De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
wat mij daarin het aangenaamst is: het voor-uit-zicht van een bezoek van U hier. De manier is, dat men van Keulen over Aken en Verviers naar Pépinster gaat, per express Keulen-Brussel, en uit Pépinster om 3 u.3. naar Gouvy. In Gouvy is de aankomst om 5 u.20. Vijf minuten later vertrekt uit Gouvy de malle-poste naar Houffalize, die om half acht mijn huis passeert. Als U besluit die uitvoerige reis te doen, zoû ik U om verschillende redenen willen aanraden dat te doen in het seizoen Mei-September. Ik bedoel, dat ik maar hoop, dat Uw reis in dat tijdperk plaats heeft. Een der redenen is dat mijn huis verleden jaar b.v. in de maanden Feb.-April geheel onbereikbaar is geweest, daar de een halve meter en hooger nog liggende sneeuw alle verkeer en vervoer had doen ophouden. Maar de voornaamste reden is, dat de zomer, die hier ‘mooi’ is, voor mij zelf mijn berusting in Uw reis moet exkuzeeren. Ik ben iemant, die hier heel alleen en heel karig leeft en wiens konversatie buiten-dien weinig waard is. Ik zeg dit niet uit een soort van nederigheid maar als psychologisch gegeven. Ik leef hier in volkomen rust en ‘weet’ alleen wat als ik zit te schrijven. U zal dus, bij een eventueel bezoek, voor het gesprek moeten zorgen. Ik zoû het dus heel graâg hebben, maar U moet wel bedenken dat stilte en rust de eenige geestelijke en materiëele kost is, die ik heb aan te bieden.
Ik dank U nog wel zeer voor de tweede boekenzending, waarbij ik voor mij héel interessante lektuur heb gevonden. Paul Géfosse vind ik ook het zwakste van Margueritte, bijna heel en al een industriëel werk. Ik prefereer echter Bonnetains Opium boven Rosnys Nell Horn. Het laatste is breeder en voller en van meer sentiment, maar in l'Opium vind ik iets heel nieuws, namelijk die hersenvivisektie door den auteur op zich zelf toe-gepast. Ik vind l'Opium een intenser en origineeler hoewel kouder boek.
In de Revue Contemporaine heb ik gelezen: Akëdysséril, dat U zoo hoog stelt. Ik voel wel iets bizonders, maar de groote emotie er van ontsnapt mij. L'Evasion,Ga naar voetnoot319 het dramatje, ook van Villiers, is echter veel minder. Van de kronieken van Léon Bloy doet 't mij pleizier, dat er iemant is, een volkstribuun, die zoo violent de literatuur voorstaat. Zijn uitvaren tegen DaudetGa naar voetnoot320 bevredigt een mijner oude verlangens. Indien men zoo op die manier fel schrijft, moet men echter zorgen al-door éen overtuiging te houden. Want | |
[pagina 123]
| |
fel iets te betoogen waarvan men vroeger even fel het tegen-over-gestelde betoogd heeft, is al tijd verkeerd en resultaatloos. Les Corneilles van Rosny heb ik niet in de Revue Contemp. gevonden. Ik bedank U zeer voor de inlichtingen over Poe en Baudelaire.
De questie van de middeleeuwsche werken is eenigszins moeilijk om dat er geen katalogus van die bibliotheek is. Bedoelt U met middeleeuwen van de 4e tot de 14e eeuw? Mijn Vader schijnt ook niet zoo veel meer over zijn bibliotheek te zeggen te hebben als vroeger. Ik hoop maar niet dat ik te voorbarig met mijn aanbod ben geweest, want ik zoû U zoo graâg wat doen zenden. Intusschen verblijf ik, Uw toegenegen
|
|