Viertalig aanvullend hulpwoordenboek voor Groot-Nederland
(1910)–F.P.H. Prick van Wely– Auteursrecht onbekendB. | |
baadje,Mal. badjoe, van het Perz. bâdzoê. Minder juist is baatje voor baadje, wat daarvandaan komt, dat de Hollanders het woord opvatten als baad + je en het dus uitspreken als paadje (paatje), maar geheel foutief is Franck's afleiding van dit woord van... baai. Vercoullie geeft de goede verklaring, maar een badjoe hoeft niet te zijn: soort van hemd met witte en blauwe strepen. In 't Europeesch taalgebruik is het ook vaak: jurk en soms zelfs buisje of jas. | |
[pagina 303]
| |
Chineesche of Euraziatische ouders. Yule en Burnell denken hierbij aan beïnvloeding van dit woord door baby, want eigenlijk is baba Turksch. voor ‘vader’. Wij hebben dus hier de beteekenis zuiverder bewaard en meteen het woord van aanspreking verheven tot soortnaam. | |
babi-roesa,Mal. babi: varken + id. roesa: hert. Ofschoon het woord ook (als babi roussa) in het Ind. Engelsch bekend is, wordt in Hobson-Jobson de afleiding niet verder voortgezet dan het Maleisch. Het woord roesa echter is te herleiden - evenals het Bataksch ursa - tot het Skr. In de Bijdragen t.d. Taal-, Land- en Volkenk. v. N.I. IV, 4, p. 564 stelt Prof. Kern het gelijk met Skr. rçya: antilope. Men kan zich makkelijk heenzetten over deze ontplooiing der r tot roe, als men bedenkt, dat de Sanskrit r in Zuidelijk Indië steeds als roe uitgesproken werd en dat vandaar uit de Archipel is gekoloniseerd. | |
baboe,uit Jav. en in 't Mal. id., evenwel niet met de beteekenis opgegeven door Prof. Veth, nl. dat de baboe zoowel dry nurse is als wet nurse. Yule en Burnell hebben dit beter: ‘In Java and the further East babu means a nurse or female servant’. Zij maken deze opmerking, omdat in het Indisch Engelsch baboo de beteekenissen heeft van: 1. beschaafd (maar verwijfd) Bengalees; 2. inlandsche klerk die Engelsch schrijft. Men denke hier aan het Baboo-Engelsch, zoo dikwijls door Anstey in de Punch geparodiëerd. | |
badak,Mal. id. Dit woord is merkwaardig, omdat het het aanzijn heeft gegeven aan een vroeger veel gebruikt abada. Daar de Portugeezen er de wijfjeséénhoorn in gevonden meenden te hebben, maakten zij het woord badak (met zwakke k) vrouwelijk en schreven dus la bada, waarvoor later in de plaats kwam l'abada = de abada. In 1726 vindt men in een Spaansch woordenboek: Abada, s.f. La hembra (= wijfje) del Rhinoceronte en thans vindt men het zelfs in de kleinste woordenboeken als zoodanig opgegeven, bijv. in Tauch-nitz: abada, female rhinoceros. | |
[pagina 304]
| |
bale-bale,Mal. balai-balai. Oorspronkelijk is de balai een open loods op vier stijlen. De verdubbeling van het woord is hier de aanduiding van datgene, wat op het door het enkelvoudige woord uitgedrukte gelijkt, maar in het klein, dus een bank (zonder leuning). Het woord is algemeen Maleisch-Polynesisch. | |
bamboe,waarvoor het standaard-Maleisch boeloeh heeft, stamt volgens Prof. Veth uit Hindostan en is ons in den vorm bamboes, dien men nog altijd in vele Hollandsche woordenboeken vindt, dóór het Portugeesche bambus overgeleverd. Véél verder is men met de afleiding nog niet gekomen. Als grondwoorden worden opgegeven banboe of banwoe en het ook door Prof. Veth vermelde mamboe, dat gebruikt wordt door de oudste Portugeesche reisbeschrijvers. Dat het woord in de Europeesche talen met een b is overgegaan en niet met m aan het begin, verklaart Murray uit den invloed van het Nederlandsch, in welke taal de b het eerst is opgetreden als aanvangsletter. | |
banaan,in Indië zéér zelden gebruikt,Ga naar voetnoot1) door de Engelschen - behalve in de Straits - nooit, is door de Portugeezen uit Afrika naar Amerika overgebracht en naar O. Indië. De naam schijnt oorspronkelijk Afrikaansch te zijn (V.O.W.). In Hobson-Jobson wordt als de meening van Prof. Robertson Smith aangehaald, dat het wel geen louter toeval zal zijn, dat banaan samenvalt met het Arab. banana: vinger, teen, mv. banan: vingers, teenen. Reeds vóór de kruistochten werd de vrucht gekweekt in Palestina onder den naam van mauz (waarvan in de taal der wetenschap Musa).Ga naar voetnoot2) Onder dien naam komt ze voor in de litteratuur, maar daardoor is de mogelijkheid nog niet buitengesloten, dat men in de volkstaal hier of daar banan = ‘vingers’ zei in plaats van mauz en dat de vrucht onder dien naam door de Arabieren naar West-Afrika is overgebracht. | |
[pagina 305]
| |
benzoëgaat door het Portugeesche beijoim en Ital. benzoi terug tot een verondersteld lo-benzoi, vertegenwoordigende het Ar. loeban djâwi: Javaansche wierook. In de Romaansche talen is dit lo voor het lidwoord aangezien en zoo heeft men het langzamerhand weggelaten. Ook bij oudere Hollandsche schrijvers vindt men nog den vorm met j, benjoin. | |
betel,het in Indië bijna nooit gebruikte woord voor sirih, is door Dr. van der Tuuk (zie V.O.W. p. 228) nagespeurd tot in het Tamil, in welke taal het wettilei wordt gespeld, gewoonlijk echter wettrilei.Ga naar voetnoot1) Dóór de vormen bettele, betel héén is het ons door de Portugeezen overgeleverd. Yule en Burnell gaan echter nog verder en komen tot het Malayalamsche wettila, d.w.z. vetu + ila = eenvoudig blad. De veelvuldige samenstellingen, als betelblad, beteldoos, enz., waarvan Prof. Veth spreekt, worden in Indië evenmin gebruikt als betel zelf. Men heeft hiervoor: sirihblad, sirihdoos, enz. | |
[pagina 306]
| |
bouw,Jav. bahoe, oorspronkelijk zooveel akkergrond als één man met zijn gezin bewerken kan... Een moeilijke vraag is het, hoe het woord bahoe, dat eigenlijk (d.i. in het Skr.) bâhoe: arm, bovenarm beteekent, en die beteekenis in het Maleisch steeds behoudt, in het Javaansch in die van een groote landmaat is kunnen overgaan. Zeker is men aan het woord de beteekenis van ‘de kracht eens arms’, ‘eens mans kracht’ gaan hechten, en vandaar vervolgens die van een stuk land, waarvoor ééns mans kracht, dus één man, gesteld moest worden (Vgl. V.O.W.).Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 307]
| |
wordt het door de Europeanen gebruikt voor de opstandelingen tegen ons gezag, in die van ‘deugniet’ voor een ondeugend kind, een rakker van een jongen. | |
brani,Mal berani: moedig, dapper, driest. In Holland schijnt men het woord enkel als substantief te kennen, althans Koenen (uitgave 1903) geeft het niet als bijv. nmw., zooals wij het hier meestal gebruiken. In Holland noemt men den bekenden matrozenkraag brani-kraag en heeft men reeds een werkw. braniën. | |
|