Ik ben zeer verlangend met uw roman kennis te maken, want ik bewonder uw talent, vooral na uwe brochure Over litteratuur.Ga naar voetnoot150
Van een ding ben ik nu reeds zeker, namelijk dat uw roman origineeler zal zijn dan het prozawerk door mij en andere jonge holl. letterkundigen geleverd.
Waaraan werkt U nu?
Ik heb in de laatste maanden veel gedacht, veel gelezen en herlezen o.a. Flaubert, Baudelaire, Duranty,Ga naar voetnoot151 Poe,Ga naar voetnoot152 Barbey,Ga naar voetnoot153 etc., en ook een novelle geschreven, die anders is dan mijn verhalen in Uit het leven. - Thans werk ik aan een paar andere stukjes, en zoo hoop ik door te zwoegen tot ik een bundeltje bij elkaar heb. Dat zal echter nog lang duren. -
‘Hollandsche’ onderwerpen behandel ik niet meer, daartoe ben ik door mijn voortdurend buitenslandszijn niet meer in staat. -
Ik zie nu hier rond, en later hoop ik een roman over den handel in Hamburg te schrijven. -
| |
Gaarne verneem ik eens van U hoe U mijn stuk over HuysmansGa naar voetnoot154 hebt gevonden. - Ik wensch zeer uw oordeel te kennen, niet alleen omdat ik 't op prijs stel, maar ook wijl ik nooit van een der holl. vrienden iets over deze beoordeeling heb gehoord. Ik vermoed daaruit dat Netscher en de anderen het stuk niet goed hebben gevonden.
Na beleefde groeten
steeds
tt
Arij Prins
Veronschuldigt svp mijn schrift - ik moet namelijk hedenavond nog een berg brieven beantwoorden.
|
-
voetnoot147
- La Revue Indépendante werd in mei 1884 opgericht. Onder het hoofdredacteurschap van Félix Fénéon (1861-1944) was het blad een der spreekbuizen van het naturalisme. Van 1886-1888 toen Edouard Dujardin (1861-1949) deel uitmaakte van de redactie, evolueerde het blad tot het belangrijkste orgaan van het symbolisme.
-
voetnoot148
- Hiervan is niets gekomen. Blijkens S.P. Uri, L. en W., blz. 57, schijnt de medewerking van Prins vooral te zijn afgestuit op gebrek aan tijd zijnerzijds en gebrek aan geld van de zijde van het tijdschrift. De enige bijdrage van Prins is te vinden in het juli-nummer van 1887, een Chronique de Hambourg, waarin verslag werd uitgebracht van een schilderijententoonstelling te Hamburg, waarop ook Nederlandse schilders vertegenwoordigd waren.
-
voetnoot149
-
Een Liefde zou eerst verschijnen in januari 1888. Zie hierover: Harry G.M. Prick, Van Deyssels ‘Een Liefde’ in 1888 verschenen (met een Naschrift van A.L. Sötemann), in De Nieuwe Taalgids, deel 62 (1969), blz. 294-295. Dat Van Deyssel een roman geschreven had, wist Prins intussen van Netscher, die hem op 5 augustus 1886 had bericht: ‘Hij (de roman - H.P.) speelt te Amsterdam, en behandelt, zooals ik vernomen heb (maar niemand weet er veel van) een ongelukkig huwelijk. Hij
moet verbazend brutaal met de taal wezen, en ongekende nieuwigheden er meê beproefd hebben. Ik ben zeer benieuwd hem te lezen.’
-
voetnoot150
- De op 2 april 1886 te Amsterdam bij Brinkman en Van der Meulen verschenen brochure Over literatuur, opgedragen aan Willem Kloos. Hiermee had Van Deyssel Prins niet bedacht, zodat deze op 23 mei 1886 bij Willem Kloos aanklopte om een exemplaar. Op 5 juni 1886 oordeelde Prins in een brief aan Kloos: ‘Ten zeerste bedankt voor de toezending van v. Deyssels brochure over Netscher. Ik ben vol bewondering voor de kranige bladzijden, die er in voorkomen, en vind ook, dat er juiste, scherpzinnige opmerkingen in dat boekje voorkomen over letterkunde en over Netschers werk. Maar aan de andere zijde keur ik het zeer af, dat v. D. zoo scheldt en tegen N. uitvaart. Ware N. een nulliteit, die zich veel aanmatigde, dan zou ik het mij kunnen begrijpen. Maar hij is toch een jongen met talent, die hard werkt (...). Hetgeen mij echter groot genoegen doet, d.i. dat v. D. door dit werkje het bewijs heeft geleverd, dat er groot talent in hem zit. Laten wij hopen, dat hij nu spoedig met een flink prozawerk, une oeuvre d'imagination voor den dag kom.’ Kloos zelf had eerder, op 15 mei 1886, aan J.J. van Laar te Middelburg (zie noot 393) geschreven: ‘Hoe ik de brochure van v. Deyssel vind? Een magnifiek brok proza! Maar het standpunt, van waaruit hij Netscher beoordeelt, is bijzonder onpraktisch. Hij zegt het trouwens zelf: hij veroordeelt Netscher, omdat hij niet tot de 30 uitstekendste genieën van alle eeuwen behoort: let wel, niet alleen letterkundigen, maar ook schilders, musici, etc. Deze gaan er dus nog af van het aantal, zeg vijftien, dan houdt men 15 letterkundigen over. Hij veroordeelt Netscher, omdat hij niet de zestiende alleruitstekendste schrijver is van alle landen en alle eeuwen. Dat is een zeer hoog, maar ook een zeer onbruikbaar standpunt. Verbeeld je, dat men dat
tot maatstaf van de critiek neemt, wat schiet er dan over van de honderd uitstekende dichters, die de menschheid zoo ongeveer tot nu toe zal voortgebracht hebben. Hoogstens zeven! Men zou zich dan ook niet meer de moeite behoeven te getroosten om critiek op poëzie uit te oefenen, daar men deze 7 dichters over 4000 jaar verdeelende, tot de slotsom moet komen, dat er eens in de zeshonderd jaar een dichter komt, die de moeite waard is, dat je over hem spreekt. Vin je niet? Het stuk van v.D. is lyriek, maar superbe lyriek’. Een gedeelte van deze brief werd door Kloos verwerkt in zijn aan De Nieuwe Gids, Eerste jrg. II, aflev. 5 (juni 1886), blz. 293-298 bijgedragen bespreking van Over literatuur.
-
voetnoot154
- Dit opstel, getiteld J.K. Huymans en gedateerd april 1886, verscheen in De Nieuwe Gids, Eerste jaargang II, aflev. 5 (juni 1886), blz. 219-231. In deze studie kwam Prins ook te spreken over het in zijn brief van 17 januari 1885 door hem genoemde opstel van Emile Hennequin, Le pessimisme des écrivains.
|