Structuurschema's van de zin in Middelnederlands geestelijk proza
(1950)–J.A.M. Pulles– Auteursrecht onbekend
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk I5. Ons materiaalOm de zojuist als doel van deze studie gestelde taak te volbrengen, hebben wij een 2000-tal zinnen, ontleend aan de bloemlezing van Dr. C.C. de BruinGa naar voetnoot1), op hun syntactische structuur onderzocht. Ten einde niet reeds a priori iets omtrent de vorm vast te leggen hebben wij deze zinnen voor de voet weg gekozen uit 52 van de door De Bruin gepubliceerde teksten. Deze 52 teksten vertegenwoordigen 50 auteurs. Van de belangrijkste figuren daaronder bestudeerden wij een groter aantal zinnen dan van de minder bekende persoonlijkheden. Voorts hielden wij ons in hoofdzaak aan niet-vertaalde stukken. Een gedetailleerde verantwoording van onze keuze is te vinden in de op blz. 151 geplaatste lijst. Bij het excerperen van het materiaal baarde het bepalen der zinsscheiding ons enige moeilijkheden. In een oorspronkelijke moderne tekst toch vinden wij daarvoor zowel in het hoofdlettergebruik als in het gebruik van de punt een objectief criterium, daar het nu eenmaal gewoonte geworden is, hiermede het begin en het einde aan te geven van het hetgeen als een communicatie-eenheid is bedoeld. Maar wat zeggen ons in dit opzicht de hoofdletters en de punten in een tekstuitgave naar Middelnederlandse handschriften i.c. die van Dr. De Bruin? Na onderzoek bleek, dat in sommige daarvan de punten in geen enkel opzicht iets aangaven, dat - bij welke definitie van ‘zin’ dan ook - op zinsscheiding zou kunnen gelijken. De hoofdletters daarentegen markeerden in alle teksten telkens het begin van een woordencomplex, dat zeer goed aan het begrip communicatie-eenheid beantwoordde. Nu verklaart De Bruin echter in zijn voorrede ‘terwille van de leesbaarheid’ in verschillende teksten de interpunctie te hebben ‘aangepast aan het tegenwoordige stelsel’ en aangaande de hoofdletters deelde hij, bij navraag onzerzijds, mede dat hij ‘op veel plaatsen hoofdletters heeft geschreven, waar de handschriften kleine letters hebben’. Waar hij dus de hoofdletters en de punten klaarblijkelijk gebruikt ter aanduiding van de zinsscheiding bestaat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijkheid, dat wij met een subjectieve interpretatie te doen hebben tegen het overnemen waarvan terecht bezwaren kunnen worden gemaakt. Daar wij echter niet mogen veronderstellen, dat De Bruin een goede aanduiding van de zinsscheiding zou hebben gewijzigd, volgt uit zijn opmerkingen meteen, dat het raadplegen van de handschriften, indien dit al mogelijk wareGa naar voetnoot2), tot geen ander resultaat geleid zou hebben dan een subjectieve bepaling van de zinsgrenzen onzerzijdsGa naar voetnoot3). Overwegende verder, dat de handschriften die wij zouden moeten bestuderen, geen autographen zijn, zodat de hoofdletters en de interpunctie die zij te zien geven, zelfs als deze blijkbaar het begin of einde van een zin aanduiden, geen garantie bieden voor de bedoelingen van de auteurs, hebben wij tenslotte gemeend een onderzoek van deze handschriften achterwege te mogen laten en het hoofdlettergebruik van De Bruin, inzover hij dit daartoe aanwendt, als norm voor de zinsscheiding te aanvaarden in de veronderstelling daarmede van alle kwaden der subjectiviteit het minste te kiezenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De ‘methode Overdiep’Een vormbeschrijving en classificatie van het aldus verzamelde materiaal naar de in onze inleiding ontwikkelde beginselen bleek in de praktijk ook al enige bezwaren mede te brengen. Gaan wij, na een eerste schifting in zinnen die uitsluitend bestaan uit zinsdelen-in-zinsverband enerzijds, en in zinnen waarin bovendien nog bestanddelen buiten het zinsverband voorkomen anderzijds, over tot een beschrijving van de zinsvorm op grond van een ontleding die niet verder gaat dan een onderscheiding in zinsdelen van de eerste orde, dan brengt ons dat niet verder dan een classificatie in éénledige en tweeledige zinnen en een onderverdeling van deze laatste in twee groepen al naar gelang van de volgorde waarin het volledige Subject en het volledige Praedicaat ten opzichte van elkaar geplaatst zijn. Zulk een ordening in zes vorm-categorieën geeft echter van de structuur-situatie een beeld in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zulke grove lijnen, dat het ons niet veel te zeggen heeft. Maar als wij in de ontleding één stap verder gaan en aantal, soort en volgorde van de zinsdelen van de 2e orde als basis voor een bepaling van de zinsvorm kiezen, ontstaat er een bezwaar van tegengestelde aard. Doordat wij dan meestal met een vrij groot aantal vormcomponenten per zin te doen krijgen en bovendien de soorten van zinsdelen die wij tegenkomen eveneens vrij talrijk zijn, zodat bij eenzelfde aantal vormcomponenten nog vele verschillende combinaties mogelijk blijken, wordt reeds op dit plan van ontleding het aantal vormcategorieën zo groot, dat elke overzichtelijkheid te loor gaat en de hoofdlijnen van de zinsstructuur in een baaierd van bijzonderheden ondergaan. En dan hebben wij nog niet eens de verbindingswijze der zinsdelen in het geding gebracht! De gulden middenweg, die voert tot een niet te klein en een niet te groot aantal vormcategorieën van zodanige aard, dat daarin het meest wezenlijke van de zinsstructuur wordt vastgelegd, is te vinden in de ontledingswijze en vormbepaling die Overdiep toepast om tot de zinsschema's te komen, waarvan hij in zijn verschillende syntactischstilistische studiesGa naar voetnoot5) gebruik maakt ter beschrijving van de zinsvorm. Hij splitst daarbij de tweeledige zinGa naar voetnoot6) in drie delen: le het volledige Subject, 2e het Verbum finitum en 3e de ‘Andere zinsdelen’. Vervolgens gaat hij na, hoe deze vormcomponenten ten opzichte van elkaar geplaatst zijn. Door nu elk der verschillende factoren met een eigen symbool aan te duiden verkrijgt hij een schema dat de zinsvorm op pregnante wijze weergeeft. Deze werkwijze is volkomen in overeenstemming met onze opvattingen inzake de structuur en de vormbepaling van de zin. Zij komt neer op een ontleding van de zin in zinsdelen van de eerste orde met een uitbreiding in de richting van een ontleding in zinsdelen van een der volgende orden en op een vormbepaling naar aantal, soort en volgorde der zinsdelen. Wij kunnen haar dus zonder onze principes geweld aan te doen volledig overnemenGa naar voetnoot7). Toch zijn er van ons standpunt bezien, op enkele ondergeschikte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
punten tegen deze ‘methode Overdiep’ nog wel enige bedenkingen in te brengen. Zo lijkt het, om te beginnen, alsof het criterium van het aantal grotendeels buiten beschouwing wordt gelaten, doordat alle zinnen, die uit meer zinsdelen bestaan dan een volledig Subject en een Verbum finitum, steeds in drie delen worden gesplitst. Aangezien echter de ‘Andere zinsdelen’ in de concrete gevallen lang niet altijd en bloc staan opgesteld maar meestal, in groepen verdeeld, vóór, tussen en achter de beide andere vormcomponenten zijn geplaatst, krijgt deze verdeling-in-drieën vrijwel een zuiver theoretisch karakter. In de praktijk komt het vaak neer op een splitsing van de zin in vier of vijf factoren. En daardoor komt het aantal-criterium toch weer tot zijn recht. Vervolgens zijn de verschillende ‘soorten’ zinsdelen niet van eenzelfde orde van ontleding. Het volledige Subject is van de eerste orde, terwijl de groep ‘Andere zinsdelen’ als geheel zelfs niet eens een factor van een bepaalde soort of orde is, maar een agglomeraat van zinsdelen van verschillende soort en orde, waaronder zich, als het gaat over zinnen met samengesteld verbaal praedicaat, het hoofdwerkwoord en c.q. een of meer hulpwerkwoorden bevinden. (Bv. Hij zou op zijn stoel hebben kunnen blijven zitten). Deze elementen vormen tezamen met het Verbum finitum een zinsdeel van de tweede orde en de samenhang van de delen van deze eenheid wordt dus voortijdig verbroken. Om aan dit bezwaar tegemoet te komen voert Overdiep in deze gevallen dan ook in zijn schema's een apart symbool in voor het hoofdwerkwoord. Als wij straks komen te spreken over de wijze waarop wij bij het gebruik van deze schema's zijn te werk gegaan, zullen wij zien, dat deze onregelmatigheid, zelfs zonder het aanbrengen van deze correctie, geen principiële moeilijkheden meebrengt. Tenslotte het criterium van de verbindingswijze. Dit moeten wij inderdaad bij de toepassing van Overdiep's werkmethode laten vallen, maar aangezien het voor de meeste daarbij ontstaande ontledingsfactoren niet relevant is, menen wij ook over dit bezwaar heen te kunnen stappenGa naar voetnoot8). Naast deze weinige en niet-doorslaande nadelen staat echter het grote voordeel, dat de werkwijze van Overdiep, door het beperkt aantal en de beperkte veelsoortigheid van de vormcomponenten die daarbij worden aangewend, het aanzijn geeft aan een overzichtelijk aantal vormcategorieën, dat echter desondanks toch alvast een eerste groepering der zinsvormen naar hun meest wezenlijke characteristica | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarborgt, omdat die vormcomponenten berusten op een ontleding die verloopt volgens de hoofdlijnen van de structuur van de normale tweeledige zin, - het volledig Subject enerzijds, anderzijds het volledige Praedicaat maar dit weer gesplitst in het verbale Praedicaat en de daarbij behorende bepalingen, - en omdat in de rangschikking van die vormcomponenten, zoals de uitkomst van ons onderzoek zal bevestigen, de zinsvorm in hoofdzaak reeds bepaald is. En dit is juist wat wij nodig hebben. Het is de gezochte gulden middenweg, die volkomen onze richtlijnen inzake de vormbepaling volgt en die wij daarom niet alleen kunnen maar ook zullen bewandelen bij ons onderzoek naar de zinsvormen van het Middelnederlands geestelijk proza. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. De ‘methode Overdiep’ in onze interpretatieBij de toepassing van de ‘methode Overdiep’ op de zinnen van ons materiaal zijn wij echter op een bepaalde wijze te werk gegaan. Wij hebben nl. het empirisch standpunt van Overdiep verlaten en zijn complex van a postoriori vastgestelde schema's ontwikkeld tot een aprioristisch systeem, gebaseerd op de theoretische mogelijkheden bij de rangschikking van een gegeven aantal vormcomponenten van een bepaalde soort. Daarin kunnen de gevonden vormen dus organisch worden ondergebracht. Omdat de bij Overdiep reeds gegeven vormcomponenten afgeleid zijn uit de tweeledige verbale zin en omdat dit zinstype inderdaad het meest algemene is en derhalve als het normale kan worden beschouwd, zijn wij bij de uitbouw van dit systeem eveneens hiervan uitgegaan. Daar het onderhavige vormonderzoek slechts ten doel heeft, met een eerste globale indeling, voorlopig vast een begin van orde te scheppen in de veelheid der zinsvormen, was ons streven er vooral op gericht het aantal vorm-categorieën zo overzichtelijk mogelijk te houden en daarom hebben wij bij die uitbouw, in gevallen van samengesteld verbaal Praedicaat, afgezien van het afzonderen van het hoofdwerkwoord uit de ‘Andere zinsdelen’ als aparte component. Hiertegen bestond o.i. geen enkel principieel bezwaar, omdat bij een voortgezet onderzoek, aan de hand van een verdergaande differentiatie der zinsdelen volgens de reeds ingeslagen weg van zinsontleding, het hoofdwerkwoord vanzelf als een apart zinsdeel voor de dag komt en het verband tussen de elementen van het verbale bestanddeel van de zin dan alsnog hersteld en nader onderzocht kan worden. Wij onderscheiden aanvankelijk dus de ‘zinsdelen’ in een gefixeerd aantal van slechts drie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘soorten’. Deze zijn: het Subject (in concreto: het volledige Subject), het Verbum finitum en de groep ‘Andere zinsdelen’. Op deze wijze kunnen de tweeledige verbale zinnen verdeeld worden in groepen van twee, drie, vier of vijf primaire vormcomponenten, al naar gelang zij bestaan uit alleen een Subject met een Verbum finitum, of uit een Subject, een Verbum finitum en een groep ‘Andere zinsdelen’, welke laatste dan weer óf in haar geheel, óf in twee of drie delen gesplitst vóór, tussen en achter de beide eerstgenoemde factoren kan staan. Het Subject en het Verbum finitum tezamen noemen wij, met Overdiep, de Zinskern. Het deel van de groep ‘Andere zinsdelen’ dat vóór het eerste lid van de zinskern staat, duiden wij, - alweer met Overdiep, - aan met de naam Aanloop; het deel dat achter het tweede lid van de zinskern volgt, met de naam Rest. Voor dat deel, dat tussen het Subject en het Verbum finitum is geplaatst, hebben wij de term Middengroep gekozen. Op grond van de rangschikkingsmogelijkheden van deze vormcomponenten krijgen wij dan een stel van twee-, drie-, vier- en vijfdelige zinsschema's, waarin de volgende vormkenmerken tot uitdrukking komen:
Behalve de tweeledige verbale zin is er echter nóg een zinstype, waarvan de delen door de sluitsteen van het Verbum finitum tot een in zichzelf afgesloten geheel tezamen zijn gevoegd. Dat is de eenledige verbale zin, de zin zonder formeel uitgedrukt subject. Ook hiervoor kan, op grond van de rangschikkingsmogelijkheden van een bepaald aantal vormcomponenten van dezelfde gesteltenis als wij bij de tweeledige zin hebben onderscheiden, een stel schema's worden opgesteld, van dezelfde aard als het zojuist genoemde, waarmee het dus zonder bezwaar tot één systeem kan worden samengevoegd. Dit tweede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stel is echter kleiner van omvang dan het eerste, daar er bij de eenledige zinnen slechts ten hoogste drie vormcomponenten in het geding komen. Deze zinnen toch bestaan uit een enkel Verbum finitum of uit een Verbum finitum met Andere zinsdelen, die gezamenlijk of een Aanloop of een Rest vormen òf verdeeld zijn over een Aanloop en een Rest. In de schema's die op de rangschikkingsmogelijkheden van deze componenten gebaseerd zijn, komen van de hiervoor genoemde vormkenmerken uiteraard alleen het eerste, het vierde en het vijfde tot uitdrukking. De vormen van de zinnen zonder Verbum finitum lenen zich er minder toe om in ons systeem te worden ondergebracht. Door het ontbreken van deze factor gaat bij de zinnen van dit type de gesloten binding der zinsdelen verloren en vervalt automatisch de groep ‘Andere zinsdelen’. Zij bestaan in eerste instantie uit een enkel nominaal Praedicaat (En toen op de fiets er vandoor!) of uit een Subject en een nominaal Praedicaat (Hij in de wolken over dit succes). Wij krijgen dus te doen met een factor van een andere soort, terwijl het aantal vormcomponenten maximaal twee kan bedragen van eveneens ten hoogste twee verschillende soorten. Bovendien zijn de zinnen zonder Vf. vrij zeldzaam. Het heeft daarom weinig zin een derde stel van schema's die een geheel ander karakter vertonen, te ontwerpen en ook dit nog aan ons systeem toe te voegen. Het systeem waarmede wij het onderzoek van ons materiaal dus zullen beginnen, komt bijgevolg te bestaan uit twee stellen van schema's, waarvan men op de volgende pagina een overzicht vindt. Daarbij wordt tevens aangegeven welke vormkenmerken in een bepaald schema worden gereleveerd. Ter aanduiding van de afzonderlijke vormcomponenten gebruiken wij de volgende symbolen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwille van de mogelijkheid van een kortere aanduiding hebben wij de schema's genummerd. De No's 1-16 representeren de verschillende typen van de tweeledige zinnen, de No's 17-20 die van de eenledige zinnen. Van elk van deze zinstypen geven we nu een voorbeeldGa naar voetnoot10).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte mogen nog enkele opmerkingen volgen omtrent de wijze waarop wij, bij het in schema brengen van de vorm van onze zinnen, enkele bijzonderheden in de vorm van sommige daarvan geïnterpreteerd en bijgevolg gesymboliseerd hebben. Uit de in onze inleiding ontwikkelde gedachten over de structuur van de zin volgt, dat wij in die gevallen waarin een Subject bestaat uit twee of meer onmiddellijk naast elkaar staande, gecoördineerde subjectswoorden (c.q. ieder met hun eigen bepalingen) dit gehele complex in eerste instantie als één zinsdeel beschouwen en dus met het enkele symbool S. weergeven. Alweer om in het begin-stadium van ons onderzoek alles zo ongecompliceerd mogelijk te houden, gaan we op analoge wijze te werk met een of meer Verba finita in dezelfde positie als bovenbedoelde subjectswoorden. Ook zulk een ‘meervoudig’ Verbum finitum wordt voorlopig met het enkele symbool Vf. aangeduid, zelfs in die gevallen, waarin de volgende Rest alleen bij één van de componenten daarvan behoort. (B.v. die honden quamen ende lakden sine wakle)Ga naar voetnoot11). Vervolgens plaatsen wij, ook wanneer het Verbum finitum een hulpof een koppelwerkwoord is en de volgende Rest meer dan een hoofdwerkwoord of meer dan een naamwoordelijk deel van het gezegde bevat, voor deze Rest het enkele symbool R. Anders dan bij deze ‘meervoudige’ vormcomponenten ligt het geval bij zinnen van de volgende constructies:Ga naar voetnoot12)
Zonder in te gaan op de juiste functie van die die, soe en dat in deze en dergelijke constructies, menen wij, nog steeds om redenen van vereenvoudiging, aanvankelijk weer te mogen aannemen dat wij hier met een enkel Subject, resp. Aanloop, te doen hebben, zij het dan dat deze gekenmerkt worden door een formele eigenaardigheid, die overigens bij een verdere ontleding vanzelf weer ter sprake komt. Daarbij kan dan aan de hand van de bijeengebrachte beschikbare voorbeelden wel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
licht juist omtrent de vraag naar de specifieke functie van deze ‘tussenwoordjes’ nadere opheldering worden verkregen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. Toepassing op het materiaalIn het hierboven ontworpen systeem van schema's kunnen dus zonder meer die zinnen formeel worden getypeerd, welke inderdaad bestaan uit één enkele in zich zelf volledige, gesloten groep zinsdelen en waarvan derhalve de vorm in één enkel schema kan worden vastgelegd. Dat zijn dus op de eerste plaats de enkelvoudige verbale zinnen maar vervolgens ook: die categorie van ‘samengestelde’ zinnen van het verbale type, waarbij in een ‘hoofdzin’ een of meer ‘bijzinnen’ zijn opgenomen en wij dus te doen hebben met samenstelling door onderschikking. Uit de uiteenzettingen in onze inleidingGa naar voetnoot13) volgt, dat voor ons zulk een zin structureel volkomen op één lijn staat met de enkelvoudige zin, omdat deze bijzinnen primair zinsdelen van de hoofdzin zijn. Hoe die zinsdelen op hun beurt zijn gestructureerd, is een tweede kwestie, maar in eerste instantie vormen zij een enkelvoudige groep zinsdelen van het type dat wij als de primaire vormcomponenten van de zin hebben aangewezen: een (volledig) Subject, een Verbum finitum en een groep Andere zinsdelen gedifferentieerd in een Aanloop, een Middengroep en een Rest. Zinnen als:
Niettemin blijft het feit bestaan, dat de zinsdelen die bijzin zijn, op hun beurt weer in dezelfde vormcomponenten ontleed kunnen worden als het geheel waarvan zij deel uitmaken. Deze componenten geven dus het aanzijn aan schema's waarin de vorm van die zinsdelen kan worden vastgelegd op analoge wijze als dit bij de gehele zin mogelijk is en die volkomen gelijkvormig zijn aan de schema's van ons systeem. Wij zullen daarom deze schema's, in tegenstelling tot het primaire schema van de hoofdzin, secundaire schema's noemen.
Een apart geval bij het phenomeen ‘bijzin’ vormt de directe rede en wel in het bijzonder de directe rede die meer dan een of zelfs, - wat herhaaldelijk voorkomt, - een zeer groot aantal ‘bijzinnen’ omvat. Hoever gaat nu de grammatische afhankelijkheid? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vormen deze bijzinnen nu alle tezamen één (meerledig) zinsdeel? Of om onze eigen gedachtengang te volgen: Is het gehele complex van hoofdzin met bijzinnen bedoeld als één communicatie-eenheid en moeten wij het derhalve als zodanig interpreteren en daarom bij het schematiseren op één primair schema terugbrengen? Op grond van een formalistisch-logische en abstracte beschouwing zou dit inderdaad moeten gebeuren, maar getoetst aan de psychologische realiteit van het taalgevoel blijkt deze handelwijze zeker niet juist. Het komt ons voor, dat de bewerkers van ‘De Taalschat’ een goede oplossing voor dit probleem gevonden hebbenGa naar voetnoot14), die daarom door ons is overgenomen. Ook wij beschouwen derhalve een uit verschillende ‘bijzinnen’ bestaande directe rede slechts voor de duur van de eerste bijzin als afhankelijkGa naar voetnoot15). De overige ‘bijzinnen’ delen wij de rol toe van zelfstandige zinnen, die wij bij ons onderzoek dan ook als zodanig zullen behandelen. Al is dan het door onderschikking samengesteld zijn van een zin primair een kwestie van vorm-van-het-zinsdeel en kunnen wij daarom dit verschijnsel bij het bepalen van de zinsvorm in principe laten voor wat het is, toch zijn er wel degelijk termen aanwezig om het ook in deze phase van ons onderzoek niet geheel en al te negeren. Of een zinsdeel een open constructieGa naar voetnoot16) is of weer uit een secundaire gesloten groep zinsdelen bestaat, is een onderscheid dat deze elementen in hun bijzondere vormen verdeelt in twee groepen. Het wordt daardoor een vormkenmerk dat door zijn grotere algemeenheid zijn plaats heeft boven de bijzondere vormkenmerken van het zinsdeelGa naar voetnoot17) maar onder die van de zin. Het is dus in aanzienlijke mate ook ten opzichte van de zinsvorm van belang en kan met reden als een secundair vormkenmerk worden toegevoegd aan de in § 7 genoemde. Deze laatste voorzien wij dan terwille van de tegenstelling van het attribuut primair. Naast deze theoretische reden zijn er ook nog enkele van praktischmethodische aard aanwezig om met het verschijnsel der samenstelling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds bij de beschrijving der zins vormen rekening te houden. Op de eerste plaats wordt het hierdoor mogelijk bij een toekomstige beschrijving van de vorm der zinsdelen die zinnen waarin bijzinnen zijn opgenomen direct bijeen te brengen en het phenomeen van de gesloten secundaire groep in een samenvattend geheel te behandelen op de plaats waar dit in een organisch verband het best kan gebeuren, nl. aansluitend aan de primaire gesloten groep. Laten wij het onderscheid tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen nú geheel terzijde, dan komt de gesloten secundaire groep over de verschillende zinsvormen verspreid telkens pas voor de dag bij de nadere analyse van die zinsvormen. Dat maakt een synthese achteraf noodzakelijk waardoor weer de structurele saamhorigheid van primaire en secundaire gesloten groep, van zin en bijzin, niet tot haar recht komt. Op de tweede plaats doen zich in een aantal zinnen bij het vaststellen van de vorm omstandigheden voor, die het noodzakelijk maken dat wij de vormen van de enkelvoudige zinnen kennen, willen wij tot een juiste beslissing komen. Op deze kwestie komen wij in het volgende hoofdstuk nog nader terug.
Naast de bijzin komen wij nog een constructie tegen die de naam draagt van ‘beknopte bijzin’. De delen hiervan vormen echter geen gesloten groep, zodat er in het primaire schema van de zinnen waarin zij voorkomt, geen secundaire schema's ontstaan. Daarom moeten deze zinnen dan ook als enkelvoudig worden beschouwd.
Hiermede hebben wij dan nagegaan welke zinnen naar hun vorm op één primair schema zijn terug te brengen. Behalve deze zijn er echter nog talrijke andere, die uit meer vormcomponenten zijn opgebouwd dan alleen die van een gesloten groep, zodat hun ‘schema’ weliswaar meer factoren bevat dan er voor komen in een of ander schema van het door ons opgestelde twintigtal, maar die toch met behulp daarvan in hun vorm kunnen worden getypeerd. Wij komen hiermede voor een complicatie in het begrip schema te staan, maar een nadere beschouwing van de zinnen die aan deze complicatie debet zijn, zal ons meteen de oplossing van de moeilijkheid aan de hand doen. De zinnen waar het om gaat, zijn: le de samengetrokken zinnen, 2e de door nevenschikking samengestelde zinnen en 3e de zinnen waarin bestanddelen buiten het zinsverband voorkomen. Hoe moeten deze zinstypen naar hun vorm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beoordeeld worden in het licht van het door ons daaromtrent ontwikkelde begrip? Laten wij beginnen met de samengetrokken zinnen. Formeel bezien, bestaat zulk een zin, behalve uit een gesloten groep vormcomponenten, gerangschikt volgens een van de gegeven schema's, bovendien uit nog een of meer zinsdelen, die echter naar hun functionele samenhang geen gesloten, in zich zelf volledig geheel vormen. Gezien in hun verband met de gesloten groep blijkt, dat onder de zinsdelen dáárvan de ontbrekende schakel of schakels te vinden zijn, zodat de meerdere zinsdelen zich laten herleiden tot vormcomponenten van dezelfde soort als die van het gesloten schema, welke vormcomponenten, gerangschikt tot een of meer groepen, een of meer schema's vormen, die opzichzelf formeel niet volledig zijn, maar hun psychologische vervollediging vinden in de dubbele rol van een of meer factoren uit het volledige schema. De symbolische formulering van een samengetrokken zin bestaat derhalve uit één van de schema's uit ons systeem uitgebreid met nog een gedeelte van een dergelijk schema. De zin: Die drie sonnen verschenen sich in een | ende | verdreven alle duysternisse heeft tot schema: (S.Vf.R. - Vf.R.)Ga naar voetnoot18). Een constructie die op het eerste gezicht veel gelijkenis vertoont met de samengetrokken zin, is die waarin een aanvullend zinnetje voorkomt ingeleid door ende. B.v. Dese selve suster Lubbe Peters hadde enen brueder toe Wijndsom ende hiete brueder Gerlacus. Wij menen dergelijke zinnen voorlopig te mogen beschouwen als een bepaling in een zinsdeel uit de primaire groep. Daardoor wordt het onvolledige schema, bestaande uit de componenten hiete en brueder G., secundair ten opzichte van het volledige schema. Wij interpreteren deze constructie dan ook als een samengestelde één-schema zinGa naar voetnoot19).
Vervolgens de door nevenschikking samengestelde zinnen. Hierbij hebben wij met niets anders te doen dan een eenvoudige achter-elkaarplaatsing van een of meer zinnen van de tot nu toe behandelde typen (enkelvoudige, door onderschikking samengestelde en samengetrokken) in één ‘samengestelde’ zin. Het schema van zulk een samen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gestelde zin bestaat derhalve uit een reeks afzonderlijke schema's. Van een zin als: Dese salme is swaar, ic wils u wat beduden - luidt het schema: S.Vf.R. - S.Vf.R.
Tenslotte zijn er dan nog als laatste contingent dat met behulp van ons schema-systeem formeel getypeerd kan worden, de zinnen die behalve een of meer volledige en soms ook onvolledige groepen ‘Overdiep’ se vormcomponenten, nog een aantal bestanddelen ‘buiten het zinsverband’ omvatten. Duiden wij deze extra toegevoegde ‘vrije’ vormcomponenten aan met het symbool t. (= toevoeging), dan kunnen deze zinnen geschematiseerd worden door deze t. eenvoudigweg in het schema der ‘verbonden’ vormcomponenten in te lassen op een plaats overeenkomstig met die, waarop de vrije component in de zin staat. B.v.: Ay hemelsche vader, mi comen alle goede gichten ende alle volcomene gaven van di. Schema: [t.]A.Vf.S.R.
De complicatie in het begrip ‘schema’ blijkt dus te bestaan in het samenvatten van de soortelijk gedifferentieerde begrippen van theoretische en feitelijke schema's onder één naam en kan derhalve worden opgeruimd door een terminologische onderscheiding. Aangezien in de voorafgaande uiteenzettingen ook tussen de naam en het begrip ‘zin’ enige discrepantie voelbaar geweest is, zullen wij, voor wij verder gaan, even inzake de terminologie de puntjes op de i's zetten. De 20 schema's van ons systeem zullen wij, omdat zij de grondslag vormen voor alle feitelijke schema's met de term elementaire schema's aanduiden. Er lijkt geen bezwaar aanwezig om, wanneer zij als feitelijke schema's optreden, deze benaming te handhaven. De onvolledige vorm van deze elementaire schema's (die in de samengetrokken zinnen optreden) noemen wij dan partiële elementaire schema's of kortweg partiële schema's. Het schema van een constructie van hoofdletter tot hoofdletter krijgt de naam van ‘het schema’ zonder meer. Deze constructie zelf, blijven wij zin noemen. De termen enkelvoudige zin, samengetrokken zin en bijzin behouden wij in hun gangbare betekenis. Bij de samengestelde zinnen willen wij een distinctie maken op grond van het verschil in structuur bij samenstelling door onderschikking en samenstelling door nevenschikking. De naam samengestelde zin reserveren wij dienvolgens voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een zin waarin bijzinnen zijn opgenomen. De zinnen die bestaan uit nevengeschikte elementen, duiden wij dan aan met de naam meervoudige zinnen. Verder bleek het voor een vlotte terminologie nog gewenst over een gemeenschappelijke benaming te kunnen beschikken voor de enkelvoudige en ‘samengestelde’ zinnen te zamen. De zinnen dus waarvan de structuur berust op een enkel elementair schema. De term elementaire zinnen leek ons daarvoor, gezien deze formele eigenaardigheid, de meest gepaste te zijn. De overige distincties, die bij de behandeling der verschillende zinstypen en zinsvormen incidenteel nog gemaakt moeten worden, zullen ter plaatse aan de orde worden gesteld.
Ter afsluiting van deze paragraaf willen wij er nog op wijzen, dat bij de samengetrokken en de meervoudige zinnen het criterium der verbindingswijze weer bij de vormbepaling ingeschakeld zou kunnen worden. Met het oog op de mogelijkheid van verdere uitbouw van de onderhavige studie, waarbij wij het gehele complex der verbindingswijze in één apart en samenvattend hoofdstuk zouden willen behandelen, gaan wij thans echter niet nader op dit onderwerp in. Bij de beschrijving dezer zinnen in de hiernavolgende hoofdstukken geven wij daarom in de schema's de scheiding van de afzonderlijke elementen van één zin in alle omstandigheden aan door een liggend streepje. Om echter de gegevens voor de door ons gedachte samenvatting reeds enigszins bijeen te hebben, noteren wij bij de analyse van ons materiaal in de BijlageGa naar voetnoot20) of deze elementen assyndetisch zijn, dan wel door een conjunctie, - en door welke, - verbonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9. Indeling van de stofIn de zo even ontwikkelde interpretatie van de vorm der verschillende daarbij ter sprake gebrachte zinstypen vinden wij meteen de grote lijn aangegeven voor de ordening van ons materiaal en de verdere indeling van dit geschrift. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het tweede hoofdstuk behandelen wij de elementaire zinnen, de zinnen dus aan de vorm waarvan een elementair schema ten grondslag ligt. Het derde hoofdstuk omvat de beschrijving van de samengetrokken zinnen. De zinnen die gekenschetst worden door een schema dat opgebouwd is uit een elementair en een of meer partiële schema's. De meervoudige zinnen, - de zinnen die bestaan uit een aaneenschakeling van een aantal constructies als in de reeds genoemde hoofdstukken besproken worden, - vinden hun plaats in het vierde hoofdstuk. Vervolgens komen dan in het vijfde hoofdstuk aan de orde de in de drie voorgaande behandelde zinstypen voor zo ver daarin bestanddelen buiten het zinsverband zijn opgenomen. In deze vier hoofdstukken brengen wij dus de zinnen onder, waarvan de vorm zodanig gestructureerd is, dat deze met behulp van de schema's van ons systeem kan worden vastgelegd. Maar, al valt dan ook het grootste deel van ons materiaal binnen het bestek daarvan, toch blijft er nog een niet onbelangrijk aantal zinnen over, dat daarin geen plaats kan vinden. De menselijke geest is nu eenmaal te rijk dan dat de vele en veelvoudig genuanceerde taalvormen waarin hij zich openbaart te vangen zouden zijn in een eenvoudig systeem. Wij houden derhalve nog een aantal zinnen over, waarvan het schema wel met zekerheid is vast te stellen, maar dat daarbij een vorm blijkt op te leveren die afwijkt van die der elementaire schema's. Vervolgens brengt ons uitgangspunt bij de vormbepaling mede, dat niet altijd de vorm van een zin met zekerheid kan worden vastgesteld, omdat de functie van een of meer woordgroepen niet met voldoende duidelijkheid uit de zinsinhoud, al of niet met de steun van de buigingsvormen, kan worden opgemaakt. Daar het ons bij deze beschrijving van zinsvormen op de eerste plaats te doen is om de regels op te sporen, die in het Middelnederlands geestelijk proza bij de zinsbouw gevolgd worden, zijn uit de aard der zaak alleen die zinsvormen voor ons van belang, welke een grote of vrij grote frequentie vertonen. Daarom hebben wij een behandeling der zojuist genoemde dubia en alles wat daaraan vast zit thans achterwege gelaten. Zij vertegenwoordigen een grote verscheidenheid van vormen, die ieder op zich zelf slechts in gering aantal voorkomen. Hiermede wil niet gezegd zijn, dat deze uitzonderlijke gevallen niet een nadere studie waard zouden zijn. Integendeel, zij vormen voor de syntactische fijnproever wel het meest interessante deel van ons materiaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij stellen ons dan ook voor in de toekomst ook aan deze materie onze aandacht te wijden. Tenslotte: Met het doel meer leven te brengen in de op zichzelf vrij droge vormen-catalogus die deze studie noodzakelijkerwijze worden moest, hebben wij de grenzen van het algemene en normatieve enigszins overschreden en aan het einde van ieder hoofdstuk de gegevens omtrent het individuele taaleigen van enige belangrijke figuren onder de onderzochte auteurs ter vergelijking mede opgenomen. |
|