| |
| |
| |
Dijkbreuken en overstromingen, zoals de Sint-Elisabethsvloed in 1422, vereisten een collectieve aanpak om de ontstane nood te lenigen en nieuwe rampen te voorkomen. Voorstelling van de Zondvloed, toegeschreven aan Simon Bening, in een Getijdenboek, ca. 1530.
München, Bayerische Staatsbibliothek, Cod. lat. 23638, fol. 15
| |
| |
| |
Hoofdstuk 5
De netwerken in actie
Systemen en ideologische achtergronden
Sociale netwerken zijn matrices van connecties tussen individuen in één bepaald veld, die daarbinnen bevelen en diensten uitwisselen. Samenwonen in steden en dorpen creëert collectieve identiteit en solidariteit, een sociaal weefsel waarbinnen men geborgenheid en bescherming zoekt. Zulke sociale cirkels verlenen toegang tot de politieke en economische besluitvorming. Burgers werken met elkaar samen in familie, in buurtschap, parochie, ambachten, handelsorganisaties, godsdienstige broederschappen, society clubs, het beheer van de stad, van hospitalen, in handelsdelegaties. Andere cirkels bieden emancipatie en ontspanning: scholen, jaarmarkten, toneel, muziek, kroegen. Al die netwerken scheppen de ene dag medemenselijkheid, de andere dag vetes. Ze leiden zowel tot interne cohesie van sociale groepen als tot georganiseerde terreur en misdaad. Veel solidariteiten zijn geen rigide organisaties maar spontane relaties die mensen opbouwen in hun sociale omgeving uit behoefte aan menselijke warmte.
Middeleeuwse formele ‘solidariteiten’ zijn min of meer coherente groeperingen, die bewust collectief handelen, hetzij permanent, hetzij op korte termijn en met een concreet doel. Het zijn reële krachten in de samenleving, die de loop der gebeurtenissen effectief beïnvloeden. Yves Durand onderscheidt solidariteiten die steunen op gelijkheid, en andere die gebaseerd zijn op hiërarchie. Tot de eerste categorie rekent hij jeugdbenden, collectiviteiten van emigranten, structuren van kooplieden in een buitenlandse stad (het Hanzekontor in Brugge, de Fondaco van de Duitsers in Venetië), en zelfs de kernfamilie. Tot de tweede soort behoren de brede familie, de feodale relatie, de clientèles. De samenhang is gebouwd op charisma, eed van trouw, loyauteit. Die eed kan collectief zijn, bijvoorbeeld als hij door de stadsbewoners tijdens een publieke manifestatie afgelegd wordt om een stadscharter als bindend te erkennen (coniuratio).
Netwerken zijn meestal te herleiden tot vormen van beschermheerschap: een patroon bindt zich aan een cliënt, en vice versa, en beiden hebben daarvoor een brede waaier van motieven. In oorsprong, meent Bennett, is dit banaal paternalisme: een kind of een ondergeschikte is weerloos, verdient hulp, moet geleid worden. Vrij snel wordt de gehoorzaamheid in ruil voor protectie uitgebreid tot goederen als pasmunt voor trouw en steun: zo komen we terecht in het patrimonialisme van Max Weber,
William Caxton biedt zijn beschermvrouwe, Margareta van York, zijn Engelse vertaling naar Raoul Lefèvre aan: The Recuyell of the Historyes of Troye (gedrukt in Brugge, ca. 1475). Opdrachtprent van The Recuyell.
San Marino, California, By Permission of the Huntington Library
| |
| |
zoals het in de feodaliteit volop gestalte kreeg. Wanneer de pasmunt complexer wordt, hanteren we, met Wertheim en Ellemers, het begrip patronaat. Een patroon verleent materiële en morele voordelen, protectie en gunsten aan een of meer cliënten, van wie hij een aantal diensten verwacht. De patroon bemiddelt ook ten gunste van zijn volgelingen bij officiële en professionele instanties. Dat kan leiden tot economische exploitatie, maar in zijn beste
Messengevecht. Vooral in de steden was men beducht voor vechtpartijen tussen verschillende clans, die de orde ernstig verstoorden en vaak tot eindeloze bloedige wraakacties leidden. Frankrijk, ca. 1500.
Oxford, Bodleian Library, Ms. Douce 276, fol. 89
De meesters van de Heilige-Geesttafel delen brood uit onder de disarmen van de Sint-Jakobsparochie in Gent, 1436.
Gent, Archief Sint-Jakobskerk, Reg. nr. 649, fol. 1
momenten is het een uiting van christelijke naastenliefde. Ellemers meent dat patronaat steeds een mengsel is van wederkerigheid en asymmetrie: beide partijen geven en nemen, maar de ene is machtiger dan de andere.
De notie cliëntelisme is aan de orde zodra de genoemde relaties uitmonden in een alomvattende strategie en partijvorming. Ze is breder dan patronaat omdat een van haar vormen, namelijk het horizontale cliëntelisme van Landé (dyadic alliance), een vrij akkoord is tussen twee gelijken die elkaar diensten bewijzen in tijden van nood. Het verticale cliëntelisme is een alliantie van personen met ongelijke status, en benadert dus het begrip patronaat. Jacques Heers heeft de notie clan op de Middeleeuwen toegepast, niet met de antropologische connotatie van kinship, maar als een netwerk halfweg tussen brede familie (vrienden en magen) en factie of partij, dat niet-familieleden omvat.
De ideologie achter het middeleeuwse cliëntelisme heeft twee aspecten: protectie en corruptie, de positieve en negatieve kant van dezelfde medaille. Protectie wordt gerealiseerd via nepotisme, het beschermen van afstammelingen, een variant van paternalisme. De klerken van de stad Gent vertonen onderling ontelbare familiebanden. Familierelaties zijn klassiek onder de raadsheren van de Raad van Vlaanderen, de grafelijke rechtbank in Vlaanderen, en onder de rechters van de Franse koninklijke rechtbank, het Parlement van Parijs. Bijna elke ambtenaar van de hertog van Bourgondië had minstens een broer, een neef of een schoonvader in een van de raderwerken van de Staat. Al die figuren op sleutelposten waren perfect geschikt voor het tweede aspect: het beschermen en toedekken van corruptie. In 1382 benoemt de Bourgondische hertog Pieter Heins tot financieel controleur om fraude bij ambtenaren op te sporen. Heins is een doorzetter en komt tal van verduisteringen op het spoor die hem ertoe brengen de baljuw van Beveren te ontslaan. In 1390 ontdekt hij iets veel fundamentelers: de fraude was slechts mogelijk doordat een topambtenaar die de rekeningen van de baljuw moest verifiëren, Jan de Brune, rekenmeester aan de Rekenkamer van Rijsel, zelf in de combine zat. Heins weet ook De Brune af te zetten, maar wordt prompt publieke vijand nummer één in het
| |
| |
wereldje van de ambtenaren. In 1402 wordt de compromisloze rechercheur vermoord. De ‘maffia’ had genadeloos ingegrepen met een methode die door Barbara Hanawalt beeldrijk fur-collar crime werd gedoopt, de middeleeuwse variant van witteboordencriminaliteit. In 1424-25 ontdekt een opvolger van Heins, Jacques de Lattre, hoe de hertog financieel zwaar geschaad wordt in de exploitatie van de vorstelijke moergronden in het noorden van Vlaanderen, door combines van lokale machthebbers die de turfstekers terroriseren, maar die zelf de speelbal zijn van in turf investerende rijke stedelingen en kerkelijke instellingen. De Lattre durft niet op te treden wegens de invloed van ‘deze hoge heren’.
Het bestaan van solidariteit en cohesie mag de realiteit van het egoïsme niet doen vergeten. Initiatieven van solidariteit verbergen veelal vormen van uitstoting, corporatisme en collectief egoïsme. Instellingen voor bejaarden en zieken getuigen van medemenselijkheid, maar beperken de toegang tot de leden van de ambachten die het tehuis hebben opgericht, en geven voorrang aan families die voor financiële inbreng zorgen. Armenzorg wordt geweigerd aan bepaalde categorieën van armen (‘werkonwilligen’) en zeker aan armen van buiten de stad. Caritas was een mooi beginsel maar werd met mate en selectief in praktijk gebracht.
Leden van het Gentse brouwersambacht afgebeeld in hun oorkondenboek, vóór 15 augustus 1453. Gent, Stadsarchief, Reeks 160, nr. 6, fol. 8
| |
Clientèle als bescherming in een onveilige Umwelt
Middeleeuwse steden en dorpen vertoonden heel typische vormen van onveiligheid. Straat en herberg waren uitgelezen plekken voor onverwachte agressie. In een grootstad was de criminaliteit zeker niet tot één wijk beperkt. Elke buurt had haar gevaarlijke achterbuurten en doodlopende steegjes. Prostitutie- en havenbuurten hadden een kwalijke reputatie. Het platteland werd in de veertiende en vijftiende eeuw vooral geteisterd door rondtrekkende bendes van gedemobiliseerde soldaten, zonder werk en zonder inkomen tijdens de rustige fases van de Honderdjarige Oorlog. In 1437-38 terroriseerden die zogenaamde écorcheurs een goed deel van Henegouwen met geld- en voedseldiefstallen, die dubbel hard aankwamen omdat ze samenvielen met een scherpe hongersnood. Bijzonder de nacht was gevaarlijk: nachtelijke misdrijven werden overigens veel strenger bestraft.
Brand was een typisch middeleeuwse nachtmerrie. In steden waren alleen de woningen van de elite versterkt met het oog op de eindeloze familievetes. Zij waren in stoere steen opgetrokken naar het evenbeeld van de vorstelijke residenties, zoals het Gentse Gravensteen. De duizenden houten huizen van de middengroepen en de arbeiders waren een dankbare prooi voor de vlammen, die gretig naar de overkant van de smalle stegen oversprongen. In Gent sloeg het vuur bij toeval en ongewild toe in 1280, in Brugge in 1282. In 1298 ging een groot deel van Gent in vlammen op, maar nu gewild: in het Frans-Engelse conflict staken de Gentenaren de stad in brand om de zich misdragende Engelse troepen te verjagen, maar het patrimonium van de stad ging domweg mee verloren.
Andere collectieve dreigingen waren epidemieën en hongersnoden. Het voedseltekort ontwrichtte prijzen en gezinsbudgetten. In de familiale sfeer vormden individuele ziekten de tegenspoed van elke dag. Dergelijke noodsituaties kwamen uitermate frequent voor in de Middeleeuwen. De gemiddelde levensduur bedroeg 40 jaar rond 1300, maar dat cijfer zakte door de catastrofale sterfte tijdens de hongersnood van 1315 en de pest van 1348-50 tot gemid-
| |
| |
De inwoners van Troje ontvluchten in allerijl hun brandende stad. Miniatuur in Les Grandes Chroniques de France jusqu'en 1380, 1415-30.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 1, fol. 1
deld 35 jaar, en in het laatste kwart van de veertiende eeuw zelfs tot 18 jaar. Na de pest en honger van 1437-38 verbeterde de situatie en tussen 1450 en 1475 lag de levensverwachting op 41 jaar. Voor 1325 stierf slechts 18% van degenen die hun jeugd hadden overleefd, vóór zijn vijftigste; na de pest van 1347 was nog slechts 33% ouder dan vijftig. Op de hele Toscaanse bevolking was in 1427 slechts 14,68% boven de zestig, in de stad Florence was dat amper 11,7% in 1427 en 7,4% in 1480.
Tegen de talloze bedreigingen van het leven of van de integriteit wapende men zich vooral via drie kanalen: de clientèle, de collectieve voorzieningen en het familienest. Clientèle betekent in zijn simpelste vorm een veiligheidsescorte. Op straat, en zeker bij nacht, werden vrouwen en andere kwetsbare personen geacht zich te laten begeleiden. Weduwe Meulenpas is in 1476 in Leuven met twee van haar dienaren op weg naar de ochtendmis, als ze wordt geschaakt, weliswaar door een overmacht van negen. Weduwe Ysablet des Champions daarentegen is zo vermetel om op Oudejaarsavond van 1393, in volle duisternis, alleen en zonder kaars, inkopen te gaan doen voor zichzelf en
| |
| |
haar zieke moeder nabij de Parijse Petit Pont, wanneer zij wordt aangevallen door vier mannen, waaronder drie dienaren van de Parijse residentie van de hertog van Bourgondië. Ysablet verweert zich vruchteloos met de bewering dat ze gehuwd is en een vrouw van eer en stand. De valets van de hertog sleuren haar van de ene naar de andere verdachte kroeg in de prostitutiebuurt van Parijs, en het eindigt met een drievoudige verkrachting. De dag na de traumatiserende ervaring start de weduwe met haar aanvankelijk hopeloze, uiteindelijk efficiënte wraaktocht door de doolhof van het Parijse gerecht. Op 2 januari worden de verkrachters reeds gearresteerd en ondervraagd door de prévôt van het Châtelet van Parijs, de hoogste rechter voor zaken van gemeen recht. Ysablet vindt zijn optreden te lauw en slaagt erin, twee maanden later, haar zaak te laten doorverwijzen naar het hoogste orgaan in het koninkrijk, het Parlement van Parijs. Het Parlement houdt de verkrachters vast tot de uitspraak in mei 1395, waarbij zij tot een hoge boete en gevangenisstraf worden veroordeeld. Ysablet zou stellig haar weg in dit juridische kluwen niet hebben gevonden, als ze niet had kunnen rekenen op een netwerk: ze was inderdaad weduwe van een sergeant van de officiaal van de bisschop van Parijs. De verkrachters van hun kant rekenden al evenzeer op bescherming. Tijdens de bewuste nacht intimideerden ze Ysablet door te dreigen haar naar het hotel van hun meester, de hertog, te zullen voeren. Alles wijst erop dat de hertog tijdens het proces intervenieerde. Hij wist voor zijn dienaren de normale sanctie, doodstraf, te vermijden. Maar even revelerend is de beslissing, in juli 1397, van de weduwe om zich niet langer te verzetten tegen de vrijlating van haar verkrachters. De reden was dat Ysablet, die inmiddels hertrouwd was met Gilles Loques, een bemiddeld advocaat en de broer van een notaris bij het Châtelet, nu nog steviger in
een protectiesysteem was ingekapseld. Het is duidelijk dat hier permanent twee clientèles elkaar perfect in evenwicht hielden. Terloops zij opgemerkt dat in deze casus sluwe mannen en een verstandige weduwe zonder enig verschil tegenover elkaar stonden voor het gerechtsapparaat. De weduwe maakte mannelijke intriganten met hun eigen methodes onschadelijk, een niet onaardig recept voor vrouwenemancipatie. De vraag is hoe succesvol de andere formule, die van de ‘domme’ weduwe, zoals ze door Joan Ferrante wordt afgeschilderd, kon zijn. Ook in Vlaanderen presenteerden vrouwen zich vaak als onwetend in juridische aangelegenheden, maar dat was een subtiele manipulatietechniek om de officiële machtsuitoefening te verschalken, in de lijn van Christine de Pisan, die zichzelf met een
In de vete met zijn broer Romulus moest Remus het onderspit delven. Miniatuur in De viris clarissimis van Plutarchus, Gent, 1492.
Gent, Universiteitsbibliotheek, Ms. 109, fol. 11v
| |
| |
fors understatement voorstelde als ‘onwetend schepsel, zoals alle vrouwen’.
Nepotisme is al evenzeer een protectiesysteem in tal van agressieverhalen. Wanneer weduwe Anna Willemszoon in 1448 door Clais Boudinszoon, bode van de Zeeuwse edelman Zweer van Kruiningen, geroofd wordt, weet zij niet alleen te ontsnappen, maar bovendien zowel de schaker als zijn heer door de Gentse schepenbank te doen veroordelen tot vijftig jaar verbanning uit Vlaanderen. Deze weduwe van twee gefortuneerde mannen hanteert haar dubbele familienetwerk met brio. De heer van Kruiningen laat zich evenmin onbetuigd, want verbanning uit Vlaanderen, waar hij het gros van zijn zakelijke belangen heeft, is toch al te vervelend. Hij speelt zijn verwantschap met prominente Hollandse, Zeeuwse en Vlaamse adellijke geslachten uit, en vooral de invloed van zijn schoonvader Hector van Voorhoute,
Een duel met de knuppel tussen Phoebus en de knappe jongeling Ganymedes. Miniatuur door Loyset Liédet in Jean Miélots bewerking van Christine de Pisan, L'Epître d'Othéa, ca. 1460.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9392, fol. 56v
| |
| |
lid van de Raad van Vlaanderen. In maart 1449 krijgen Zweer en zijn clientèle genade en rehabilitatie vanwege de hertog van Bourgondië. De fur-collar crime bleek nog maar eens lonend.
Heel wat onveilige situaties en rampen worden echter niet door cliëntelisme opgelost, maar enkel en alleen door de gebundelde inspanningen van burgerlijke en kerkelijke overheid inzake collectieve voorzieningen. De samenwerking van clerici en leken belette
Een schaapherder en zijn hond verjagen een aanvallende beer. Miniatuur door de Meester van Maria van Bourgondië in het Getijdenboek van Engelbert van Nassau, ca. 1470.
Oxford, Bodleian Library, Ms. Douce 219-20, fol. 182
Nachtelijke dieven lopen in de val. Miniatuur in een versie van de Fabels van Aesopus, Duitsland, ca. 1480.
Chantilly, Musée Condé, Ms. 1389
geenszins dat beide groepen totaal uiteenlopende accenten legden, de ene veeleer op de spirituele ondersteuning van de hulpbehoevende, de andere op het rationaliseren van de medische bijstand. Elk baseerde zich daarvoor op zijn eigen opvatting van sociale controle en sociaal conformisme. Bij het patriciaat was er de bijgedachte van het recupereren van armen voor de arbeidsmarkt. De clerus wilde zijn steun afhankelijk maken van publieke trouw
Ratten-en muizenplaag in een tentenkamp. Miniatuur in de Historiebijbel van Evert Zoudenbalch, Utrecht, na 1460.
Wenen, Österreichische National-bibliothek, Cod. 2771-72, fol. 225v
aan religie en Kerk, en het idee doen postvatten dat schenkingen aan kerken een garantie waren voor het zielenheil, met andere woorden: de verschraling van de caritas tot een boekhoudkundige berekening, de ‘comptabilité de l'au-delà’ van Chiffoleau. Tegen pestepidemieën organiseerden stadsbesturen beter beveiligde kerkhoven. De Zwarte Dood inspireerde Parijs en Rome tot efficiëntere hospitalen. In Florence creëerde de koopliedenfamilie Datini uit Prato een tehuis voor wezen en vondelingen. Door een overtrokken vrees voor infectie bij lepra werden in Vlaamse steden al begin veertiende eeuw leprozen in gesloten instellingen buiten de stad afgezonderd. In Oudenaarde was het de melaatsen vanaf 1438 verboden de markt te bezoeken en seksueel contact te hebben met gezonde personen. Armoede werd aangepakt in armen-
| |
| |
Caesar roept de inwoners van Beauvais toe dat hij hen genade verleent als zij zich terstond en onvoorwaardelijk overgeven. Miniatuur in de Chroniques de Hainaut, Zuidelijke Nederlanden, 1448-68.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9242, fol. 201
dissen onder moreel toezicht van de parochiepastoors. Om brandrisico's te reduceren verleenden in de vijftiende eeuw Kampen, Deventer en Utrecht premies aan inwoners die in steen bouwden of hun dak met leisteen bekleedden.
| |
De clientèles in de steden: van improvisatie tot structuur
Solidariteit van mensen in steden had in de twaalfde eeuw een nog grotendeels spontaan karakter en was toen in essentie genesteld in de collectiviteit van de familie. In de dertiende eeuw drong door de verhevigde migratiegolven, waardoor velen de banden met hun familie verloren, de buurt- en wijksolidariteit door en gaf ook de overheid reeds signalen aan de inwoners. In 1234 nodigde de stad Leuven in een officiële proclamatie haar burgers uit elkaar als broeders bij te staan in het geval van een aanval door vreemdelingen en bij brand. Aan het einde van de dertiende eeuw stortten in het publieke leven veel van de oude zekerheden in. De democratiseringsgolf doorbrak de sociale immobiliteit die tot dan toe door een gesloten patriciaat in stand was gehouden. Meer sociale groepen werden mondig en het bestuur van een stad werd een permanent spanningsveld en een eindeloze discussie. In dat decor was de rol van de ongestructureerde solidariteit snel uitgespeeld en gingen formele structuren, die in het vroeg verstedelijkte Vlaanderen al wel sedert de twaalfde eeuw bestonden, het terrein definitief bezetten: de
| |
| |
uitoefening van de particuliere wraak door families werd door een stevig politieapparaat overgenomen; ambachtsvoorschriften regelden voortaan alle aspecten van het productie- en arbeidsproces; de sociale zorg kreeg gestalte in gebouwen van steen en in structuren met een bestuur. In die evolutie duiken nu ook veelvuldiger clientèles op voor de meest uiteenlopende doeleinden, enerzijds om samen naar een aandeel in het bestuur van de stad te streven, anderzijds om hun ambities te verbinden met machten buiten de eigen stad. Het betreft, zelfs in de ‘democratische’ veertiende en vijftiende eeuw, altijd een beperkt aantal families: in de stad Luik tellen wij in de tweehonderd jaar tussen 1250 en 1468 slechts honderdveertig families die direct participeerden in de macht.
Er zijn legio motieven voor clanvorming binnen de stadsmuren. De mens is een politiek dier en smeedt politieke plannen om stukjes van het machtsapparaat te veroveren. Hij is één brok economische obsessie en dus steeds bezig met financiële strategieën, dikwijls vanuit een politieke machtspositie, altijd met het doel deuren te openen naar maatschappelijke erkenning. Hij is een sociaal wezen, op zoek naar respectabiliteit en gedreven door ijdelheid.
De eerste vormen van stedelijk cliëntelisme zijn die waarbij een individu bescherming zoekt met het oog op sociale of politieke promotie. Beschuttende ruimte en netwerk bij uitstek is wat in de Lage Landen ‘vrienden en magen’ heet. Het is geen vage notie: de uitdrukking duidt ondubbelzinnig op familieleden en niet op toevallige vriendschappen, buren of wijkgenoten. Zij geeft geen vrijblijvende relatie aan, wel een strikt georganiseerde structuur waarin de leden zich hiërarchisch tot elkaar verhouden op basis van drie criteria: niveau van erfgerechtigdheid, leeftijd en vermogen. In Italië bestond de vergelijkbare notie parenti, amici e vicini. De groep vrienden en magen trad, veel meer dan in Italië, op volgens juridisch scherp geregelde normen en procedures over ontvoogding en over het huwelijk van wezen en weduwen. Ook traden zij, bij een misdrijf van een lid van de groep, veel meer als diens medestanders op, in het sluiten van vrede met de benadeelde familie. Revelerend voor de van het Europese model afwijkende tendens tot gelijke behandeling van de vrouw in onze gewesten, is het feit dat de groep op een gelijkwaardige manier de familie van moeders- en van vaderskant omvatte. Indien een gezin, van recente immigranten bijvoorbeeld, geen vrienden en magen had, dan werd het als hulpeloos ervaren en mocht het rekenen op de buren, met name als getuigen in rechtszaken. De buurtschap nam dan de functie van beschermend netwerk over, als een vorm van horizontaal cliëntelisme. Vrienden en magen vertegenwoordigden in de eerste plaats een verticaal cliëntelisme en patronaat, maar die vorm kon naar de horizontale formule evolueren. Het lijkt er immers naar dat de inspanningen van de brede familie om de partnerkeuze van een wees of weduwe te beïnvloeden en een eigen kandidaat naar voren te schuiven, erop gericht waren om na dat huwelijk een blijvende impact te hebben. Zo ontstaat er een horizontaal
cliëntelisme: het smeden van banden met andere ‘nuttige’ families in de stad. De inmenging van de ‘haatdragende en kwaadwillige’ figuren (‘haynneux et malvueillans’) die zich in 1476 hardnekkig verzetten tegen een huwelijk van weduwe Katharina Meulenpas met een gegoede burger, doet ons vermoeden - in het licht van de politieke en sociale netwerken in Leuven in die woelige jaren - dat de vrienden en magen van de weduwe en die van haar verleider tot tegenstrijdige facties behoorden. En zo zitten we midden in de tweede
Een heer betaalt een ondergeschikte voor bewezen diensten. Detail uit ‘Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw’, een miniatuur door Simon Bening in het Breviarium Mayer van den Bergh, ca. 1525.
Antwerpen, Museum Mayer van den Bergh, inv. 946, fol. 501v
| |
| |
functie van deze familiale clientèles: het nastreven van politieke macht in de steden.
Vanuit de structuur ‘vrienden en magen’ ontwikkelden zich ruimere clientèles door toevoeging van niet-familieleden, huispersoneel of anderen. Typerend voor die coalities is dat ze sociaal gemengd waren. Dat had als voordeel dat de elite voor het opknappen van haar vuile karweitjes gemakkelijk een beroep kon doen op handlangers die met geld te verleiden waren. Dirk van Langerode kreeg in 1476, Adriaan Vilain in 1477 hulp van de brutaalste rekels uit zijn clan om een weerloze weduwe met geweld op een kar te ontvoeren. Hier was het cement niet meer het collectieve familiepatrimonium, maar wel allerlei vormen van gelijklopende sociaal-economische belangen. Diensten werden uitgewisseld tegen voordelen, zoals kost en inwoon, fooien en protectie.
Daarnaast zijn er de clans en de politieke groeperingen. Die verschilden met de vorige, kleine, informele gelegenheidsformaties met ‘maffia’-trekjes door het permanente en openlijke karakter van hun activiteit. De tijdgenoot had er een naam voor. In de vijftiende eeuw had Luik de Haydroits, de partij der ambachten die de rol van de bisschop tot kerkelijke zaken wilde beperken; Holland had de Hoeken en Kabeljauwen. Rond 1300 waren in Vlaanderen de leliaards en klauwaards actief. Veel van die groepen hadden trouwens erkende leiders. Pieter de Coninc, aanvoerder van de Brugse
Ludie vraagt haar man Arnaut de moord op Fromondin te wreken. Miniatuur door Loyset Liédet (gesigneerd boven het raam) in de prozabewerking van de lotgevallen van Karel Martel door David Aubert, Histoire de Charles Martel, Brussel, 1469.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9, fol. 7
| |
| |
‘Hoe de koningin van Frankrijk zich uiteindelijk verzoende met de in ongenade gevallen Girart de Roussillon’. Miniatuur van Loyset Liédet in David Aubert, Histoire de Charles Martel, Brussel, 1465.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 7, fol.24
klauwaards, werd door de overheid gevreesd wegens zijn welsprekendheid en zijn impact op de bevolking. Luik had zijn volkstribuun Hendrik van Dinant, Gent zijn Artevelde, Parijs zijn Etienne Marcel.
De tweede vorm van stedelijk cliëntelisme is de koppeling van de eigen groep aan externe persoonlijkheden met macht. Een bijzonder goed voorbeeld van het zoeken van een patroon buiten de stad om de belangen van de leidende families te dienen, is dat van Sint-Omaars en de heer van Croÿ: jarenlang schakelden de machthebbers van de stad Sint-Omaars door middel van omkoperij de heer van Croÿ in, een cruciale machtsfiguur aan het Bourgondische hof. In 1458-59 kwam het stadsbestuur in aanvaring met de raadsheren van hertog Filips de Goede, over drie zaken die de kern van de stedelijke autonomie raakten: inmenging in het beheer van de financiën, het confisqueren van goederen van burgers en vorstelijke belasting op vroeger verworven goederen. De stad bracht de zaak voor de Grote Raad en de hertog gaf toe, terwijl de door Sint-Omaars omgekochte Croÿ stilzwijgend in de rechtszaal aanwezig was, maar achter de schermen zijn invloed had laten gelden.
| |
Vorstelijk cliëntelisme
De opeenvolgende hertogen van Bourgondië sponnen in de Nederlanden, vanaf 1369, een complex politiek-diplomatiek web van internationale allure. In de eerste fase van de vorming van een Bourgondische staat brachten Filips de Stoute en Jan zonder Vrees familieleden aan de macht in gewesten die paalden aan het kernland Vlaanderen. Door toeval, sterfgevallen en huwelijken ging die indirecte controle over in volledige territoriale annexatie. Er waren toen trouwens concurrerende en kansrijke netwerken actief met hetzelfde oogmerk, vooral de Beierse dynastie met Holland en Henegouwen als bruggenhoofd. Met deze rivalen werd in 1405 een coalitie tegen de gemeenschappelijke vijand, de hertog van Orléans, gevormd - een tactiek die vruchten afwierp. Onder Filips de Goede werd het Bourgondische vorstenhuis de definitieve leider in de Nederlanden. Zijn geschuif met familieleden op het politieke schaakbord werd nu een feilloos systeem. Zo vielen achtereenvolgens Limburg (1396), Brabant (1404), Namen (1429), Henegouwen, Holland en Zeeland (1433), Picardië, Boulogne en Ponthieu (1435), Luxemburg (1441), Gelre (1473), Luik (1477), Friesland en Groningen (1523) in de schoot van de Bourgondische, later Habsburgse dynastie.
| |
| |
Parallel met dit netwerk, cultiveerden de hertogen een tweede vorm van ‘klantenbinding’. Om als gelijke van de grootmachten te worden erkend, moest Filips de Stoute in 1384 zijn staat in wording als één coherent blok naar buiten laten optreden. Daartoe stroomlijnde hij de politieke structuren via de creatie van eenzelfde type van Rekenkamer en Raadkamer in Rjjsel en Dijon, voor het noordelijke en zuidelijke gedeelte van zijn rijk, een model
Rondedans aan het hof van koning Diodicias van Syrië tijdens het verlovingsfeest van zijn 33 dochters. Miniatuur in Jean de Wavrin, Chroniques d'Angleterre, ca. 1470. Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 2807, fol. 13
dat in Brussel en Den Haag werd nagebootst toen Brabant en Holland Bourgondisch werden. Maar de ware kunst van de hertog bestond erin dat hij de regionale diversiteit althans naar de vorm respecteerde. Hij overkoepelde zijn personele unie met de functie van een eerste minister, kanselier geheten, die bevoegd was in alle territoria, en omkaderd werd met een korps van centrale raadsheren en diplomaten.
Een derde vorstelijk netwerk is dat van de bindingen met diverse elites in de samenleving. Hoewel het eruitziet als een chaotisch kluwen, zit er een visie achter. Die relaties zijn de onderbouw van netwerken uit het grote politieke scenario. De formules zijn vanouds bekend: het benoemen van bisschoppen en abten, van edelen in hoftaken en ambassades, het verleiden van stedelijke families met de spektakels van de Bourgondische theaterstaat.
De vorstelijke motieven liggen voor de hand, ze hebben te maken met de elitebinding van mensen op sleutelposities van de politieke en economische besluitvorming, mensen die zich tot de gevaarlijkste tegenmachten van het vorstenhuis zouden kunnen ontwikkelen als zij niet worden ingetoomd. De beste elementen uit die elites worden ingehuurd als topmedewerkers van de centrale staat. Simon van Formelis, topambtenaar van de stad Gent in 1400, wordt hertogelijk raadsheer in Brabant in 1404 en gepromoveerd tot president van de Raad van Vlaanderen in 1409. De vorst verzekert zich van loyauteit door talentrijke figuren uit niet-prominente families een schitterend curriculum te bieden. Guy de Brimeu behoorde tot de modale Picardische adel, alvorens hij behalve stadhouder van Luik en Luxemburg, een van de voornaamste raadsheren van Karel de Stoute werd. Nicolas Rolin was een niet zo belangrijke burger van Autun toen hij de kans kreeg om snel op te klimmen tot kanselier.
De hertogen profiteerden van de grote scheuring in de Kerk, het Westers Schisma, om tussen 1376 en 1435 de pausen van Avignon ertoe te bewegen, in ruil voor steun tegen de pausen van Rome, ontelbare geestelijken van hun keuze te benoemen tot bisschop of abt in en buiten de Bourgondische landen. Dit kerkelijk netwerk, een echte staatskerk, was een stevig wapen in het beheersen van de publieke opinie en moraal, van de pax burgundica. Armen en vagebonden leefden zo onder permanente sociale controle.
De hertogen bevorderden met al deze ingrepen het ontstaan van een pro-vorstelijke partij maar ook - als reactie - van een anti-vorstelijke beweging. Vooral in en na de woelige episode van 1477 duelleerden duidelijk een hele rist politieke facties: voor en tegen de als buitenlander ervaren Maximiliaan, voor en tegen centralisme, rond autochtone en allochtone raadsheren van de hertog.
In Holland dienden de hertogen af te rekenen met het inheemse verzet tegen de annexatie van het graafschap bij de Bourgondische staat in 1433. Filips de Goede kreeg vrij spoedig, in 1438, de steden op zijn hand door, met de hulp van zijn lucide raadgever Hugues de Lannoy, een vredespolitiek na te streven die de internationaal gerichte handelaars in de
| |
| |
Hollandse steden erg welkom was. Maar de oppositie bleef smeulen binnen de autonomistische Hollandse en Zeeuwse adel. Filips kon hen er nauwelijks toe overhalen deel te nemen aan zijn society clubs. Slechts drie Hollands-Zeeuwse families waren lid van de Orde van het Gulden Vlies. Toen in 1448 een lagere dienaar van de Zeeuwse heer van Kruiningen, samen met andere dienaren van de edelman, en met diens medeplichtigheid, weduwe Anna
Fromondin van Bordeaux krijgt gratie naar aanleiding van het huwelijk van Beatrix van Keulen en Guérin van Metz en wordt ontslagen uit de gevangenis.
Tijdens het bruiloftsmaal biedt hij het bruidspaar een geschenk aan. Miniatuur door Loyset Liédet in de prozabewerking van de lotgevallen van Karel Martel door David Aubert, Histoire de Charles Martel, Brussel, 1468.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 8, fol. 326
Willemszoon schaakte, werden de schuldigen door de Gentse schepenen collectief veroordeeld tot vijftig jaar verbanning uit Vlaanderen, maar een jaar later schonk Filips de Goede hen genade. Die maatregel moet de hertog slapeloze nachten hebben bezorgd. Het slachtoffer had immers goede connecties in de hoge kringen van het graafschap Vlaanderen. Maar ook de leider van de Zeeuwse clan, Zweer van Kruiningen, was verwant met tal van adellijke families in Holland en Zeeland, die voortdurend de hertogelijke politiek dwarsboomden. Het is duidelijk dat de vorstelijke mildheid door berekening was ingegeven: een bescheiden poging tot verleiding van dit belangrijke segment van de politieke oppositie. Mettertijd wierp die tactiek vruchten af. De edelen in het Noorden draaiden zoetjesaan bij. In 1473 wordt een Zeeuwse ridder, Michiel Heuvliet, vermoord door leden van de volksklasse (‘le populaire’) in Zierikzee. Kort daarop nemen familieleden van de vermoorde ridder deel aan een vergadering van Zeeuwse edelen, om de Zeeuwen te bewegen tot het toekennen van een bede aan de hertog. Tijdens het daaropvolgende banket, waar de familie Heuvliet met de heren van Reimerswaal en van Vere wraakplannen smeedt, valt er een groep binnen van de stedelijke factie die Heuvliet vermoord heeft en het belastingplan wil kelderen. De aanvallers hebben het op de heer van Reimerswaal gemunt, die zelf een van de tegenstanders dodelijk verwondt. Moord, doodslag, wettige zelfverdediging? Wat er ook van zij: Reimerswaal krijgt een genadebrief van de hertog. Zijn positieve rol in het aanvullen van de staatskas van Karel de Stoute, een vorst die de beden sneller opsoupeerde dan hij ze
| |
| |
kon innen, maakte hem tot een nuttig element in de vorstelijke netwerken.
De vorst moest inderdaad voortdurend met uiterlijk waarneembare tekenen laten zien dat het loonde om tot zijn clientèle te behoren. Het nec plus ultra was het lidmaatschap van de Orde van het Gulden Vlies. Voor burgers met allure is een adellijke titel welkom. Een van de geniale instrumenten, die we al herhaaldelijk hebben vermeld, was het verlenen van genade na een zware veroordeling.
Niet alleen de topmedewerkers en bondgenoten zelf mochten ondervinden hoe geruststellend de protectie van de vorst was. Na de moord op of het overlijden van een bondgenoot, kon de rest van de familie de voordelen van het vangnet ervaren. Dat was pas echt cliëntelisme. In 1477 worden Guy van Humbercourt en kanselier Hugonet in Gent terechtgesteld,
Tijdens een nachtelijke samenzwering tegen Alexander wordt de weigerachtige Bessus onder druk gezet om deel te nemen. Miniatuur in Quintus Rufus, Roman d'Alexandre, Frankrijk, ca. 1470.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 49, fol. 9
als aanhangers van de vorstelijke politiek. Wanneer Guy's weduwe kort daarna door edelman Adriaan Vilain en zijn clan met geweld geschaakt wordt met het oog op een geforceerd huwelijk, zetten aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk en zijn echtgenote de grote middelen in om haar te bevrijden.
Het protectienetwerk kan falen door ontrouw van de cliënten. Het kan zelfs worden ontmanteld door machtiger politieke tegenspelers.
Tijdens de Gentse Opstand van 1379 dwongen de Vlaamse steden de graaf tot het aanvaarden van een commissie van toezicht op inbreuken op de stedelijke privilegies door de vorst. In korte tijd zette dit revolutionaire orgaan een aantal grafelijke kopstukken, onder wie kanselier Zeger van Beke, buitenspel en vernielde aldus een goed deel van het grafelijke politieke netwerk.
De bindingen via protectie en clientèles overstegen de grenzen van de Bourgondische staat. De hertogen hadden internationale ambities, en vooral in de periode van 1386 tot 1435 waren ze danig actief aan het Franse koningshof, waar ze zich door de zwakte, en zelfs de tijdelijke vervanging van de Franse koningen, een prominente rol konden toemeten. Daarom onderhield Filips de Stoute aan de hoogste koninklijke rechtbank, het Parlement van Parijs, niet minder dan zeven advocaten, onder wie de koninklijke kanselier, zijn eigen kanselier, en zelfs twee voorzitters van het rechtscollege.
| |
| |
Jason verovert het Gulden Vlies. Miniatuur door Lieven van Laethem in Raoul Lefèvre, Le Roman de Jason et Médée. De roman werd in opdracht van Lodewijk van Gruuthuse, zelf een vooraanstaand Vliesridder, gekopieerd door David Aubert, omstreeks 1468.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 331, fol. 106v
| |
De Orde van het Gulden Vlies
Het Gulden Vlies was een bij uitstek elitair systeem: een verbond dat van bij het begin de machtigste edelen van de Bourgondische vorstendommen verenigde, en later ook prinsen en koningen onder zijn leden telde.
De grote heren van zijn verschillende staten voor zich te winnen, was een van de voornaamste doelstellingen van de stichter toen hij in 1430 deze ridderorde in het leven riep. Sinds het begin van zijn bewind in 1419, had Filips de Goede zijn bezittingen aanmerkelijk uitgebreid. Hij was zich bewust van het gebrek aan ‘hechting’ tussen die verschillende staten. Hij alleen verzekerde de cohesie van zijn bezittingen. Behalve het christelijk geloof hadden de bewoners van zijn verschillende gebieden weinig gemeen. De hertog van Bourgondië achtte het daarom noodzakelijk zich van de trouw van zijn belangrijkste leenmannen te verzekeren door ze aan zichzelf, en ook onderling, te binden in eenzelfde gemeenschap. Zo kregen ze een bevoorrecht contact met hem en leerden ze ook elkaar beter kennen, want de kapittels van het Gulden Vlies werden voor de machtigen en bevoorrechten uit de hertogelijke gebieden een gelegenheid om elkaar te ontmoeten.
De Ridders van de Orde Filips de Goede selecteerde de eerste lichting ridders van het Gulden Vlies persoonlijk, waarschijnlijk met de hulp van zijn vertrouwelingen: het kwam eropaan niemand te beledigen en zijn bondgenoten goed te kiezen. De geografische herkomst van de ridders van de Orde was even divers als de bezittingen van de hertog. De eerste promotie was hoofdzakelijk samengesteld uit ‘onderdanen’ van de hertog en enkele leden van zijn familie. Zeven onder hen waren Bourgondiërs die de elite van het hertogdom en het graafschap vertegenwoordigden, de anderen waren afkomstig uit de noordelijke staten.
Sommigen genoten het voorrecht ‘notre cousin’ genoemd te worden, onder wie twee Bourgondiërs: Guillaume de Vienne en
| |
| |
Antoine de Vergy. De andere ‘neven’ waren Pieter en Jan van Luxemburg, Antoine en Jean de Croÿ. De voornaamste families waren goed vertegenwoordigd: drie Lannoys, drie Brimeus en twee Croÿs. De families Lannoy en Brimeu telden over de hele Bourgondische periode het grootste aantal ridders van de Orde.
De maatschappelijke rol van de ridders was niet te verwaarlozen. De meesten bekleedden hoge functies aan het hertogelijke hof. Tot de
Wapen van Filips de Goede met de ketting van de Orde van het Gulden Vlies. Bovenaan is de Bourgondische ‘vuurslag’ te zien. Miniatuur in Henri de Suso, L'Horloge de Sapience, 1448.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 10981, fol. 1
eerste promotie behoorden degenen die als ‘proches’ (vertrouwelingen) betiteld werden en deel uitmaakten van de beperkte hertogerijke raad, evenals de hertogelijke raadsheren in de verschillende landen. Een paar voorbeelden: Guillaume de Vienne was reeds onder Jan zonder Vrees raadsheer en kamerheer en maakte samen met Antoine de Croÿ en Florimond de Brimeu deel uit van de centrale raad van Filips de Goede; Regnier Pot was zijn raadsman in Dijon; Roeland van Uutkerke was raadsman in Holland. Tot de eerste lichting behoorden ook de krijgsheren die voor de hertog onmisbaar waren bij conflicten, zoals Jean v, heer van Créquy en van Canaples, die de hertog vergezelde bij de belegering van Compiègne in 1430, en Jean de Villiers, heer van L'Isle-Adam, die gedood zou worden toen hij, tijdens de opstand van de Bruggelingen in 1437, de aftocht van de Bourgondische hertog dekte. Uit de samenstelling van die eerste promotie kunnen we opmaken wie zijn vertrouwelingen waren.
Vanaf het begin was het aantal leden vastgesteld op eenendertig. In januari 1430, ter gelegenheid van de proclamatie in Brugge, werden slechts vierentwintig namen genoemd, waarvan er twee nooit ridder van de Orde zouden worden: de prins van Oranje en de heer van
De koning van Aragon. Miniatuur in het Armorial de l'Ordre ds la Toison d'Or, waarin alle ridders van de Orde met hun wapen opgenomen zijn. Ingekleurde pentekening, 1430-61.
Parijs, Bibliothèque de l'Arsenal, Ms. 4790 Rés., fol. 108
| |
| |
Montagu. Vanwege het weinig heldhaftige gedrag van de twee heren tijdens de slag van Athonne, waar ze met wapperende vaandels vluchtten, weigerde de hertog hen, ondanks hun hoge geboorte, de ketting om te hangen tijdens de eerste bijeenkomst van het kapittel in november 1431, toen de leden de eed aflegden. De ordeleden moesten niet alleen van hoge afkomst zijn maar zich ook moedig gedragen in de strijd.
Alle leden van de Orde moesten tot de adel behoren, maar dat was niet voldoende: ze moesten ook tot ridder geslagen zijn. In die tijd was het ridderschap sociaal uiterst belangrijk. Moedig gedrag tijdens het gevecht was een wezenskenmerk van de adel: edelen dienden het voorbeeld te geven. De hertogelijke troepen werden geleid door de adellijke elite voor wie dapperheid een onmisbare eigenschap was.
Elk lid van de ridderschap kon anderen tot ridder slaan. Van dat privilege werd weinig gebruik gemaakt om het niet te grabbel te gooien. Zo werden familieleden van de hertog van Bourgondië, zoals zijn neef de graaf van Etampes en zijn bastaardzoon Antoon van Bourgondië, pas in 1456, tijdens het kapittel van Den Haag, tot ridders van het Gulden Vlies gekozen. Ze waren beiden tot ridder geslagen tijdens de beruchte opstand van de Gentenaren in 1452.
Karel de Stoute daarentegen genoot een bijzonder bevoorrechte situatie. Hij werd geboren in Dijon op 10 november 1433 en werd enkele dagen na zijn geboorte door zijn peter, Antoine de Croÿ, tot ridder geslagen. Zodoende kon hij tot ridder van het Gulden Vlies gekozen worden tijdens het kapittel dat eind november van dat jaar in Dijon gehouden werd. Het was de enige uitzondering tijdens de hele Bourgondische periode. In 1433, op het kapittel van Dijon, werd het aantal van eenendertig leden bereikt.
Tot de Orde van het Gulden Vlies te behoren, was een uitzonderlijk voorrecht en een bron van bijzonder sociaal aanzien. De Gulden-Vliesridders droegen steeds het halssnoer van de Orde: het was het teken dat ze tot de ‘club der groten’ behoorden. Als tegenprestatie werd van hen verwacht dat ze zich gedroegen als trouwe en toegewijde onderdanen van de hertog van Bourgondië of, in het geval van vorsten of prinsen, als ‘broeders’.
De statuten bepaalden de regels en verplichtingen voor de leden. Zij werden vaak aangepast naarmate de visie van de vorst op zijn ridderorde veranderde. Na de eerste promotie werden de ridders van het Gulden Vlies door hun collega's gekozen. De verkiezing werd gehouden tijdens de kapittels; elk lid had één stem, de hertog had er twee. Hij had dus niet de macht een verkiezing te verhinderen. Een lijst met verkiesbare kandidaten werd echter tijdens voorafgaande vergaderingen opgesteld.
Filips de Goede omhangt een edelman met de ketting van de Orde van het Gulden Vlies.
Miniatuur in Recueil de Traités de la Noblesse, Zuidelijke Nederlanden, 1460-67.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 10977-79, fol. 33
Uiteindelijk hadden de ridders slechts de keuze uit bevoorrechte, vooraf door de vorst gekozen personen en vertrouwelingen. Meestal volgde men het advies van het hoofd van de Orde, ook al hadden sommigen wel eens bezwaren, zoals tijdens het kapittel van Brugge in 1468, betreffende de verkiezing van de Engelse koning Edward iv, de aanstaande schoonbroer van Karel de Stoute.
De tendens om steeds belangrijker figuren te kiezen, was al ten tijde van de stichter be- | |
| |
gonnen. Op het kapittel van 1440 in het Sint-Bertijnsklooster in Sint-Omaars werden hertogen verkozen die zelf aan het hoofd stonden van andere ridderorden, in de eerste plaats Karel, hertog van Orléans, die lang door de Engelsen gevangen gehouden was en die pas vrijkwam nadat Filips de Goede zijn losgeld betaald had. De hertog van Orléans was een neef van de hertog van Bourgondië geworden door zijn huwelijk met een van diens nichten.
De geknielde Maximiliaan van Oostenrijk wordt met het zwaard tot ridder geslagen (1477) en vervolgens met de ketting van de Orde van het Gulden Vlies omhangen. Ingekleurde tekening in de Chronijcke van Vlaendren, Brugge, ca. 1517.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 13073-74, fol. 335
Hij was het hoofd van de door zijn vader gestichte Orde van de Maliënkap. De statuten van het Gulden Vlies moesten gewijzigd worden omdat ze bepaalden dat niemand tegelijk lid kon zijn van enige andere orde. Voortaan kon een ridder lid worden van een tweede orde op voorwaarde dat hij hoofd was van de eerste. Gedurende datzelfde kapittel aanvaardde de hertog van Bourgondië het lidmaatschap van de Orde van de Maliënkap van de hertog van Orléans en werd de hertog van Bretagne, Jan v, hoofd van de Orde van de Hermelijn, als Gulden-Vliesridder opgenomen. Een en ander illustreert de vriendschap die hem, sinds zijn kinderjaren, aan Filips de Goede bond en de politieke alliantie van het ogenblik tussen de hertogen van Bourgondië, Orléans en Bretagne.
Tijdens het kapittel van Gent in 1445 werd voor de eerste maal een koning verkozen:
Maximiliaan van Oostenrijk. Miniatuur in een Statutenboek van de Orde van het Gulden Vlies, Gents-Brugse school, na 1519.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2606, fol. 76v
Alfons v, koning van Aragon. Karel de Stoute wilde het elitaire karakter van de Orde versterken en trachtte vooral koningen en hertogen te doen toetreden. Hij zat slechts twee kapittels voor: het eerste, in 1468, een jaar na de dood van zijn vader, het tweede in 1473, op het hoogtepunt van zijn macht.
Dankzij haar solide structuur hield de Orde stand toen Karel de Stoute in januari 1477 in Nancy overleed zonder mannelijke erfgenaam. In tegenstelling met de Orde van de Kousenband, kon het hoofd van de Orde geen vrouw zijn. De statuten bepaalden dat in dat geval de echtgenoot van de erfgename moest aantreden.
Maximiliaan van Oostenrijk, echtgenoot van Maria van Bourgondië, werd tot ridder geslagen door Alfons van Kleef, heer van Ravestein, alvorens hij het halssnoer van de Orde ontving uit de handen van de graaf van
| |
| |
Lannoy, het oudste lid van de Orde. Daarop legde hij de eed af als hoofd en soeverein van de Orde, wegens zijn huwelijk met de erfgename van Bourgondië. Filips de Schone, de zoon uit hun huwelijk, werd in 1481, op driejarige leeftijd, Vliesridder en hoofd van de Orde. Na het overlijden van Maria van Bourgondië hadden de leden namelijk geëist dat Maximiliaan van Oostenrijk het voorzitterschap zou afstaan ten gunste van zijn zoon. Filips won steeds plichtsgetrouw het advies van zijn vader in, alvorens belangrijke beslissingen te nemen.
Door zijn huwelijk werd Filips de Schone erfgenaam van Castilië en in 1506, na het overlijden van zijn schoonmoeder, koning van Castilië. Hij overleed korte tijd nadat hij de kroon had overgenomen. Zijn oudste zoon Karel werd, evenals zijn overgrootvader wiens naam hij droeg, ridder van het Gulden Vlies tijdens het jaar van zijn geboorte, in 1500. Toen zijn vader vroegtijdig stierf werd hij hoofd en soeverein van de Orde. Maximiliaan van Oostenrijk, voogd van zijn kleinkind gedurende diens minderjarigheid, werd opnieuw geraadpleegd bij belangrijke beslissingen aangaande de Orde.
Bij het overlijden van zijn grootvader erfde Karel Castilië en vervolgens Aragon. Hij zag in dat het nodig was een keur van zijn nieuwe Spaanse onderdanen in zijn ridderorde op te nemen en, voor zijn vertrek naar Spanje in 1516, vroeg hij de paus toestemming om hun aantal van 31 tot 51 op te voeren. Er kwamen tien nieuwe plaatsen bij, speciaal voor de Spanjaarden. De vorst besloot na zijn aankomst in Spanje inlichtingen in te winnen om, samen met de leden van de Orde die hem vergezelden, een lijst van mogelijke kandidaten op te stellen. De tijd waarin slechts tijdens de kapittels nieuwe leden gekozen werden, was goed en wel voorbij.
De initiële statuten ondergingen mettertijd heel wat wijzigingen en de Orde verloor haar ridderideaal; ze werd een onderscheiding voor leden van de elite die de soeverein van de Orde de trouw van zijn onderdanen en van de andere vorsten konden garanderen. Toch overleefde de Orde alle wisselvalligheden dankzij haar stabiele structuur en omdat officieren de goede werking en de continuïteit ervan verzekerden. De officieren De ridders van de Orde van het Gulden Vlies vertegenwoordigden de top van de maatschappij. De officieren behoorden tot specifieke elites: de kanselier was een vertegenwoordiger van de geestelijke elite, de schatbewaarder en de griffier van de bureaucratische elite en de wapenkoning van die der herauten. De officieren die de eed aflegden tijdens het eerste kapittel in Rijsel in 1431 waren door Filips de Goede gekozen.
Filips de Goede ontvangt als soeverein van de Orde van het Gulden Vlies de ‘Mappemonde’ van de christelijke wereld uit de handen van bisschop Jean Germain. Filips draagt de rode mantel en de ketting van de Orde. Met deze wereldkaart wou Germain de hertog wijzen op de ongebreidelde expansiedrift van de islam. Miniatuur in Jean Germain, La Mappemonde spirituelle, 1449. Lyon, Bibliothèque municipale, Ms. p.a. 32, fol. 1
De kanselier moest doctor in de theologie of in de rechten zijn en het ambt van bisschop of een ander hoog kerkelijk ambt bekleden. Hij droeg meestal de kerkelijke erediensten op en zat de vergaderingen van de leden voor.
De tweede in rangorde was de schatbewaarder. Hij hield toezicht op de bezittingen van de Orde en stond in voor hun transport naar de plaats van het kapittel. De schatbewaarder had tevens de vaak ondankbare taak aan de leden het geld te vragen dat ze aan de Orde verschuldigd waren. Hij hield alle rekeningen bij en regelde alle uitgaven.
De functie van griffier werd uitgeoefend door een van de hertogelijke secretarissen, meestal de meest gewaardeerde onder hen. De griffier hield de registers bij waarin de stichting van de Orde, de rechtszaken, de
| |
| |
ordonnanties en de statuten opgetekend stonden. Tijdens de kapittels notuleerde hij in een van zijn registers alles wat gezegd of gedaan werd, zowel tijdens de godsdienstige plechtigheden als gedurende de daaropvolgende kapittelvergaderingen. Hij noteerde ook de heldendaden van de soeverein en de officieren, volgens inlichtingen van de wapenkoning.
De vierde officier, de wapenkoning, kreeg traditiegetrouw de naam van de Orde en werd ‘Gulden Vlies’ genoemd, net zoals die van de Orde van de Kousenband ‘Kousenband’ genoemd werd. De wapenkoning was een lid van de familie der herauten, gespecialiseerd in familiewapens. Zijn carrière verliep in drie stadia: secondant van de heraut, heraut en koning. De wapenkoning van het Gulden Vlies werd door de hertog onder zijn wapenkoningen gekozen. Als bode van de Orde speelde hij een belangrijke rol en zorgde onder meer voor het brievenverkeer inzake vergaderingen en andere aangelegenheden. Gulden Vlies was natuurlijk belast met alles wat betrekking had op de wapenschilden en bereidde de patronen voor die de schilders als model gebruikten voor de wapenschilden van alle ridders die ter gelegenheid van de kapittels vervaardigd werden. Hij bracht nieuwe leden op de hoogte van hun verkiezing en overhandigde hen eventueel hun halssnoer. Als een soort ceremoniemeester en chef van het protocol, had hij een belangrijk aandeel in het verloop van de kapittels. Gulden Vlies had een adjunct (poursuivant) die Fusil genoemd werd. De keuze van de officieren toonde duidelijk aan welke de gunstelingen van de vorst waren binnen de Kerk, binnen de administratie en onder zijn herauten.
Lodewijk van Gruuthuse (1427-1492), raadsman van Filips de Goede, werd in 1453 voor zijn verdiensten op het slagveld van Gavere door de hertog tot Vliesridder geslagen. Miniatuur in de Statuten van de Orde van het Gulden Vlies, ca. 1470.
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Ms. 76 e 10, fol. 69
De kapittels De kapittels van het Gulden Vlies boden de vorst de gelegenheid tot geprivilegieerd contact, niet alleen met de andere leden maar ook met belangrijke vorsten of hun gezanten die de plechtigheden kwamen bijwonen. In het begin weerspiegelde de samenstelling van de Orde de binnenlandse politiek van de hertog van Bourgondië, later ook zijn buitenlandse politiek. De ledenlijst van de Orde van het Gulden Vlies gaf een duidelijk beeld van de bondgenoten van het hoofd van de Orde. Aan de hand van de aanof afwezigheid van bepaalde personen was te zien wie zijn vriendschap genoot en wie niet.
Volgens de initiële statuten waren de ridders verplicht eens per jaar het kapittel bij te wonen, op het feest van de heilige Andreas, de patroonheilige van de Orde. Ter gelegenheid van die vergaderingen spreidde de hertog een ongelooflijke praal tentoon om zijn macht en rijkdom te demonstreren. Alles verliep volgens een welbepaald protocol. De vergaderingen hadden in principe steeds in een andere stad plaats, hoewel dezelfde stad soms meermaals aan de beurt kwam om het hoofd van de Orde de gelegenheid te bieden eer te betonen aan een van zijn ‘goede steden’. Op 29 november dus kwamen de ridders bijeen voor het kapittel in het hertogelijk paleis van de verkozen stad. Ze waren gehuld in rode geborduurde mantels, die slechts bij die gelegenheid mochten worden gebruikt, en begaven zich samen met de officieren en de hoogwaardigheidsbekleders die aan het kapittel deelnamen stoetsgewijs naar de kerk die de hertog uitgekozen had. De leden van de Orde namen plaats op de koorstoelen onder het schilderij met hun wapenschild, met de ketting van het Gulden Vlies om de hals, en namen deel aan de vespers van het feest van hun patroonheilige. De volgende ochtend werd de grote eredienst van de heilige Andreas opgedragen, waarna het hoofd van de Orde de ridders, officieren, prelaten en belangrijke personages uitnodigde op een groots banket in het voor de gelegenheid prachtig versierde hertogelijk paleis. Na de maaltijd gingen de Vliesridders, in het zwart gekleed, weerom in stoet naar de kerk voor de vespers ter nagedachtenis van de overleden ridders. De volgende dag werd er een eredienst voor hen opgedragen, die gevolgd werd door een andere, minder luisterrijke maaltijd met minder gasten in het hertogelijk paleis. Slechts tweemaal ging het kapittel onder Filips de Goede niet door in een van zijn paleizen maar in de Sint-Bertijnsabdij in Sint-Omaars. De laatste eredienst, een plechtige mis ter ere van Onze-Lieve-Vrouw die samen met Sint-Andries patrones van
de Orde was, sloot het feestelijke gedeelte van het kapittel af.
Vervolgens vergaderden de leden onderling, gekleed in hun prachtige scharlaken kostuums, om over de zaken van de Orde te beraadslagen, verkiezingen te houden en eventueel degenen
| |
| |
Kapittel van het Gulden Vlies. Op de voorgrond leest Guillaume Fillastre, bisschop van Doornik en kanselier van de Orde, in aanwezigheid van de griffier, de thesaurier en de wapenkoning, voor uit de statuten van de Orde. Miniatuur in Guillaume Fillastre, Histoire de la Toison d'Or, Zuidelijke Nederlanden, ca. 1470.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 139, fol. 4
| |
| |
Henri de Suso spoort ridder Lodewijk van Gruuthuse en zijn gevolg ertoe aan de Wijsheid als leidsvrouw te kiezen. De ‘Horloge de Sapience’ staat namelijk borg voor een goed functioneren in de maatschappij. Miniatuur door de Meester van Margareta van York.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 455, fol. 9
die de statutair vastgelegde verplichtingen niet nagekomen waren te bestraffen of te vermanen. In de Bourgondische periode hadden de verkiezingen uitsluitend tijdens de kapittels plaats. Tijdens de Habsburgse periode daarentegen, die begon bij de dood van Karel de Stoute, werd die regel niet meer strikt nageleefd: Maximiliaan van Oostenrijk en zijn zoon Filips de Schone veroorloofden zich zekere vrijheden.
De kapittels van het Gulden Vlies waren vooral belangrijk tijdens de Bourgondische periode en werden door het hoofd van de Orde als machtsinstrument gebruikt. Toch verminderde hun aantal snel. In de eerste jaren na de oprichting van de Orde hadden de kapittels bijna jaarlijks plaats. Aan het einde van het bewind van Filips de Goede, net zoals onder Karel de Stoute en zijn opvolgers, werden de algemene kapittels veel minder frequent, om in 1559, onder Filips ii, definitief te worden stopgezet. De kapittels hadden toen trouwens niet meer hetzelfde belang. Het imperium van Karel v, en nadien van zijn zoon, was zo groot dat de vorsten zich eigenlijk niet meer hoefden te bewijzen. De drang om pracht en praal tentoon te spreiden was minder sterk dan ten tijde van hun voorouders, de hertogen van Bourgondië. Het elitaire karakter van de Orde van het Gulden Vlies werd met de jaren wel meer uitgesproken. De ridderdeugden van het begin werden overschaduwd doordat het hoofd van de Orde zich meer en meer rekenschap gaf van de noodzaak om zowel de machtigen uit zijn eigen gebieden als de vorsten en koningen waarmee een duurzame alliantie gewenst was, voor zich te winnen. Tot wederzijds voordeel.
| |
| |
| |
Koppeling en confrontatie van rivaliserende netwerken
Door achtereenvolgens familiale, binnenstedelijke en vorstelijke netwerken te observeren, lijkt het wel alsof een onafhankelijke regisseur het spel volledig heeft bepaald, en de diverse netwerken relatief vreedzaam naast elkaar opereren als coalities tussen telkens één actieve patroon en een kluwen van cliënten naast maar vooral onder hem. Indien een lid van een clientèle een misdaad pleegt op een slachtoffer dat tot geen enkel netwerk behoort, is alles eenvoudig. Het netwerk beschermt zijn leden, desnoods door de normale gang van het politie- en gerechtsapparaat te verstoren en tot seponeren te bewegen of te dwingen.
In de praktijk ging het er natuurlijk juist niet vreedzaam aan toe. Zodra een lid van een eerste clientèle botste met iemand van een tweede netwerk, of wanneer twee netwerken hetzelfde begerenswaardige individu in hun netten wilden vangen, was er herrie. En bij nader toezien, merken we dat de politieke rivaliteiten in de Bourgondische Nederlanden in wezen terug te voeren zijn tot het spetterende spektakel van twee groepen die voortdurend pogen de machtsbalans in hun voordeel te doen doorslaan. De rivalen zijn bekend: de vorstelijke netwerken en de stedelijke clans en clientèles. Inderdaad allebei in het meervoud. De hertog was de spil van het netwerk dat Ǵulden Vlies heet, en ook van de besluitvormende top van de Staat (kanselier en raadsheren), van het netwerk van de Bourgondische diplomaten, van een schare door hem betaalde advocaten bij rechtbanken, van wazige spionnen. De steden van de Bourgondische Nederlanden omvatten elk een aantal binnensteedse clientèles, waarvan de succesvolste het stadsbestuur domineerden. Daarnaast vergaderden de stedelijke clientèles - hetzij voor de open strijd, hetzij voor clandestiene manoeuvres - in het kader van de volksvertegenwoordiging van hun gewest, met de Leden van Vlaanderen bijvoorbeeld, maar zelfs intergewestelijk in de Staten-Generaal. Die organisaties mochten er dan wel uitzien als publieke instellingen, in hun schoot waren de toonaangevende netwerken van de diverse steden onverkort actief. De vorstelijke en stedelijke clientèles observeerden, bespiedden (vaak letterlijk), wantrouwden en bestreden elkaar. Ze moesten met andere woorden permanent de opportuniteit van een aantal opties afwegen: het binnensluipen in het netwerk van de rivaal, het smeden van een coalitie uit welbegrepen eigenbelang, de verleiding van de sterke opponent, de brutale confrontatie.
De zachtste methode was het infiltreren van een stedelijk netwerk om dit heimelijk te koppelen aan het vorstelijke: hoe vreedzaam
Onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van de Gentse stadsmagistraat en Filips de Goede. Miniatuur in de ‘Froissart’ van Antoon van Bourgondië, 1464.
Berlijn, Staatsbibliothek smpk, Depot Breslau, Breslauer Froissart, Band ii, fol. 402
dat ook verliep, de inzet was veelal de realisatie van harde belangen van de overheid, zoals het afdwingen van beden. Dan kwam het eropaan groepen of individuen die cruciaal waren voor het goedkeuren van de bede met beloften te paaien, met geschenken te overladen. Beide partijen konden elkaar trouwens behoorlijk chanteren. Nog slimmer dan de simpele steekpenningen was het koppelen van leden van beide clientèles door huwelijksbanden. Danckaert van Oegierlande, gedurende vele jaren de invloedrijke baljuw van de hertog in
| |
| |
Gent, had zijn dochter Katheline weten uit te huwelijken aan de Gentse patriciërszoon Zeger Damman; dat was ongetwijfeld het geheime wapen waarmee hij zoveel nuttige informatie over politieke plannen in Gent kon bemachtigen om ze aan zijn hertog door te spelen, want de familie Damman zat constant in het Gentse en dus het Vlaamse politieke bestuur. Soms werd het dubbelspel ontmaskerd en gebroken: in 1437 werd in een opstand in Brugge burgemeester
Ridders wisselen van gedachten aan een rechthoekige tafel. Ingekleurde pentekening toegeschreven aan de Meester van Wavrin in Antoine de la Sale, Le Livre des premiers amours de messire Jehan de Saintré, le vaillant chevalier (‘Petit Jehan de Saintré’), ca. 1460.
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9547, fol. 142v
Morisses van Varsenare vermoord door het opstandige gemeen, precies omdat duidelijk was geworden dat hij verbindingsman van de hertog was, met wie hij een antisociale politiek voor de stad aan het bekokstoven was.
Residentiële centra als Rijsel (Rekenkamer), Gent (Raad van Vlaanderen), Brussel, Den Haag en Mechelen boden unieke kansen tot open en discrete koppeling van stedelijke en vorstelijke netwerken, en uitwisseling van ‘geheimen’. Er stelde zich voor de beoefenaars van deze spelletjes wel een probleem van dubbele, en dus contradictorische, loyauteit. Hoe kon een Brugse burgemeester als Varsenare geloofwaardig blijven voor zijn stedelijke achterban, en tegelijk loyaal zijn tegenover de vorst, met wie hij zo graag koketteerde? Dergelijk kameleongedrag berustte op een moeizaam verworven en sporadisch falend evenwicht.
Netwerken konden nog op een andere manier worden gekoppeld, wanneer de vorst gewoon partij koos in een lopend politiek conflict tussen groepen van onderdanen. In de ruzie tussen Hoeken en Kabeljauwen in Holland en Zeeland, koos de hertog de kant van de Kabeljauwen omdat zijn politieke rivale Jacoba van Beieren Hoeks was. Ook binnen de steden rivaliseerden facties, bijvoorbeeld in Brussel en Leuven rond 1477, en was het voor de vorst interessant om met de nuttigste groep scheep te gaan.
Een derde tactiek bestond erin de sterke opponent te verleiden. Dat was het geval met de Hollandse en Zeeuwse adel in de vijftiende eeuw, die zich niet goedschiks neerlegde bij de Bourgondische annexatie. Toen leden van de adellijke families hun boekje te buiten gingen met vrouwenroof en ander wangedrag, konden zij rekenen op de berekende clementie van de hertog via genadebrieven. Ook steden voerden dergelijke verleidingsmanoeuvres uit. Wanneer aan het einde van de vijftiende eeuw duidelijk wordt dat Mechelen kans maakt om de rol van Bourgondische hoofdstad over te nemen van Brussel, aarzelt de kandidaatstad geen moment: tal van leden van de Bourgondische hofkringen worden verlokt om zich metterwoon in Mechelen te vestigen, de stad biedt openlijk bouwpremies aan om de investering van de verhuizers te verlichten.
Niet zelden bleek een confrontatie van clientèles niet te vermijden. Het archetype is de botsing tussen de groep rond kanselier Rolin en die rond raadsheer Croÿ. In 1465 vallen de Croÿs aan het Bourgondische hof in
Nachtelijke visvangst. Soortgelijke vissersbootjes werden ook gretig gebruikt om aan achtervolgers te ontsnappen. Randminiatuur (detail) in de Hortulus Animae, Gents-Brugse school, 1517-23.
Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Cod. 2706, fol. 258v
| |
| |
ongenade en zij lopen over naar de Franse koning, voor wie ze allang hand- en spandiensten vervullen. Maar ook daar gaat het mis en ze keren met hangende pootjes naar Karel de Stoute terug, die Croÿ nu kan integreren als een veel gewilliger instrument van de vorstelijke clan. De casus van de weduwe Humbercourt laat een analoog conflict en een vergelijkbare verzoening zien: na zijn aanvankelijke arrestatie en vlucht uit de Nederlanden, weet Adriaan Vilain zich binnen te werken in de clientèle van de heer van Romont, een vertrouweling van Maximiliaan van Oostenrijk die zich verdienstelijk gemaakt heeft in militaire operaties tegen de Fransen. Het is voor Vilain dan ook een koud kunstje om rond 1481 van zijn oorspronkelijke tegenstrever aartshertog Maximiliaan genade te verkrijgen. Later zal hij, met Romont, opnieuw in het anti-Oostenrijkse kamp verzeilen. Het bewijst hoe labiel en opportunistisch de netwerken wel waren. In deze affaire was trouwens nog een ander netwerk actief binnen de Mechelse elite: onmiddellijk na de schaking van de weduwe hadden de Mechelse schepenen prompt het beheer van haar patrimonium opgedragen aan familieleden van de schaker, en zelfs de speurtocht naar de weduwe opzettelijk gehinderd, een extra brutaal voorbeeld van doorzichtige medeplichtigheid en van connecties tussen stedelijke en adellijke netwerken. De machtige tegenclan van Maximiliaan dwong de Mechelaars met evenveel lef repressief op te treden en onafhankelijke voogden voor de kinderen van de weduwe te benoemen.
Ten slotte kan de botsing van clientèles passen in nog bredere ambities van territoriale expansie en politieke invloedssferen. Toen in Rethel edelman Jean de Thuisy in aanvaring kwam met een lokale ambtenaar, werd de ruzie in 1395 tot voor het Parlement van Parijs gebracht als betrof het een staatszaak. Rethel behoorde echter tot de territoria van de hertog van Bourgondië, die er, om zijn gezag te bevestigen, vijandige clientèles, zoals die rond Thuisy, bekampte. Thuisy was een ‘bontkragencrimineel’ van het brutale type. Hij werd op zijn beurt beschermd door de clientèles van de Franse koning en de aartsbisschop van Reims, die met die van de hertog wedijverden.
Karel vi, de koning van Frankrijk, neemt op zijn troon het boek van Pierre Salmon in ontvangst. Zijn neven Jean, hertog van Berry, en Jan zonder Vrees, hertog van Bourgondië, zijn aan de andere kant van de troonzaal met elkaar in gesprek. Miniatuur in Pierre Salmon, Réponses à Charles VI et Lamentation au roi, Frankrijk, 1409.
Parijs, Bibliothèque nationale de France, Ms. fr. 23279, fol. 53
|
|