De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel
(1971)–Lodewijk van Deyssel, Arij Prins– Auteursrechtelijk beschermd30Amst., 22 Okt. '86
Hooggeachte Heer, Ik dank U zeer voor Uw brief van den 16e dezer. Ik had in lang niets van U mogen hooren. Ik vrees wel, dat gij omtrent een roman van mij, die binnenkort verschijnen zal, en waarover gij schrijft, al te gunstige voorgevoelens hebt. Die roman is half realistiesch, half impressionistiesch, en, oprecht gesproken, heb ik er zelf in 't geheel geen oordeel over. De titel blijkt U al bekend te zijn. Hij verschijnt, hoop ik, in December of Januarie, en ik zal mij veroorlooven U een ex. aan te bieden. Het zal mij bizonder aangenaam zijn door U in de Revue Indépendante besproken te worden. Dat ik U geen ex. van mijn brochure ‘Over Literatuur’ dacht te kunnen zenden, vond hierin zijn oorzaak, dat ik U een al te warmen voorstander van den heer Netscher waande om met die brochure te sympathizeeren. Gij vraagt ook, waaraan ik op 't oogenblik bezig ben. Aan een roman, getiteld Menschen en Bergen,Ga naar voetnoot155 die in België speelt, maar die nog op verre na, zelfs in plan niet, klaar is. Zend gij Uw novelle, die anders is dan die van Uit het leven aan den Nieuwen Gids? Ik had er van Paap al zoo iets van gehoord, dat gij na Uw verblijf te Parijs, nieuwe literaire denkbeelden had gekregen. Ik hoop maar, dat toch Uwe Zola-vereering niet aan 't wankelen is gebracht. | |
[pagina 71]
| |
Uw stuk over Huysmans vind ik heel goed. Maar met zijn BièvreGa naar voetnoot156 ben ik minder ingenomen. - In de hoop spoedig weêr eens iets van U te hooren, blijf ik, met alle achting, Uw dw.dr.
|
|