en 9 nummers v/d Gil Blas.
U hebt al een heele bres in de zendingen geschoten, en daarom is het maar goed dat ik een nieuwen voorraad heb geëxpediëerd. -
De Revue Indépendante zult U ook spoedig krijgen. Ik zoek de nummers bij elkaâr. -
Van al de boeken, die gisteren zijn weggegaan, is Nell Horn voor mij het mooiste van alles door de jongeren geschreven. - Ik geloof wel, dat U dit ook zoo zult vinden.
Meldt mij svp eens hoe P. Géfosse U is bevallen; ik vind dat 't veel zwakker dan Tous quatre en de Confession Posthume is.
Uw oordeel over Soi deel ik geheel. Dat is een onbeduidend werk.
L'Opium is voor mij ook 't beste boek van Bonnetain.
De echtbreukgeschiedenissen van de jonge franschen vind ik echter op den duur wel wat vervelend. 'T is altijd hetzelfde hoogontwikkelde Flaubertachtige vrouwtje gehuwd met een onbeduidenden man, en verliefd op een fijnvoelenden artist, die niets meer maakt.
De nummers v/d Gil Blas heb ik U gezonden, omdat er een 8tal heel merkwaardige kronieken van Leon Bloy in staan. Ik geloof wel, dat die U belang zullen inboezemen. Hij is m.i. thans de eenige fransche journalist van talent. - Zijn stukken zijn wel pamfletachtig doch knap, sterk. -
Ik zal U, als U het ten minste interessant werk vindt, geregeld al zijn kronieken zenden. Ik krijg ze later dan wel van U terug met de boeken, want ik zou ze niet graag verliezen.
Ik vrees, dat U er niet veel succes mede zult hebben aan de jonge fransche schrijvers het verzoek te richten hunne werken aan U te zenden. - Bovendien laadt U door zoo'n verzoek de verplichting op U een artikel te schrijven over ieder auteur, die U iets zendt. - Wat ik U wel kan aanraden is, als U een artikel over den een of ander hebt geschreven, het door zijn uitgever aan den auteur te doen toekomen, dan krijgt U vrij geregeld alles wat hij verder schrijft, en dikwijls waarschuwt hij dan ook zijn vrienden. -
Boeken, die vroeger zijn uitgekomen, zult U van de meesten moeielijk kunnen krijgen, want ze zullen ze zelf moeten koopen. -
Wat nu de inlichtingen betreft die ik U zou geven, zoo geloof ik dat het wel 't beste zou zijn, dat U, voor aan de studie te beginnen, kennis maakte met de Poèmes en ProseGa naar voetnoot314 van Baudelaire en met de werken v/Poe. Ik raad U aan van laatstgenoemden schrijver niet de engelsche uitgave, maar de fransche vertaling van Baudelaire te nemen, omdat de fransche artisten die bijna geen
| |
der Academie hebt geschreven. Daarover had ik U veel kunnen mededeelen. -
U doet mij een vreeselijk groot genoegen met uw voorstel mij werken over de middeleeuwen te bezorgen. - 't Is erg lastig hier dergelijke werken te krijgen en indien U mij kunt helpen, al is 't ook maar aan nog zoo weinig, bewijst U mij een fameuse dienst, waarvoor ik U bij voorbaat dank zeg. -
Wat ik zoek zijn legenden, werken over kostuums, architectuur, kronieken, enfin alles wat mij inlichtingen kan geven over het intieme leven, de intieme geschiedenis en de gebruiken in dien tijd. -
Kunt U mij misschien ook mededeelen, waar een goed, niet te duur woordenboek voor het middelnederlandsch te krijgen is. Ik weet, dat er een uitkomt in afleveringen, doch dit kost zoo iets van ƒ 100,- en is vooreerst nog niet kompleet.
Ik ben thans bezig aan twee kleine middeleeuwsche stukjes,Ga naar voetnoot318a doch ik heb in den laatste tijd zoo veel onaangename beslommeringen, dat ik er weinig, en niet met pleizier aan kan werken. -
Neen, ik lees altijd met het boek in de hand, want het komt mij voor, dat men dan onmiddellijk in aanraking met den schrijver is. -
Uw fragmenten in de N.G. zie ik met belangstelling tegemoet. Zoodra ik ze heb gelezen zal ik U schrijven. -
Het is niet onmogelijk, dat ik in dit jaar in de streek kom, waar U woont. Mag ik U dan eens komen opzoeken? - Hoe komt men te Mont-lez-Houffalize van uit Keulen?
U weet misschien nog niet, dat Netscher zoowat ‘verdwenen’ is. - De vrinden zeiden mij dat zij nooit meer iets van hem hoorden. - Hij moet ook vrij beroerd hebben gehandeld.
Na vele groeten
Uw toegenegen
Arij Prins.
|
-
voetnoot308
- Samen vormend jaargang 1885 en 1886 (per 1 augustus '86 hield La Revue Contemporaine op te bestaan).
-
voetnoot309
- Over deze novellenbundel door August Strindberg (1849-1912), schreef Prins in het Nieuws van den Dag van 30 augustus 1885.
-
voetnoot310
-
Lydie, par Henri Lavedan (1859-1940), verscheen in 1887.
-
voetnoot311
-
Le Besoin d'aimer, par Paul Alexis (1847-1901), verscheen in 1885.
-
voetnoot312
-
La Femme d'Henri Vanneau, par Edouard Rod (1857-1910), verscheen in 1884.
-
voetnoot313
-
Pascal Géfosse, par Paul Margueritte (1860-1918), verscheen in 1887.
-
voetnoot314
- Bedoeld worden de Petits poëmes en prose, in 1869 verschenen als het vierde deel van Charles Baudelaire, Oeuvres complètes.
-
voetnoot315
- Bedoeld worden de Poe-vertalingen door Charles Baudelaire, te weten: Histoires extraordinaires (1856), Nouvelles histoires extraordinaires (1857) en Aventures d'Arthur Gordon Pym (1858). Prins zelf bezat, blijkens no. 63 van de veilingcatalogus van zijn bibliotheek (R.W.P. de Vries, A'dam 1923), E.A. Poe, Oeuvres, trad. de Ch. Baudelaire. Paris 1875-'83. 5 vols. Van Deyssel kocht op 3 maart 1889 de door Prins genoemde werken in edities van respectievelijk 1888, 1887 en 1884. Van Deyssels oudste notitie over Poe dateert van 1 september 1889: ‘Zoo als Poë zwalkte op de zee, van de eene pool naar de andere, zoo zwalk ik op de zee van het leven, de menschen zijn de ijsgebergten en de omstandigheden de golven en stormen. Het boek van Poë: Aventures d'Arthur Gordon Pym, is een heel goed voorbeeld of zinnebeeld van hoe ik mij in het leven moet gedragen. Hij overlegt in den uitersten nood, wát hij moet doen om te leven, zoo moet ik schrijven met leven gelijk stellen en dan denken: wat moet ik doen. Alles is goed pourvu que j'écrive’. Op 6 oktober 1889 noteerde hij: ‘Poë spreekt van het genie, dat zoo verblindend is, dat het dadelijk en alom wordt erkend. Vrage: noem een naam als voorbeeld van zoo'n genie. Het is eenvoudig fyziek onmogelijk, dat de oudere generatie het genie erkenne. Neen, De Goncourt heeft gelijk, die zegt: pour se faire un nom, enz.’ Op 19 november 1889 volgde een kanttekening bij Poe's Le démon de la perversité, titel van de eerste der Nouvelles histoires extraordinaires, kanttekening die werd openbaar gemaakt in: Karel Reijnders, Couperus bij Van Deyssel, a.w., blz. 79. Vier daaropvolgende notities noemen Poe in verband met het
droomleven: ‘Van-nacht een droom gehad, eerst als een akelig blijspel (dit is een héél aardig soort horreur, verwant aan die van Poë), toen van volle zalen en de cauchemar van soldaten, die met gevelde bajonet een charge doen om een zaal te ontruimen’ (25 december 1889); ‘Van-ochtend (...) een droom met het liefdegevoel, je weet wel, het bekende gevoel. Dit gevoel, dat als een tot hoogere liefde gewijde wellust bevat, komt in wakkeren toestand niet vóor. In wakkeren toestand is het gevoel van liefde en dat van wellust al tijd absoluut gescheiden. Dit gevoel (van in den droom) is veel idealer, het is ekstatiesch. Ik ben op de gedachte gekomen zoo'n droom eens te beschrijven als of het werkelijkheid was; zoû ik zoo tot de Poësche manier komen? Die van de sinistere komiciteit, die ik laatst gehad heb b.v. Wie weet, als ik daaraan eens begon, hoe mooi het zoû worden’. (6 april 1890); ‘Gedroomd: ja, druk en veel, met furieus en hideus komieke dingen in den trant van Hogarth, sommige stukken van Poë, enz.’ (20 augustus 1890); ‘Gedroomd: een heel bedrijf van eene tragedie: Frank (Alberdingk Thijm-H.P.) was getrouwd met de jongste jufvrouw Marius, hij had dit moeten doen om in eens veel geld te krijgen, ik weet niet verder hoe; het was avond, in ons huis op de Pijpenmarkt, de portalen verlicht. Frank had aan zijn vrouw, met wie hij zoo even getrouwd was, een briefje geschreven, waarin hij haar meldde, dat hij voor-goed vertrokken was, dat moest zij vinden als zij thuis kwam, na dat hij reeds weg was. Dat briefje lag op het brieventafeltje in de vestibule. Daar vond zij het, ik zág haar in rijk bruidsgewaad de trap opkomen van beneden, die eindigt bij het huiskamerportaal. Op de trap las zij het briefje; haar armen hieven zich langzaam omhoog en zij stortte bewusteloos achterover. Dit was het eerste tooneel. Het tweede: Mietje van der Vliet, die
de bonte rotonde van mijn vrouw om had, sprak ik op het huiskamer-portaal. Zij wilde de huiskamerdeur ingaan; in de huiskamer zat een gezelschap visite-makende dames en heeren druk te praten (ik zag die niet reëel-in-mijn-droom, maar in-mijn-verbeelding-in-mijn-droom). Ik zei tegen Mietje wat er gebeurd was en: ga maar liever niet in de huiskamer, maar in de voorkamer, daar zal je moeder vinden (ik zag toen ook in mijn verbeelding moeder op de donkere voorkamer een trommeltje uit de kast krijgen). Derde tooneel: Vierde portaal (dat der slaap- en logeerkamer). Frank komt uit de logeerkamer (zwart pak, zwarte hoed). Door de trapkast naar beneden kijkend, ziet hij zijn vrouw-bruid beneden op de trap liggen, begrijpt alles en dat hij nu niet weg kan zonder over haar heen te loopen. Magnifiek clownesque zag ik hem toen, zijn rechter oog dicht-knijpen, zijn rechter been naar de hoogte doen, bruin-rood gezicht, van onderen verlicht door de kaars die hij in zijn hand had. Hiervan een Poësche novelle maken. Deze hevigheid van visie, met de zeer reëele impressies, weêrgeven’. (11 november 1890).
Zeven jaar later, op 5 november 1897: ‘Vele bewusten en gevoeligen van onzen tijd zijn door en door slecht. Edgar Poë is slecht. Ontkenning en Haat is de geest van zijn werk. Hij zelf is als een groote duivel te midden van zijn werk, dat de hel is’. (Zie voor de context: Het leven van Frank Rozelaar (ed. Prick), Zwolle 1956, blz. 78). In 1903 constateerde hij: ‘Een Oude Kennis (door Hildebrand-H.P.) ook, heeft, wat de “atmosfeer” betreft, iets gemeen met de beste dingen. Ofschoon het absoluut anders is, en van aandoening misschien tegen-overgesteld, is er een intensiteit van geestesleven in, zoo als bij Poë, en z.v.’ (zie de Achtste bundel Verzamelde Opstellen, A'dam 1905, blz. 125). Op 16 april 1944, tenslotte, zou Van Deyssel, n.a.v. de lectuur van Poe's Fantastische vertellingen, vertaald door S. Vestdijk, Amsterdam, 1941, aantekenen o.m.: ‘Ofschoon mij verwant gevoelend aan ... Zola-De Goncourt-Flaubert, stelde ik toch Maeterlinck en ook Edgar Allan Poë zeer hoog; maar hoe men zich, bij voorbeeld, Poë's kunst moest denken in haar waarde-verhouding tot de beste dingen van het Fransche naturalisme is nooit door mij indringend bestudeerd’. Zie in dit verband ook: Karel Reijnders, Couperus bij Van Deyssel, a.w., blz. 449.
-
voetnoot316
-
L'Ensorcelée dateert van 1854. Zie ook noot 159.
-
voetnoot318
- Aan De Nieuwe Gids, Vierde jrg. I, aflev. 1 (okt. 1888), blz. 144-146, had Van Deyssel een ‘varium’ bijgedragen, getiteld Zola, gedekoreerd en Akademielid; voor de eerste maal herdrukt in Verzamelde Opstellen, A'dam, 1894, blz. 249-252.
-
voetnoot318a
- Een van deze stukjes was getiteld Een kruisvaarder: een 5 bladen tellende prozaschets, gedateerd februari 1889. Deze nooit gepubliceerde schets bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek onder het signatuur 69 F 17-22. Onjuist is derhalve de mededeling van S.P. Uri, L. en W., blz. 122: ‘Na Een Executie, dat voltooid was in September '88, heeft hij dan ook niets meer geschreven, en het zou tot Maart '90 duren voor hij de pen weer te hand nam’.
|