De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
127Baarn, 10 April 1899. Amice, Geluk gewenscht met de geboorte van je zoon.Ga naar voetnoot494a Wees zoo goed je vrouw ook voor mij geluk te wenschen. Ik hoop dat jullie allen van de Influenza nu weer geheel hersteld zijn. Het is zeer vervelend. Ik heb er ook den heelen winter met tusschenpozen en in lichten graad aan gesukkeld. Het is niet erg maar maakt het werken aan moeilijker dingenGa naar voetnoot495 onmogelijk. Om goed te kunnen werken, moet men rust hebben, dat is ook mijn ondervinding. Ik heb je trouwens altijd benijd van zoo 's avonds nog te kunnen schrijven na drukke zaken-dagen. Ik ben er nog steeds niet aan toe dit verschijnsel te begrijpen. Ik begrijp wel, dat je bizonder goed kunt produceeren als je over je moeiheid heen een zekere helderheid krijgt; maar hoe je daarná kunt slapen, dát begrijp ik niet.
Ik heb dezer dagen nog eens overgelezen ‘Een Nacht’.Ga naar voetnoot496 Hoewel veel minder massief en geserreerd dan het latere, was dit toch ook al zéer goed werk. Het heeft een soort glans of schijn van wonderlijkheid die het latere op sommige plaatsen niet in die mate heeft, al is het ook doorloopend zwaardere en diepere kunst. Echter het nachtelijk lotgeval van Sint Margaretha met den amberkleurigen lichtkoker naar den vreemdeling op de brugGa naar voetnoot497 overtreft óók híerin de tweede periode. De passage met de spinGa naar voetnoot498 in Dragamosus is mij nog niet duidelijk geworden. | |
[pagina 233]
| |
Ik geloof dat de moeilijkheid voor mij in de eenvoudige bizonderheid gelegen is, dat ik niet weet of Dragamosus de spin in werkelijkheid of in den droom ziet. Ik heb een studie over al dit werk op mijn programma, en denk daar met genoegen aan, maar een alleen aankondigende ‘boekbeöordeeling’, een studie, die niet ook zelve iets is en die men zelf later niet met eenig pleizier herlezen kan, - van dat genre van opstelletjes raak ik vervreemd en een betere is niet gemakkelijk en vooral niet snel te maken. Mijn hoofdzakelijke bedoeling zoû zijn het verschil tusschen de 2e en 3e manier of periode naauwkeurig te beschrijven, maar daarvoor moet ik het eerst zelf duidelijk begrijpen. Ik heb een vermoeden dat de zoo even genoemde ‘schijn van wonderlijkheid’ die in de 2e periode gevonden wordt zich in de 3e periode opgelost heeft in de diepere visie zelve, zoo dat zij daar aanhoudend aanwezig maar als zoodanig minder merkbaar is. Dan zoû dus tóch de 3e periode in álle opzichten de 2e overtreffen. Dit is de kern van het vraagstuk dat mij bezig houdt, maar ik erken dat ik mij niet duidelijk genoeg uitdruk. Heijermans' Diamantstad heb ik verder nog niet gelezen. Hij is omgeven van een wansmakelijk groepje outranciers. Hij zelf is een groot talent, die 1o te veel schrijft en daardoor dikwijls verslapt en 2o een eenigszins ploertige natuur heeft. Ik geloof dat de vereeniging van groot talent en ploertige natuur ook bij de 17e eeuwsche goede schilders wel werd gevonden. - Vele groeten, ook aan je vrouw van t.t.
|
|