De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd31Hamburg 4 Novr '86 Waarde Heer, Ik ontving uwe letteren v/d 22 Octr. en dank U wel voor alle inlichtingen. Bij voorbaat dank voor de toezending van uw roman. Met verlangen zie ik dit werk tegemoet. Is het waar, dat U daarin een ongelukkig huwelijk behandelt? Wat de novellen betreft, die ik heb geschreven, ze zijn ongeschikt voor den N. Gids, want men zou er de abonné's bij tientallen tegelijk door wegjagen. Ik behandel namelijk onderwerpen, die het publiek zeer gemeen zou vinden, en gebruik woorden, die men in damesgezelschap niet zegt. Later geef ik deze novellen met eenige anderen, die in plan gereed zijn, voor mijn vrienden uit, en ik zal mij dan veroorlooven er U een ex. van aantebieden. Ofschoon ik in sommige opzichten de meeningen van Netscher deel, neemt dit echter niet weg, dat ik uw brochure Over litteratuur zeer knap vind. | |
[pagina 72]
| |
Over enkele kleine aanmerkingen, die ik heb gemaakt, hoop ik u in Decr. te spreken. Ik kom dan te Amsterdam. U schrijft mij ‘Ik had er van Paap al zoo iets van gehoord, dat ge na uw verblijf te Parijs nieuwe literaire denkbeelden hadt gekregen. -’ Daarop kan ik U mededeelen, dat mijne vroegere meeningen gewijzigd zijn, doch dat dit reeds het geval was voordat ik n/Parijs ging. Dat blijkt duidelijk uit de Huysmansstudie, waarin ik het woord Naturalisme niet noem, en waarin ik mijn warme bewondering uitspreek v/A Rebours, een werk hetwelk aan de Naturalisten een doorn in 't oog is.Ga naar voetnoot157 - Mijns inziens is het talent alles, en doet het er volstrekt niet toe wat men levert, een realistisch werk of een droom, mits het met talent geschreven is, en de schrijver artistiek eerlijk is, d.i. zijn uiterste best heeft gedaan om een kunstwerk te leveren, en niet op succes, geld of welke nevenzaak ook heeft gespeculeerd. Ik admireer dan ook de werken van artisten, die verklaarde tegenstanders van elkaar zijn, o.a. L'AssommoirGa naar voetnoot158 en de Contes DiaboliquesGa naar voetnoot159 van Barbey, de pastels van DegasGa naar voetnoot160 en de Baudelaire-achtige teekeningen van Odilon Redon,Ga naar voetnoot161 waarvan ik er weldra drie bezit - een (een Christuskop) is reeds hier. | |
[pagina 73]
| |
Ik behoef U na dit alles wel niet te zeggen, dat ik tegen alle stelsels en scholen ben, en dat ik mij volstrekt niet kan vereenigen met de opvatting van den Hr Netscher, die m.i. met het woord vrijheid in den mond alle artisten aan het zelfde paaltje zou willen klinken. Ik heb in den laatsten tijd veel met N. over kunst gecorrespondeerd,Ga naar voetnoot162 en het is gebleken, dat de klove tusschen ons beiden wijder en dieper is dan wij wel dachten. - Ik vind bijv. VilliersGa naar voetnoot163 een knap artist, Netscher stelt hem echter zeer laag. In Baudelaire, die ik bewonder en op een lijst met de grootste romanciers stel, ziet hij niets, en zoo is 't met meer. U schrijft mij over Zola. Zeker, ik bewonder verscheidene van zijne werken nog evenzeer als vroeger, doch boven Zola stel ik altijd nog Flaubert. L'éducation sentimentale en La tentation zijn mijn lievelingswerken.Ga naar voetnoot164 Over dit alles spreek ik U nog wel in Decr. Gaarne verneem ik spoedig weer iets van U. Na vriendschappelijke groeten, UEddwdr.
Mijn adres is
|
|