Neerlands taal in 't verre Oosten
(1906)–F.P.H. Prick van Wely– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| ||||||||||||||||
1. Het Nederlandsch in Indië en zijn Concurrenten.‘Gelijksoortige oorzaken moeten in Indië en aan de Kaap overeenkomstige gevolgen hebben gehad. Ook in Indië zal in den eersten tijd van onze vestiging in die streken, toen een betrekkelijk klein aantal Hollanders tegenover een bevolking stond, die òf haar inlandsche talen òf het Maleisch-Portugeesch sprak, op dezelfde wijze bedreigd zijn met verbastering. Men mag onderstellen, dat een onderzoek naar den toestand der gesproken Hollandsche taal in Nederlandsch-Indië gedurende de eerste helft der 17de eeuw tot dergelijke resultaten zal leiden als wij voor het Hollandsch in Afrika gedurende de laatste helft dier eeuw vonden. Zelfs schijnt de hypothese gewettigd dat het bestaan van een op overeenkomstige wijze verbasterd Hollandsch in Oost-Indië in rekening gebracht moet worden bij 't verklaren van onze taal in Afrika’, zegt Dr. D.C. Hesseling in zijn uitvoerige en leerrijke studie over Het AfrikaanschGa naar voetnoot1). Tegenover die hypothese drin- | ||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||
gen zich echter feiten op, die, zoo ze al niet de veronderstelling aan het wankelen brengen, toch dit nut kunnen hebben, dat ze de ruimte voor voorbarige gevolgtrekkingen beperken en zoo de wetenschap behoeden voor dwalingen, die later weer te herstellen zouden zijn. Het is misschien onbegonnen werk om nu nog te zoeken naar de sporen van een reeds zoo vroeg optredende verbastering van het in Indië gesproken Nederlandsch, waar buiten officieele bescheiden, zooals dragregisters en plakkaten, tot nog toe niets aan het licht gekomen is. Zoo al een dergelijk Nederlandsch hééft bestaan, het schijnt in ieder geval spoorloos te zijn verdwenen. Talrijk zijn daarentegen de gegevens, die er op wijzen, dat het koloniale Nederlandsch zeer langen tijd, behoudens de onvermijdelijke ontleeningen, geen verandering heeft kunnen ondergaan, om de eenvoudige reden, dat het niet onder den man gekomen is. De bedreiging met verbastering heeft natuurlijk altijd bestaan. Wie voor het dagelijksch gebruik een vreemde taal aanleert, kan onmogelijk zijn moedertaal bewaren in den zuiveren staat, waarin hij die ontvangen heeft. De echte verbastering begint echter pas, zoodra een tweede taal - hetzij door het geweld van personen of door de macht der omstandigheden - opgedrongen wordt aan een gemeenschap van in een andere taal opgegroeide sprekers. Het Nederlandsch in Indië zou zonder twijfel al heel in 't begin een kreoolsche tint aangenomen hebben, als het niet beschermd was geworden door de toen in den Archipel naast de inlandsche talen gangbare | ||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||
lingua franca: het Maleisch-Portugeesch. De hegemonie van deze mengeltaal was het, die het Nederlandsch voor totale verbastering gevrijwaard heeft tot het gunstiger tijdstip, toen de school het reddingswerk kon overnemen, dat ze nu nog altijd voort te zetten heeft. Waar de Nederlanders, behalve het overal verbreide Maleisch, een veel beoefende bastaardtaal als gemakkelijk gemeenschapsmiddel vonden, hoefden zij hun eigen taal niet aan de spraakmakende gemeente, in dit geval in dubbelen zin ‘aan de heidenen’, over te leveren, ja, waar zij dit met geweld beproefden, is het, zooals nader blijken zal, niet eens gelukt. Met minstens even veel recht als de heer Hesseling kunnen we dus de hypothese opstellen: Een bastaard-Nederlandsch heeft zich in de 17de eeuw bij gebrek aan gelegenheid in Indië niet kunnen ontwikkelen. Belangrijke mededeelingen over de rol van het Maleisch-Portugeesch zijn voor het eerst gedaan .... door een Oostenrijksch Duitscher, de bekende hoogleeraar te Graz, H. Schuchardt, in zijne Kreolische Studiën IX. Hoeveel ik daaraan te danken heb voor enkele gedeelten van de volgende bijdragen, zal een ieder duidelijk worden, die het ook afzonderlijk verkrijgbare, bijzonder interessante stuk, dat in 1891 opgenomen is in de Sitzungsberichte der K. Akad. der Wissenschaften in Wien, naast mijn opstel legt. Zooals Schuchardt hoofdzakelijk aan de hand van van Troostenburg de Bruijn's De Hervormde Kerk in N.I. aantoont, had het Portugeesch zich in de 17de eeuw het sterkst vastgezet te Batavia. Spoedig na de stichting dier stad op de puinhoopen van Jacatra, | ||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||
werd er in het Portugeesch de kerkdienst gedaan en in 1627 wordt melding gemaakt van eenige in het Portugeesch vertaalde leerstukken en gebeden.Ga naar voetnoot1) Zeven jaar later vinden we er reeds een Portugeesche gemeente, die bestaan bleef tot in het begin der 19de eeuw. Het hoeft ons dus niet te verbazen, dat bijv. in 1641Ga naar voetnoot2) de regeering haar vrees uitdrukte, dat ‘het Portugeesch eyndelijk de overhand nemen ende onse vaderlantsche tale t'eenemael onderdrucken zoude, dat om vele ende gewichtige polytycque consideratiën soodanich niet en behoort’. De Regeering nam daarom hare toevlucht tot de navolgende beperkende maatregelen.
| ||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||
In verband met het veld winnen van het Portugeesch staat natuurlijk ook de kerkorde van 1643, waarbij de schoolmeesters van Batavia o.a. gehouden waren om aan de volwassen Christen-inlanders iederen avond ‘een kapittel uit het Portugees testament en een vers à twee uit de psalmen Davids in 't Portugees voor te lezen’. Het voorschrift van hetzelfde jaar, art. 78, volgens hetwelk in de scholen geen andere dan de Nederlandsche taal gebruikt mocht worden, kwam men zoo weinig na, dat nog bij het Bataviaasch Schoolreglement van 1778 het gebruik dier taal, als ware het iets geheel nieuws, ingevoerd moest wordenGa naar voetnoot1) Dit is echter niet de eenigste poging, die gedaan werd om het Nederlandsch er boven op te helpen, ook niet de eenigste, die mislukte. In November van het jaar 1659 vaardigde Rijklof van Goens, als Gouverneur van Ceylon, een plakkaat uit, waarbij tot meerderen roem der Hollandsche natie aangedrongen werd op ‘de voortzetting en vaststelling der Nederduitze taal, en daarentegen de vernieling en Abolitie van de Portugeese Spraak’. Men | ||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||
moest beginnen met de lijfeigenen, waar door het mogelijk worden zou de kinderen op te voeden in hun moedertaal of liever in de taal hunner vaders - de moeders trokken zich van hun kroost weinig aan. Daarom werd den bewoners van het eiland gelast al hun mannelijke slaven, die geen Hollandsch konden spreken, het haar kort af te knippen en hen zoo zonder dekking des hoofds te laten rondloopen. Het eind van 't lied is geweest, dat het Portugeesch op Ceylon de Nederlanders overleefde en zich thans nog slechts één enkel woord: n.l. ‘burgher’ als monument van onze heerschappij staande heeft gehouden. Dit plakkaat is de tegenhanger van van Goens zijn decreet aan de Kaap van 1658: ‘de Portugeese tael mogen Slaven niet spreken, nog onder malcander nog tegens vremde of nederlanders’. Ook te Batavia bleef de ‘Nederduitsche’ taal niet minder in de verdrukking, zooals duidelijk blijkt uit het predikbeurtenbriefje voor de tweede week van Januari 1673Ga naar voetnoot1). Dit luidde als volgt:
Het volgend jaar moest de Gouverneur-Generaal Maetsuyker naar Nederland schrijven, dat de Portugeesche lingua franca ‘genougsaam de over- | ||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||
handt’ behield. Geheel in overeenstemming hiermee is de mededeeling van Valentijn, dat hij in 1685 aan boord zijnde, geen Maleisch leerde, zooals sommige uitkomenden nu doen, maar alweder Portugeesch. Op Ambon was het een predikant, de eerste aldaar, n.l. Caspar Wiltens, die zich in 1627 met zijn ambtgenoot Danckaerts moeite gaf om de taal van het moederland in te voeren, welke poging even vruchteloos herhaald werd in 1660. Voor Banda is teekenend de volgende passage uit Seijger van Rechteren's Journael dato April 1631: In die tijd dat ick noch in Banda woonde is op het Fort Nero een schrickelijke aertbevinge geweest: Des avonts antrent ten neghen uyren, was het noch goet weeder, soo dat niemandt van onweeder eenighe ghedachten hadden: Een weynich tijts daar nae, onsen Fiscael met sijn huijsvrouw buyten sijn Huys ten eten zijnde gheweest, t'huys komende, zeght Casse buiveras poer bete, dat is, gheeft mij wijn met water ghemengt om te drincken: Sijn Huysvrouw terstont als ontstelt zynde seydt teghen haer Man: Tangen gougan banga, dat is te segghen, de aerde schut ende beeft: Dit alles niet tegenstaende, eyscht den Fiscael wederomme te drincken, seggende: Masqui bete mou myny, 't welk te seggen is: Wat, ick wil drincken: De vrouw antwoordde Appe catte pocanira masqui tange gougan bangat. Het is te begrijpen dat het onder zulke omstandigheden op de buitenbezittingen den Moriaan geschuurd was, waar het zelfs te Batavia nog maar steeds niet met het Nederlandsch vlotten wilde. | ||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||
Twintig jaren later dan ons predikbeurtenbriefje begint men aan den bouw der... Portugeesche buitenkerkGa naar voetnoot2) die in 1695 werd ingewijd. Men kwam in de periode eener kleine Babylonische spraakverwarring, waarin het Hollandsch wel een woordje mee mocht spreken, maar toch steeds wijken moest voor de concurrenten met de oudste brieven. In 1697 bijv. getuigt volgens Dr. Hesseling de Kerkeraad van Batavia in een schrijven aan de synode van Noord-Holland ‘dat het niet selden is dat in een reden van vijf à zes woorden, Maleyts, Portugees en Duyts ondereen gemengt wert’. In welke verhouding zal duidelijk worden, als men weet, dat in 1698 een lid in den Raad van Indië met een weesmeisje trouwde uit Batavia. De ‘edele heer’ was verplicht met haar Portugeesch te spreken en toen zij stierf bediende men zich in de huishouding maar van het Maleisch, in welke taal ook de kinderen werden onderwezen. Eén andere omstandigheid droeg er mede toe bij, dat het Nederlandsch in statu quo kon blijven. Niet minder dan 5000 vreemdelingen - voor een jonge kolonie een zeer groot aantal - bevonden zich in de 17de eeuw in Indië en daardoor werd de hegemonie van de bij de komst der Nederlanders reeds heerschende verkeerstaal natuurlijk nog versterkt. Ten aanzien van dit feit en in verband met den korten duur van onze vestiging omstreeks 1650 valt zoo goed als alle grond | ||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||
weg voor de hypothese van den heer Hesseling. Die vreemdelingen radbraakten misschien het Nederlandsch, maar in de eerste plaats legden zij zich, evenals de Nederlanders zelf, toe op de taal, waarmee ze bij het grootste aantal terecht konden, en die taal leerden ook hun meestal in wilden echt geteelde kinderen. Welke macht het Portugeesch als geriefelijke verkeerstaal nog steeds had, toen de 18de eeuw begon te naderen, zegt ons ten duidelijkste het feit, dat Hollanders hun eigen taal verleerden. Op het eind der 17de eeuw toch - het is haast ongeloofelijk - verklaarden twee Hollandsche predikanten, op den Akker en Thornton, dat ze zóó aan het Portugeesch gewend waren, dat het hun niet mogelijk meer was in hun moedertaal te preeken! Of die heeren overdreven of dat er onwil in het spel was, kunnen we niet beslissen, hun tweede argument echter, waarom zij de voorkeur geven aan het Portugeesch, is onaantastbaar. Het is toch beter voor onze gemeente, zeiden zij, dat wij in het Portugeesch preeken voor 4000 lidmaten, die in het Portugeesch zijn aangenomen en dat verstaan dan in het Hollandsch, dat zij niet verstaan. Had zich reeds vóór 1650 een bastaard-Hollandsch ontwikkeld onder den invloed van een der gangbare verkeerstalen, dan zou dat een halve eeuw later toch zeker de omgangstaal geweest zijn tusschen de Hollandsche kinderen en hun vaders of althans ingedrongen zijn in de taal, die de kinderen tegenover hun ouders spraken. Niets daarvan. In het begin der 18de eeuw is het steeds meer en meer verbasterend Por- | ||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||
tugeesch of het een of andere slavenkoeterwaalsch nog altijd de taal van het opgroeiend geslacht. Zooals reeds gezegd is, de vaders waren kooplui en hadden geen tijd - de moeders, op wie de taak der opvoeding rustte, lieten het werk over aan de slaven, die Portugeesch spraken. Zeer duidelijk op dit punt is Nicolaus de Graaff, de schrijver der in 1701 te Hoorn verschenen Reisen na de vier gedeeltens des Werelds... waar achter is bijgevoegd d'Oost-Indise-Spiegel zijnde een Beschrijving van deselve Schrijver van geheel Oost-Indië, de levenswijse so der Hollanders in Indiën, als op de Schepen, en een net verhaal van de Uit en t'huis Reise. Hierin worden de Oost-Indische vrouwtjes lang niet malsch onder handen genomen: dese zijn, zegt de Graaff, bijna te luy dat sij over de vloer gaan, en haar handen schijnen met zijde draatjes, als die van wasse poppen, aan haar lighaam gebonden, insonderheid die in Indien geboren zijn; ja sij zijn niet bequaam, of om beter te seggen te lui dat sij haar eigen kinderen sullen opvoeden, maar bevelen deselve, so dra sij geboren zijn, aan een swarte Min of Slavenhoer, die deselve soogt en opvoed: waarom de kinderen veel liever bij haar swarte Min en bij de Slaven en Slavinnen willen zijn, dan bij haar ouders, vermids sij alle haar manieren van leven van jongs hebben ingesogen, want sij speken so goed Mallebaars, Bengaals en basterd-Portugees als de Slaven en Slavinnen, dat te weeg brengt, dat sij, tot haar Jaren gekomen zijnde, nauwelijks een goed duits woord konnen uiten of enige redenen voortbrengen, of 't selve is met een | ||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||
lipse tyolyseGa naar voetnoot1) of bastaard Portugesentaal vermengd, om welke reden sij ongaarn met imand d'Hollanders taal sullen spreken, dog so 't gebeurde dat imand haar in Nederduits yets vraagde of enige redenen met haar tragte te wisselen, sullen sij sig gemeenlijk met een grimlag of noke save (Port. = nunca sabe), dat is, ik weet of versta 't niet, behelpen. Deze uitspraak krijgt een nog grootere beteekenis, als men bedenkt dat de Graaff met zijn Oost-Indische vrouwtjes Hollandsche bedoelt, ‘die in Oost-Indiën van een Hollandsche vader en moeder zijn geboren.’ Als die hun kroost een opvoeding gaven, zooals wij boven geschetst vonden, kan men licht nagaan, wat er terecht kwam van de Misticen, spruiten van een Hollandschen vader en een zwarte moeder; van de Kasticen, geboren uit een Hollandschen | ||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||
vader en een Mistice moeder; van de daartusschen liggende schakeering der Poesticen door Valentijn vermeld en zelfs van de blanksten onder de kleurlingen, de Kristietsen, waarover later. Voor hen was, zooals Langhansz in zijn Neue Ost Indische Reise [Leipzig 1705] zegt, het Portugeesch als het ware de moedertaal. In overeenstemming hiermee is de mededeeling van P. Leguat in zijn in 1708 in Hollandsche vertaling verschenen Voyages et Aventures: ‘de talen die er (te Batavia) het meest gesproken worden zijn Nederduyts, Maleyts, Portugys en Chinees’. Het Portugeesch had natuurlijk van het begin al een geduchten mededinger in het Maleisch, zoodat reeds in 1708 de vraag geopperd werd of men het preeken in het Portugeesch maar niet afschaffen zou. Met dit Portugeesch wordt bedoeld de zuivere taal, zooals die in Europa van den kansel werd gehoord, niet de verbasterde mengeltaal van het dagelijksch verkeer. Die heeft zich staande gehouden nog lang nadat de literaire taal niet meer begrepen werd. De in 1714 uitgegeven Woordenschat der twee Talen, Portugeesch en Nederduitsch van Allewijn en Collee is bijv. nog berekend op de omstandigheid ‘dat binnen de gantsche uitgestrektheid van Haar Edele Groot Achtbaarhedens ontzaglijk gebied’ twee hoofdtalen bloeiden, namelijk het Maleisch en het Portugeesch. Dat het Maleisch hier in de eerste plaats wordt genoemd, kunnen we veilig aanmerken als een teeken des tijds. Deze twee zoo heterogene mededingers schijnen elkaar zelfs al heel vroeg de heerschap- | ||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||
pij betwist te hebben. Van het Maleisch getuigt bijv. Nieuhoff in de See- en Lantreize (1682): ‘De tale of sprake (te Malakka) wort de Malaysche tale ...... genoemt, die zeer vermaert, en door geheel Indiën bekent en verbreit is. De Neerlantsche Oost-indische Kompagnie heeft ook een gansch Woordenboek in de Malaytsche tale, met neerduitsch daarneffens, laten drukken, tot geryf van hunne onderhoorige dinaers en koophandel.’ In de Molukken was het Maleisch al algemeen bekend in het eerste vierde deel der 16de eeuw, zooals blijkt uit een woordenlijst, verzameld door A. Pigafetta, die in 1521 zich vooral op Ternate heeft opgehoudenGa naar voetnoot1). Ruim een eeuw later, in 1638 n.l., lezen we bij Tavernier in zijn Reijsen [Deel II, pag. 391]: ‘Nadat men over de landen, die onder de gehoorsaamheit van de grote Mogol staan, getrokken is, verstrekt onder d'Oostersche volken de Maleische taal hetgeen 't welk de Latynsche in onz Europa verstrekt’. Op de verspreiding en het veelvuldig gebruik van het Maleisch wijst ook het feit, dat de Indische Plinius, de bekende Rumph, op het gebied der plantkunde in onze Oost een baanbreker die nog steeds met eere wordt genoemd en wiens naam wel voor eeuwig met Ambon verbonden is, omstreeks 1670 een Maleisch woordenboek in handschrift gereed had tot de letter P.Ga naar voetnoot2) Hetzelfde Ambon had volgens de Graaff (Reisen, pag. 207) in 1686 twee kerken aan te wijzen, waarin de | ||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||
hervormde godsdienst ‘so in 't Nederduits als in 't Maleis werd geleerd’. Op Ternate, lezen wij in De Gids van 1873, Deel III, pag. 267, viel omstreeks 1779 aan scholen in het geheel niet te denken. Na den dood van de vrouw van Dr. Paulus Valckenaer hoorden zijn beide meisjes wel geen Portugeesch meer (de moeder was een ‘blauwtje’ uit het weeshuis), maar in huis werd nooit iets anders gesproken dan Maleisch. De oudste dochter, al bijna volwassen, had bij een Hollandschen meester den Bijbel leeren lezen, maar net als de papegaaien: zij verstond er geen woord van. De jongste had het nog niet eens tot dien trap van geleerdheid kunnen brengen. Voor Batavia is het zeker een sprekend getuigenis, dat in 1706 - dus bijna veertig jaar nadat men begonnen was met de opstelling der eerste drukkerijGa naar voetnoot1) - van de pers komt een nieuwe uitgaaf van het in 1677 verschenen Vocabularium... in 't Duytsch en Maleys en in 1707 Houtman's Dictionarium... in de Duytsche en Maleysche tale, in 1708 gevolgd door Geuymer's Nederlandsch en Maleisch Woordenboek. Den stand van zaken tusschen de beide concurrenten kan men verder opmaken uit een plaats in de Ost-Indianische Reisebeschreibung van een zekeren Barchewitz, die in 1721 te Batavia zijnde, met een pas uitgekomen vriend in een kroeg of kit met ‘meidens’ zat. Daar heet het van dien vriend: ‘Die Schwarzen fragten mich, was er sagte; er wäre ge- | ||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||
wisz ein Baar, weil er weder Malaysch noch Portugisisch sprechen könte’. Dat Barchewitz hierop de ‘zwartinnetjes’ antwoord geeft in 't Maleisch, is vrij natuurlijk, maar uit een ander gegeven kunnen we de gevolgtrekking maken, dat het Portugeesch nog steeds een soort van hoogere verkeerstaal was, de lingua franca der zich voornamer denkende kleurlingen zooals het Maleisch de lingua franca was in den omgang met den inlander. In 1736 namelijk verschijnt een boek in drie talen en wel in het Hollandsch, het Chineesch en het Portugeesch. De titel is niet opgegeven door den schrijver, die melding maakt van dat boek, Innigo de Biervillas. Deze vertelt in zijn Voyage Deel II, pag. 37: ‘Durant mon séjour on publia une historiette galante d'une princesse chinoise en trois langues différentes, la Hollandaise, Chinoise et Portugaise’. Omstreeks het midden der achttiende eeuw schijnen de kansen te keeren ten gunste van het Maleisch. Immers in 1745 liet de Gouverneur-Generaal van Imhoff te Batavia een seminarie openen dat ten doel had het Maleisch sprekende, d.i. het grootste, gedeelte van Indië van Inlandsche herders en predikers te voorzien. Wederom werden bij deze gelegenheid drie talen in gebruik gesteld en wel het Maleisch, het Portugeesch en ..... het Latijn! Hier wordt van het Nederlandsch niet eens gerept. Op de scholen zat het omstreeks dien tijd beklemd tusschen de twee verkeerstalen, totdat het schoolreglement van 1778 de vadertaal er - althans officieel - boven op bracht. Doorloopend blijft nu het Portu- | ||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||
geesch de laatste plaats innemen. In hetzelfde jaar van dat reglement bijv. gaat van het kasteel van Batavia een resolutie uit om ‘een handleiding in de Nederlandsche spraakkunst, in het Nederduitsch, Maleids en Portugeesch te laaten drukken, en herdrukken het woordenboek van Allewijn en Collee uit de Portugeesche in de Nederduitsche taal’. Twee jaar later verschijnt een Nieuwe Woordenschat uyt het Nederduitsch in het gemeene Maleidsch en Portugeesch, zeer gemakkelijk voor die eerst op Batavia komen. Te Batavia, bij Lodewijk Dominicus, Stads-Drukker op de Tijgersgragt, aan de Westzijde 1780. Achter in dit boek vindt men een soort van grammatische handleiding. Een nieuwe uitgave van dezen Woordenschat verscheen nog in het volle licht der negentiende eeuw (1802). Langzamerhand echter zakte het Portugeesch af naar de laagste klassen van kleurlingen, en eindelijk leerde men het alleen om te kunnen spreken met zijn bediendenpersoneel. Teekenend is de mededeeling hieromtrent in Staunton's beschrijving van eene door Lord Macartney in Oost-Azië gemaakte reis, in 't begin der vorige eeuw: ‘On voit encore à Batavia un reste de Portugais, qui sont pour la plupart, ouvriers, ou domestiques dans les maisons hollandaises. Les dames de Batavia parlent non seulement la langue javanaise (lees: malaise), comme la hollandaise, mais elles jugent à propos d'apprendre celle des Portugais.’ Sukkelend gaat het zoo achteruit met het Portugeesch, totdat in 1808 de laatste predikant der Portugeesche gemeente, Engelbrecht, sterft en | ||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||
de gemeente zelf in 1816 met de Maleische (te zamen ruim 800 leden) vereenigd wordt. Op het oogenblik vindt men de laatste sporen van de eens zoo veel gebruikte taal in het plaatsje Toegoe in de buurt van DepokGa naar voetnoot1), en zoo is ook hier bewaarheid als waarschuwing voor het nageslacht het gevleugelde woord van den onderwijzer Obdeijn: ‘Van de baboe tot de baboe’. Op het Indisch Nederlandsch heeft het Portugeesch indirect veel invloed gehad. Onze taal gedurende een paar eeuwen voor bederf bewaard te hebben, was geen geringe dienst en behalve dat heeft het ons Indisch Nederlandsch nog verrijkt met woorden als alcatief, kaaiman, kabaja, kaldoe, nonna en sinjo.
Toen in het eerste kwartaal der negentiende eeuw het Portugeesch als algemeene verkeerstaal zoo goed als verdwenen was, kwamen er wel andere tijden, maar met de andere taal, het Maleisch, nog geen andere zeden: de slaven en bedienden bleven onder het nieuwe taalregime de opvoeders der jeugd. Na de Graaff was het Stavorinus, die in zijn Reize [1768-1771] in krasse bewoordingen de gevolgen schildert van het demoraliseerende Indisch opvoedingssysteem: ‘Daar het de Indische vrouwen geenzints aan vermogens van den geest ontbreekt, zouden zij ook nuttige leden der zamenleeving kunnen zijn, zoo zij, | ||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||
buiten den ommegang met slaven, onder het opzicht hunner ouders wierden opgevoed, en zoo deze hun werk maakten om haar van jongs af goede zeden en beschaafdheid in te boezemen; maar het is er verre van af dat zij zoo een moeijelijke taak op zich neemen; zij geeven integendeel het kind, zoodra het geboren is, onder het opzicht van slaavinnen, die gemeenlijk de kinderen zoogen, en opbrengen tot het agtste of tiende jaar; welke slaavinnen veeltijds niet veel verstandiger zijn dan het redenlooze vee; de kinderen neemen alle kwaade zeden en gewoontens, alle vooroordeelen en bijgeloovigheden over, die hun, gedurende hun gansche leven, bijblijven, waardoor zij meer kenmerken draagen van verachte slaaven, dan van menschen, die uit een edel geslacht gesproten zijn.’ Een soortgelijke mededeeling als de Graaff, heeft meer dan een eeuw na hem Pfyffer zu Neueck (1829) in zijn interessante, ook in 1837 in het Fransch vertaalde Skizzen von der Insel Java. Op pag. 65 zegt hij: ‘Die liplappischen Jünglinge geniessen gewöhnlich eine oberflächige, schlechte Erziehung, indem ihre Eltern, wenn sie auch noch so reich sind, Bedenken tragen ihre Söhnchen nach Europa auf Schule zu senden oder sie auf Java selbst einem geschickten und braven Manne anzuvertrauen... Mancher Vater dieser Unglücklichen trägt für seine Kinder oft nicht so viele Sorge als für seine Pferde... Die Kinder wachsen, weil es für die Eltern zu langweilig wäre, sich mit ihnen abzugeben, unter Sclaven und Bedienten auf ..... Schreiben und lesen, tanzen | ||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||
und reiten, sind beinahe die einzigen Fächer, worin die Knaben Unterricht erhalten. Obwohl sie gewöhnlich die holländische Sprache sehr fehlerhaft schreiben und sprechen, so finden sie doch, vermöge einiger Protection, auf den Büreaux der Regierung einträgliche Anstellungen, und verdrängen, so unbeholfen sie auch übrigens sind, dennoch manchen geschickten Europäer. Ihr Hauptgeschäft besteht im Abschreiben von Briefen, welches sie oft verrichten ohne ein einziges Wort zu verstehen’. Met de meisjes was het niet veel beter gesteld. Van haar zegt onze schrijver: ‘Ich hatte oft ein herzliches Bedauern mit diesen Geschöpfen, wenn ich dieselben in Gesellschaft Europäischer Frauen antraf. Da die meisten bloss einige Worte holländisch sprachen, waren sie genötigt, sich in Gegenwart ihrer Sclaven, malay'sch auszudrücken. Sie bildeten sich jedoch sehr viel ein, dieses, ihre Mutter-sprache, besser als die Europäerinnen zu verstehen und sagten ihren Bedienten im Vertrauen: itu nonja trada mangarti satu apaGa naar voetnoot1) - Man kan sich des Lachens nicht enthalten, wenn man eine Liplappin reden hört, die manchmal höchstens zwanzig holländische Worte versteht. Sie bringt dieselben alle Augenblicke zum Vorschein und thut sich damit nicht wenig auf ihre Sprachkenntniss zu gute. Zum Beweise hier einige Beispiele: Itu Mijnheer kurang opvoeding; Mijnheer ada zonder kassian; Mevrouw punja budjang ada baë baë onbeleefd; saja punja schoenen ada vuil’. Hier hebben we in den eersten aanleg den tegen- | ||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||
hanger van het Maleisch-Portugeesch en de vraag, die zich nu voordoet, is: heeft zich na den val van dat Maleisch-Portugeesch misschien een Maleisch-Hollandsch ontwikkeld? Neen, zegt Schuchardt kort en bondig; ‘was das kreolische Portugiesisch under der neuen Herrschaft an Raum verlor, das gewann das Malayische; die Rolle des Holländischen diesem gegenüber ist kaum eine andere als sie vor zwei Jahrhunderten jenem gegenüber war’. Neen, kunnen wij den geleerden schrijver, die zooveel over Indië weet, zonder ooit hier geweest te zijn, volmondig nazeggen. Hoeveel terrein het Maleisch gewonnen had op het oogenblik dat het Portugeesch den laatsten adem uit zou blazen, zien wij uit de Original familiar Correspondence between residents in India van G.A. Addison (1846) die tijdens het Engelsche tusschenbestuur van uit Semarang aan een vriend in Bengalen schreef: ‘Of pure Dutch there are few here, and the language universally talked among the Yafraus is Malay; and indeed many of them understand no other: Dutch is almost as foreign as English’. Was de school en de toenemende emigratiestroom uit Holland niet een krachtig bolwerk geweest tegen het bruine gevaar, dan zou onze taal in de honderd jaar van de heerschappij van het Maleisch zeker den kant opgegaan zijn van het Portugeesch. De afwijkingen, die zich nu al in de taal der Indo-Europeanen onuitroeibaar hebben vastgezet, wijzen dit ten duidelijkste uit. De school heeft gedaan wat zij kon, maar helaas, zij is niet geweest wat zij had moeten zijn, waar de nog droeviger omstandig- | ||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||
heid bijkomt, dat het gezin haar nuttig werk niet bevestigd heeft of niet bevestigen kan. Men kan zijn oogen haast niet gelooven, als men in een officieel verslag aan de Regeering van het jaar 1858 leest, dat het onderwijs op een der hoofdplaatsen ten achteren is o.a. tengevolge van het feit, dat het onderwijzend personeel voor het grootste gedeelte ...... gebrekkig Hollandsch spreekt! In 1869 wordt verder door de inspecteurs van het Lager Onderwijs geconstateerd, dat de resultaten van het onderwijs in het Nederlandsch slecht zijn en in 1873 is het noodig een besluit uit te vaardigen, waarbij aan het Nederlandsch de eerste plaats verzekerd wordt onder de vakken van de lagere school. Hoe noodig dit was, blijkt uit de omstandigheid, dat in 1879 nog in De Indische Gids geschreven kan worden, dat zelfs de 2e en 3e scholen in Indië duidelijk doen zien, dat menig kind wel een huis, maar geen thuis heeft en op school komt zonder taal om zich behoorlijk uit te drukken: de klacht van de Graaff, de klacht van Pfyffer zu Neueck, een klacht die, helaas, op dit oogenblik nog niet geheel verouderd is. Nog lang niet, want eenige jaren geleden is van wege het N.I.O.G. statistisch uitgemaakt, dat bij het ter school komen van de Indische kinderen 41,5 percent geen (zegge: geen stom woord), 29,3 percent een weinig en maar 29,2 percent voldoende Nederlandsch verstaan! Een direct gevaar is het Maleisch in de Minahassa. In het laatstgenoemde tijdschrift toch van 1893 pag. 1614 zegt de hulpprediker Ten Hove waarschuwend: ‘Het zou ons te ver van de quaestie afvoeren, wanneer wij nog meer wilden aantoonen, dat het litera- | ||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||
risch Maleisch op de kustplaatsen van Indië geen toekomst heeft. De nieuwe formatie van het Maleisch ..... op de verschillende plaatsen van den Archipel verschillende, die nieuwe formatie van het Maleisch is het zoogenaamde Passermaleisch. Aan dat Maleisch is de toekomst, ook in de Minahassa, wanneer wij met het Hollandsch geen nieuwen dam opwerpen tegen dien nieuwen taalvloed’. Hoe het op de kleinere eilanden gesteld is, zien wij uit het verslag der op Ternate gevestigde afdeeling van het Algemeen Nederlandsch Verbond. Op dit eiland wordt het lastig uit te spreken Hollandsch zoo lang mogelijk vermeden, terwijl het inlandsch onderwijs steeds voorzien heeft in de behoeften van de Maleisch sprekende bevolking: de leerlingen der inlandsche school zien niet uit naar betrekkingen, waarvoor zij Hollandsch moeten kennen, want zij hebben geen zin het eiland te verlaten en de weinige betrekkingen, waarvoor kennis van het Nederlandsch gevorderd wordt, vallen in handen van de leerlingen afkomstig van de Europeesche school. Buiten de school en de huiskamer hooren zelfs de laatsten niets dan Maleisch, tengevolge waarvan zich nu reeds de sporen vertoonen van ‘zoo'n Indisch-Hollandsch taaltje’. Ongelukkigerwijze zijn de leden van de afdeeling te gering in aantal om tegen den stroom van het Maleisch op te roeien.Ga naar voetnoot1) Meer hoop geeft de toestand in de Minahassa. Negen jaar lang, zegt de Heer Ten Hove, heb ik getracht iemand met een boek in de hand te vinden buiten de kerk, en van die enkele | ||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||
keeren, dat ik een lezende ontmoette, was het voor de helft Hollandsch wat hij onder handen had. Op venduties, waar boeken zijn, zijn ook altijd ontwikkelde inlanders, die Hollandsche boeken koopen. Rijp en onrijp slaan ze in en als regel kunnen wij stellen, dat de ontwikkelde inlander of afstammeling, wanneer hij leest, nooit Maleisch, maar altijd Hollandsch leest (I.G. 1893 pag. 1620). Verscheiden districtshoofden spreken net zoo goed Hollandsch als de controleur het Maleisch, en wanneer deze ambtenaar het hoofd toevallig ontmoet, spreekt hij Hollandsch met hem. Heel natuurlijk weer, want de hoofden weten er genoeg van en willen leeren in en door die taal (pag. 1628.) Iedere wel onderwezene in de Minahassa gevoelt, dat het Hollandsch een consequente taal is, en het Maleisch zooals het hier aangeleerd wordt, niet. Dat het Maleisch het zoover gebracht heeft, dat het de moedertaal geworden is van vele kinderen, is zelfs in het buitenland bekend genoeg. In de Travels in the East Indian Archipelago van den Amerikaan Bickmore vindt men op pag. 21: ‘Every European in all the Netherlands India speaks Malay. It is the only language used in addressing servants; and all the European children born on those islands learn it from their Malay nurses long before they are able to speak the language of their parents. Such children generally find it difficult to make the harsh, guttural sounds of the Dutch language’. Tot veler, gelukkig niet aller, schande staat ook nog bij SchuchardtGa naar voetnoot1) te lezen: ‘auch | ||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||
für die Kinder Europäischer Eltern ist (ja) in Batavia das Malaische die Muttersprache’. Hier wordt de vinger op de wonde plek gelegd, zooals Huet dat reeds lang te voren (tusschen 1868 en 1876) had gedaan, toen hij in zijn Brieven zei: ‘De gemakkelijke taalvormen van het Maleisch, schijnt het, dooden bij de geboorte een gedeelte van het denkvermogen’. Waar eenmaal het Maleisch de grondtaal is geweest, laat daar alle hoop varen, dat het Nederlandsch ooit tot zijn recht zal komen. Het is pijnlijk, dat ik het zeggen moet, maar zeggen moet ik: Ge kunt de hoofdakte halen, Oost-Indische dames en heeren, ge kunt promoveeren zelfs, ge kunt als muziekverslaggevers in de krant de geringste afwijkingen in de uitspraak der zangers op de kaak stellen, op een gegeven moment komt, om zoo te zeggen, de aap onverbiddelijk uit de mouw: uw spraak verraadt u. Hoe, zullen wij in een volgend hoofdstuk zien. |
|