sprake brengen.
Driedelig + Aanloop of Rest.
Wanneer de Andere zinsdelen bij elkaar staan, fungeren ze dus in de regel als sluitstuk van de zin. Deze conclusie vult de in de vorige § sub kenmerk 1 gegevene nader aan.
Scheiding van S. en Vf. + Rechte woordorde of Inversie.
De scheiding van Subject en Verbum finitum blijkt dus zo goed als geheel beperkt te blijven tot zinnen met inversie, m.a.w. bij rechte woordorde komt deze scheiding nauwelijks voor. Hiermede hebben wij een precisering gevonden van onze conclusie uit de voorgaande § sub kenmerk 3.
Aanloop + Rechte woordorde of Inversie.
Na Aanloop volgt dus zo goed als altijd inversie. De rechte woordorde is onder deze conditie een zeer grote zeldzaamheid. Deze conclusie werpt tevens meer licht op die van de vorige § sub kenmerk 2. Van de 438 rechte woordorde-gevallen komen er slechts 21 na Aanloop voor. Van de 469 gevallen van inversie zijn er slechts 4 ‘spontaan’, d.w.z. niet door Aanloop geconditioneerd.
Combinaties waar het secundaire vormkenmerk mede in betrokken is, zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aantalvormcomponenten + Enkelvoudig of Samengesteld.
Wij constateren, dat met het aantal vormcomponenten ook het percentage van het verschijnsel der samenstelling stijgt, waardoor het des te merkwaardiger is, dat bij vijf componenten weer een daling optreedt. Dat betekent dus, dat er bij de samengestelde zinnen een voorkeur aan de dag komt voor een constructie, waarin de Andere zinsdelen in twee groepen worden gesplitst. Uit de 100% enkelvoudigheid van de tweedelige zinnen, zou men kunnen afleiden, dat het Subject, als het uitsluitend van een Verbum finitum vergezeld gaat, zeer zelden de vorm van een bijzin heeft. Het gering aantal voorbeelden maant echter tot voorzichtigheid bij het trekken van een conclusie in dezen.
Aanloop / Geen Rest + Enkelvoudig of Samengesteld.
Rest / Geen Aanloop + Enkelvoudig of Samengesteld.
Uit deze cijfers zien wij, dat onder de Andere zinsdelen, die als Aanloop de zin openen, de bijzin-vorm frequenter is dan onder die welke als Rest de zin afsluiten. Anders gezegd: er bestaat een neiging om de bijzinnen bij voorkeur vóóraan in de zin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te plaatsen. Dit verklaart wellicht de verschijnselen, die wij bij de onmiddellijk hieraan voorafgaande combinatie hebben geconstateerd. Het verschil tussen 3- en 4-delige constructies bij de tweeledige zinnen en tussen de 2- en 3-delige constructies bij de eenledige zinnen berust in verreweg de meeste gevallen juist op het al of niet aanwezig zijn van een Aanloop. Een nader onderzoek van de Aanloop en de Rest zal ons echter pas zekerheid in deze kwestie kunnen verschaffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20. De afzonderlijke schema's. Synthese en conclusiesUit de abstractie der vormkenmerken keren wij nu nog even terug tot de realiteit der schema's. Als wij de cijfers van de tabel in § 16 nog eens bekijken, kunnen wij daaruit nog verschillende gegevens afleiden. Het valt op, dat de vormen S.Vf. (1) en Vf.M.S.R. (14) uitsluitend in enkelvoudige zinnen gevonden worden, terwijl de vormen S.M.Vf.R. (11) en A.S.M.Vf.R. (15) alleen in samengestelde zinnen optreden. Bij de geringe frequentie, waarin zij voorkomen, zegt dit echter niet veel. Verder constateren wij nog, dat de vormen A.S.Vf.R. (9) en A.Vf.R. (20) bijna geheel vertegenwoordigd worden door samengestelde zinnen. Wat de eerstgenoemde betreft herinneren wij er aan, dat daarbij in 16 van de 18 gevallen de zin wordt ingeleid door een conditionele of concessieve bijzin. Bij de tweede is dit het geval in 8 van de 19 voorbeelden, zodat hier de zinsvorm in mindere mate van de omstandigheden afhankelijk blijkt. Dan willen wij nog even wijzen op de verhouding tussen de vormen S.Vf.R. (4) en A.Vf.S.R. (12) bij enkelvoudige en samengestelde structuur. Bij enkelvoudige structuur overtreft de vorm S.Vf.R. in aantal de vorm A.Vf.S.R.; bij samengestelde structuur is dat juist andersom. Bij de vormen Vf.R. (19) en A.Vf.R. (20) zien wij hetzelfde. Er bestaat in dit opzicht dus een parallel tussen de normale vormen van de twee- en eenledige zinnen. Uit de frequenties der verschillende schema's blijkt, dat deze in vier frequentie-groepen kunnen worden verdeeld.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schema's van de eenledige zin vallen dus in de groepen 1 en 3. Ook de eenledige zin als zodanig blijkt tegenover de tweeledige zin een zeldzame constructie te zijn (4%/96%), zodat wij het laatstgenoemde type als het normale moeten beschouwen. Tenslotte: Het totaal aantal van 945 elementaire zinnen vertegenwoordigt 47% van ons gehele materiaal. Onze laatste en meest algemene conclusie van dit eerste hoofdstuk is dus, dat voorzover ons onderzoek als normgevend voor het Middelnederlands geestelijk proza mag worden beschouwd, de kleine helft van de zinnen hierin geconstrueerd zijn op het grondplan van één primair vormschema, d.w.z. primair bestaan uit één enkele gesloten groep vormcomponenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21. Individuele aspectenTot besluit van dit hoofdstuk, in vogelvlucht, nog iets over het individuele taalgebruik. Wij bepalen ons hierbij tot een achttal figuren onder de meer belangrijke auteurs, wier werk door de grootste individuele aantallen zinnen in ons materiaal is vertegenwoordigd. Wij doen dit, omdat bij kleinere getallen het toeval een te grote rol gaat spelen. En wij kiezen dan de tekst van: het Leven van Jesus (LJ.). Brugman (Br.), Hadewijch (H), Ruusbroec (R), Des coninx summe (CS), Dirc van Delf (DD), Onser liever vrouwen miraculen (M) (hieruit de legende van Beatrijs) en de Enkele gebeden (G)Ga naar voetnoot14). Alweer om de toevalsfactor uit te schakelen vergelijken wij deze teksten alleen op die criteria waarvoor ons grotere getallen ter beschikking staan. Op deze wijze hopen wij het nadeel, dat in dit opzicht ontstaat, doordat het aantal zinnen per individuele tekst vrij gering is, zo klein mogelijk te houden. Wij vergelijken derhalve de individuele teksten op de gegevens omtrent 1: de frequentie-verhouding der schema's S.Vf.R. en A.Vf.S.R., 2: de verhouding der frequentie van de gezamenlijke enkelvoudige en de gezamenlijke samengestelde zinnen, 3: de verhouding der frequentie van twee- en eenledige zinnen en 4: de verhouding van het aantal elementaire zinnen in een bepaalde tekst tot het totaal aantal zinnen uit die tekst. Dit alles in vergelijking met de algemene cijfers geldig voor het volledige materiaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij krijgen dan (uitgedrukt in procenten) het volgende te zien.
Op grond van deze cijfers moeten wij tot de conclusie komen, dat het individuele taalgebruik in sommige gevallen nogal afwijkt van wat wij als ‘normaal’ hebben leren kennen. Daar echter het onderzoek van dit individuele taalgebruik buiten ons bestek valt, gaan wij niet verder op de bovenstaande gegevens in. Wij hebben ze, zoals wij aan het slot van hoofdstuk I reeds opmerkten, slechts even ter sprake willen brengen. Maar intussen blijkt toch wel, dat deze steekproeven interessante perspectieven openen voor een onderzoek van de taal van verschillende auteurs. In verband hiermede willen wij nog even wijzen op het aantal schema-vormen dat per auteur op diens totaal aantal elementaire zinnen voorkomt. Deze verhouding is een soort ‘variatieindex’ van zijn stijl. Wij vinden danGa naar voetnoot15):
of vereenvoudigd:
Naarmate deze index kleiner is, is de stijl armer aan afwisseling in zinsvorm. Het quotient ⅓ wijst dus op een rijke variatie in dit opzicht in de tekst G en het quotient 1/16 op een zekere eentonigheid in de tekst M. Uiteraard moeten wij bij het bepalen van deze index uitgaan van een betrekkelijk klein aantal zinnen, daar anders altijd vrijwel alle schemavormen vertegenwoordigd zullen zijnGa naar voetnoot16). Om enige zekerheid te verkrijgen zal het dus nodig zijn met een gelijk aantal zinnen de proef enige malen te herhalen op verschillende punten in eenzelfde tekst. |
|