De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd137AOp 17 januari 1901 zette Van Deyssel zich tot de bespreking van Een Koning. Hij begon met het boek te herlezen, maar zag zich onder die lectuur genoodzaakt om aan te tekenen: ‘Ik lees in Prins, maar heb moeite er door heen te komen.’ Niettemin kwam op 18, 19 en 20 januari 1901 de bespreking vrijwel moeiteloos tot stand. Tussen het schrijven door maakte hij op 18 januari de hieronder afgedrukte aantekening. De daarop volgende aantekening van 20 januari 1901 werd geboekstaafd ná de voltooiing van zijn opstel. Een nog tijdens het schrijven, op 20 januari 1901, gemaakte aantekening luidt: Hij kan alleen zien. De inlassching van niet-plastische werkwoorden enz., is hier overbodig wijl die (omdat hij alleen zien kan) toch niet tot rhythme maar alleen tot oponthoud of aanlenging van den volzin zoû dienen. Pro memorie werd nog op 21 januari aangetekend: | |
[pagina 255]
| |
Dragamosus wordt slechter: Hoofdst. VI, blz. 105. Daar rijm het ook hier en daar. Bizonder slecht is dit rijmen blz. 116 bovenaan, 125, 129, anders slecht blz. 144, 146. De bespreking werd gepubliceerd in het Tweemaandelijksch Tijdschrift, Jrg. VII, aflev. 2 (maart 1901), blz. 341-350; voor de eerste maal herdruk in de Zevende bundel Verzamelde Opstellen, A'dam 1904, blz. 41-51. Op 14 maart 1901 volgde nog Van Deyssels eigen kritiek op zijn artikel over Prins, hier onder die datum voor de eerste maal openbaar gemaakt. 18/I/1901. De kunst van Prins, het boek ‘Een Koning’, interesseert mij niet. Wat men ziet, hem lezende, zijn leelijke, zeer duidelijke en vaste, afbeeldingen. Ik moet telkens denken aan Panopticum-beelden. Deze afbeeldingen zijn leelijk, - ‘zielloos’ - wijl - om er een mooye te maken, - gemoedskrachten of andere geestelijke krachten moeten werkzaam zijn.
Ik vind - Maeterlinck daargelaten - Een Liefde en De Kleine Republiek beter dan dit werk van Prins. Juist wijl ik in Een Liefde en De Kleine Republiek iets anders meer waardeer dan de graad van felheid-en-massiefheid der voorstellingsplastiek. Het overschatten van de beteekenis der plastiek - zal ik maar bij benadering zeggen - heeft ook ‘Menschen en Bergen’ veroorzaakt, dat ik ook minder goed vind dan Een Liefde en De Kleine Republiek.
Dit boek van Prins heeft overeenkomst met ‘Menschen en Bergen’. Men ziet bij Prins meer voorwerpen, ‘Menschen en Bergen’ is bijna alleen manier. Maar Prins is, met zijn duidelijkheid, hard en het meer doezelige van ‘Menschen en Bergen’ is iets beters dan het harde van Prins. ‘Mensch en Bergen’ interesseert mij nu trouwens ook niet meer.
De onderscheiding tusschen naturalisme, impressionisme enz. moet vervallen, daar die zich grondt op waardeering der plastiek alleen. En iets móét gewaardeerd worden naar den aard van fijnheid en warmte van het ‘geestelijk spel’ daarin. In de buurt dezer overweging bevindt zich misschien ook de oplossing van het probleem, dat terwijl ik duidelijk zie, dat de eene manier beter is dan de andere manier, toch de minder goede manier zóo uitmuntend kan aangewend worden, dat haar voortbrengselen beter zijn dan die der betere manier. 20/I/1901.
Het boek ‘Een Koning’, van Prins, is in zeker opzicht beter dan ‘Menschen en Bergen’. Van het standpunt van welk ‘Menschen en Bergen’ beter was dan de ‘Kleine Republiek’ en ‘Een Liefde’ is dus Prins in zeker opzicht beter dan Van Deyssel. Maar ik sta niet meer op dat standpunt, en omdat ik ‘Een Liefde’ en de ‘Kleine | |
[pagina 256]
| |
Republiek’ beter vind dan ‘Menschen en Bergen’ vind ik Van Deyssel beter dan Prins. De psychologische bewegingen in ‘Een Liefde’ b.v. interesseeren mij meer dan de met groote krachtsinspanning te weeg gebrachte compacte gezichtsvoorstellingen van Prins. Maar vooral interesseert mij meer de gratie in het algemeene stijlwezen van ‘Een Liefde’ hier en daar, maar vooral van de ‘Kleine Republiek’.
In het stuk ‘Over Thijs Maris’Ga naar voetnoot526 is op te merken: een twijfel aan de realistische werkelijkheid; het staat er zóo, dat een innige gewaarwording van den lezer is de vraag: of dat tafeltje van den schilder wel een schilderstafeltje en niet veeleer het graf van een Heilige was. Niet dat het tafeltje realistiesch gezien niet een tafeltje zijn zoû, maar de zienswijze volgends welke het een graf is, is misschien een betere zienswijze. (Dit moet nog anders gezegd worden.) | |
[pagina 257]
| |
In de novelle ‘Een Koning’ van Prins daarentegen, is er geen twijfel of de stil opkomende zee van duisternis, de lansen, het schild, de flarden van een zilver-rag-weefsel zijn er niet, zijn slechts vergelijkingen.
Indien met de letterkunde in hoofd-soorten verdeelt, behoort het boek ‘Een Koning’ bij Zola, enz. Het behoort niet tot een betere hoofd-soort. De hoofd-soort letterkunde, waartoe Zola behoort, bestaat uit bestand-deelen. In een dier bestand-deelen overtreft Prins de soort, waartoe hij behoort (de ‘plastiek’). Dit bestand-deel is er echter niet een zoo voornaam, dat door het uitmunten dáárin, de soort in haar geheel zoû worden overtroffen. In-tegendeel: het is zeer te betwijfelen of de kracht der plastiek het ontbreken der andere bestand-deelen goed maakt. Zoo dat niet alleen Prins niet tot een betere hoofd-soort behoort, maar zelfs, - in weêrwil van het uitmunten in éen bestand-deel - zijn eigen soort niet overtreft. Dit een en ander geldt - mutatis mutandis - ook voor Menschen en Bergen.
Het werk van Prins veroorzaakt niet die zekere koorts,Ga naar voetnoot527 die het werk van Heyermans geeft. Het beïnvloedt U niet en laat U koud. |
|