De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd33Hamburg, den 3 decr. 1886 Waarde Heer, Ik dank U ten zeerste voor alle inlichtingen, die U mij in uw brief v/10 Novr.Ga naar voetnoot166 hebt gegeven. Den directeur der Revue Indépendante heb ik geschreven, dat mijn artikel nog wel niet zoo spoedig gereed zal zijn. Ik wensch daaraan namelijk niet te beginnen, voordat ik uw roman heb gelezen. Over Netscher alleen te schrijven gaat niet. - Het beste is dus te wachten, en ik hoop dat uw roman zoo goed zal zijn ‘que je serai elevé par mon sujet’. - Intusschen blijkt 't mij meer en meer, dat zoo'n artikel niet gemakkelijk is, en dat men voor moeilijkheden staat, die men bij een stuk voor een holl. tijdschrift niet kent, want 1e is het bestemd voor een publiek, dat niet het minste besef van onze litteratuur, taal en toestanden heeft 2e zit men met de vertaling. Door dit alles kan men gauw ordinair worden, en er toe komen een opeenstape- | |
[pagina 77]
| |
ling van titels, namen en jaartallen te geven. Rzewuski is mijn inziens in zijn stuk over de Poolsche litteratuur (zie 2e nummer Revue Ind) al op deze klip gestrand. - Enfin ik zal trachten iets goeds te leveren. - Kent U bijgeval ook iemand in België of Holland, die 't manuscript later tegen honorarium in het fransch zou willen en kunnen vertalen? Bij voorbaat dank voor de inlichting. Ik werk aan mijn bundel novellen en schiet daarmeê wel op. - Den 22en reis ik naar Holland. - Na beleefde groeten UEddwdr.
Op aanraden v/Netscher heb ik Loveling's roman SophieGa naar voetnoot167 gelezen, waarin wel knappe brokken voorkomen. - Verder herlees ik Balzac. Voor de Nieuwe Gids zal ik een artikeltje schrijven over Le DésespéréGa naar voetnoot168 v/Leon Bloy, - welk werk spoedig uitkomt. Ik heb er gedeelten van gelezen te Parijs, die zeer merkwaardig zijn. |
|