| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
ZIJN toorn over het verlies op zijne knechten daalde; tot bloedens sloeg hij eenen knaap, die had zijn ros niet goed gebreideld, toen, den anderen ochtend vroeg, het leger verder trok. Het was nog vóór het dag-verschijnen; grauw was de boven-lucht aan-een, alsof er regen vallen zou, en nachte-dampen van den grond in flarden óp door het lichtend duister. ❦ Diep in het Oosten bleeking kwam: een openen in grauw, gebroken door de stad-met-torens, die stond in éénen bouw; aan-een de huizen en de wallen uit donkerheid gerezen, waardoor een machtigheid van steen, die als in grijs gegoten - een werkelijkheid in droom door het wijken van den nacht. ❦ Het leven nog scheen droom, ook van het groote leger, dat langzaam in beweging kwam, en onrust op de vlakten bracht, die grijs zich uit het duister strekten. ❦ Verrijzenis van boomen, waar-om nog nachte-nevelen waarden, met huivering van zwarte takken, waaraan het groen scheen hard als door een brand gedord. ❦ Ver, in het einde van den nacht, was rateling van karren; stemmen verre ook, die hol door het nachte-dagen klonken, of onverwacht nabij als schrik uit nevelen kwamen. ❦ Paarden-in-een-rij een onrustwal van warm-donker leven, en in het schuchter glimpen deruitersijzer-rompten bovenuit. Een bleeke glans gleed langs metaal - de helmen voor het broze licht uit nacht als monsterkoppen met wonderlijk versier van horens en van ruikerpluimen, die voor het licht-en-duister wuifden. ❦ Een vuur, opeens ontstoken, sloeg traag in vlammen op, en toonde weifelend-rood gestalten, die, tusschen rook als nacht-gekronkel, bij gloed-op-aarde gingen. ❦ Het
| |
| |
was een koude brand, koud door den dag, die kwam in grijzen, en huiver-licht bracht op het veld. Schemer-wagens uit door schijn, waarlangs dat grijsheid streek; een tent rees stemmig op in matte bontheid van veel kleuren met wisseling van goud, dat, door het vuur, in gloed was om de spits, die uit een kogel speerde. ❦ In het grauwen, dat als nevel dwaalde, verdwenen rijen soldeniers, die rooie ruggen toonden, waarboven vurigheid langs speren liep naar boven. ❦ Het laatste duisteren was kouder dan de nacht. Uit stille lucht viel kilheid neêr, die menschen rillen deed, en wasem sloeg op harnas-deelen. Om paarden woelde een damp, die ook van de aarde kwam, alsof zij in den rook van bussenkruit verdwenen. ❦ Hoog hoorde men gekrijsch van vogels niet te zien - en eensklaps spleet de nacht geheel: de aarde scheen te golleven. ❦ In lichten nu de lucht ging achter huizen op, en achter torens steeg - een bleeke helderheid van zon in witten rouw, die duidelijkte mat daarvoor de stad, die stond in droomen, en kleiner scheen geworden nu alles was te zien. Het grootsch aan-een was door den dag verbroken. Er was een rust en vreedzaamheid door het stille van de kleuren, alsof geen krijg gevoerd, en vreedzaam ook de rook, die uit de huizen steeg. ❦ Toen speelden óp klaroenen, en drommen dromden weg. De grond te beven scheen... ❦ Om het middag-uur het leger met den grooten tros reeds ver was van de stad, waarvan, als rees de grond, men nog slechts zag de torenspitsen uit het blauwen aan den horizont. ❦ In streken kwam men nu, alwaar veel water was, dat stil in poelen stond, waarbij laag houtgewas, dat schaars grijs-groen bebladerd. ❦ De twijgen ritselden, door lichten wind, met zilverenden tooi, als uit
| |
| |
de water-weeke lucht, die zachtkens overdreef, een droeve schijn van zon kwam door het dunne wolken. ❦ De grond met weinig sprietig gras, dat, vaal van kleur alsof door hette dor, zoo week soms was, dat van beladen paarden de hoeven zonken weg, die zogen vast in het veen. ❦ Des avonds ook het leger door kwade dampen was omhuld, die sluijerden omhoog na zonne-ondergang; en voor de menschen, die in slaap, dit ragge-weefsel van den dood, dat door den stillen wind bewoog. ❦ De nachten ijzig-koud, alsof in hooge streken; de liên, die schamel deksel hadden, des ochtends klaagden zeer, en teistering door koortsen kwam. ❦ Daartegen vroom gebeden werd, maar meer geloof men had in vreemde wondermiddelen. Het volk uit het Zuiden droeg, als een amulet, het koot-been van een doode, of ook een groenen vorsch, die in een zak genaaid. De Duitschen en de Sassen een keten vlochten zich van negen spadeklokskens, vóór dag en dauw geplukt. ❦ Geen heil hierin de zieken echter zagen, die van het Groote eiland kwamen, waarachter nog een lag, door heidenen bewoond. Zij warmden hun handen in verschen paardenmest, wat ook genezing bracht voor booze fledercijn. ❦ Veel lieden stierven toch, voornamelijk kinderen en grijzen, die in de moor begraven, en lagen onder kruis, gesneden uit ruw hout, dat niet bleef lange staan. ❦ Maar toen men was op hoogeren grond, de zieken spoedig beter. ❦ De kruisvaarders nu in goed bevolkte streken, en veel geplunderd werd, omdat er was gebrek aan voedsel en aan kleêren. ❦ Het landvolk vol van schrik vlood voor het leger naar de bosschen met al zijn have en het vee, en dikwijls kwam men in een dorp, dat gansch verlaten was. Vrij speelde dan de wind door
| |
| |
open huizen heen, waarin de krijgers vonden niets dat eenige waarde had. Een enkele zieke wel, te ziek om ook te vluchten, lag in een hoek op stroo, en beefde in zijn smarten, voor het vreemde volk-met-een-kruis, dat om hem zocht naar buit. En boeven kwelden wel, met wapenen en vuur, den arme, die reeds bijna dood, om kostbaars te erlangen. ❦ Zoo gruwelijk hun wreedheid was, dat door den Hertog van Bourgondië, die voerde groote scharen aan, met hard geweld werd opgetreden. Hij liet veel goddelooze schelmen door hennep-dat-aan-takken kijken; hun lijken bengelden in den wind, door vogelen omvlogen, die streken op de koppen neêr, en schrikten door het schommelen weg. ❦ Ook lichtekooijen-bij-den-tros, die gaven zich voor roof, en waren oorzaak van getwist, met roeden uit het kamp gedreven. ❦ Maar ongemoeid gelaten de vrouwen veil voor geld, die edelen hadden meêgenomen. Zij reden aan hun zijde in dos van fulp en satijn, waarop was fonkeling van buitgemaakte gemmen. ❦ Voor haar de kruistocht was een feest: door hooge gunst beschut, zij trokken zorgeloos in gevaren en hadden groot vermaak in het reizen-zonder-ruste door vreemde landen heen.
Een breeden stroom het leger, in regen, overtrok op eene brug van hout, die zwart van ouderdom, en door het water glansde. ❦ Grijs was de vloed, die klotste traag in stroomen, en het water nevel had gebracht, die om het leger hing, en dofte alle kleuren. ❦ Dof op de brug de zware stappen, en, daarop, verre scheen het land, want de oevers in den mist verborgen. Verlatenheid om hen die overtrokken, alsof door nevelen het eindelooze was ontstaan. ❦ Stem- | |
| |
men klonken vreemd, en kinderen weenden zacht, die bang van het grijze water waren... ❦ In regen-zonder-mist men nu in duistere bosschen kwam, waar stilte slechts door het water werd gestoord, dat op de kruinen straalde. Een ruischen op het over-groen, dat donkerde van onderen, met tusschen-door de lichte-grauwheid van de lucht, die vol-gespannen was. ❦ Er was een treurig lekken, dat trillen deed de blaâren, en streepte zwart de zware boomen, die droef, met varens aan hun voeten, in stille rijen stonden, waartusschen verre trok het nat tot vale dampen op. ❦ De eenzaamheid in het rond zoo groot, alsof de beesten al gevloden, en de schemering, door regen en door blad, bracht tusschen stammen plechtigheid, alsof het woud een tempel was, gesteund door knoestige pilaren. ❦ Soms een even-lichting van machte-looze zon schoot heen door dun geblaart, en zilver-grijsde grauwe schors of bruinde als oud-goud een dorheid, die de winter had gelaten, en nu tot stof verging - maar weldra dit verdween, en somberheid weêr daalde, die lichte-schaduwen verjoeg, en was als nacht, die kwam en tusschen boomen dwaalde. ❦ Op glibber-zwarte paden het leger moeielijk voort in ongelijken regen. In het hooge woud de menschen klein in langen stoet met wagens achteraan, die dikwerf door den weeken grond niet verder konden gaan. ❦ Week klonken de geluiden, en in de hoogte-onder-blaâren de stemmen ver toch hoorbaar waren. ❦ Stil-levendig de bontheid was op lijven te midden van het groen-in-vocht, dat schimmering van grijsheid had; fluweelen stoffen donsden oud als zachte herfst-bloemen, en matte zilvering door licht was op de blanke harnasplaten. ❦ Het leger moeielijk trok voort door drassigheid, die om de stammen poelde,
| |
| |
en het volk, dat door den dood geslonken, zeer moedeloos geworden. Het aldoor-onder-boomen-gaan in schemering, die dag, bracht vreeze in de hoofden - de verre tocht geen einde scheen te nemen. ❦ Maar na vier dagen meer licht kwam door de takken; op plekken schaarsch de boomen werden, en lager ook het hout, waardoor een ruisching ging van wind, die joeg den regen weg. Door het vale van den hemel, dat in beweging kwam, brak zonneblauw in strepen heen, en wolken schoven lager voort, die volle blankheid hadden, alsof uit sneeuw gerezen. ❦ Weêr blijheid in het leger was. Het zonnelicht vertrouwen bracht - het volk niet meer klaagde en vrome liederen zong.
|
|