Prinsen en poorters
(1998)–Wim Blockmans, Walter Prevenier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Adellijke dames maken een praatje met een tuinman tijdens hun wandeling op het domein. Miniatuur door Simon Bening in een Getijdenboek, ca. 1530.
Londen, British Library, Add. Ms. 18855, fol. 108 | |
[pagina 8]
| |
Dankzij haar huwelijk met een jonge edelman kon Grisildis tot een aanzienlijk hogere rang opklimmen.
Miniatuur in Jean Mansel, La Fleur des histoires, ca. 1450. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, Ms. 9232, fol. 444v | |
[pagina 9]
| |
Woord voorafGa naar voetnoot+Weinig dynastieën hebben op zulke ingrijpende en aangrijpende wijze hun stempel gedrukt op de samenleving waarover zij regeerden, als het Bourgondisch-Habsburgse vorstenhuis. Van hertog Filips de Stoute (vanaf 1384) tot keizer Karel v gaven ze een eigen culturele kleur aan de Nederlanden. Op politiek gebied zijn zij erin geslaagd om, te midden van de Europese grootmachten, een uniek concept uit te testen en een autonome eigen weg uit te stippelen. Ze waren gefascineerd door het onschatbare economische en financiële potentieel van de Lage Landen. Ze waren geboeid door de heel bijzondere stedelijke leefwereld waarin ze terechtkwamen en waarin zij zich gretig onderdompelden door het organiseren van spectaculaire feesten en blijde inkomsten. En als de gelegenheid zich voordeed, koppelden ze hun hofedelen en topmedewerkers via huwelijken en sociale netwerken aan de stedelijke elites. Behalve in Noord-Italië leefden nergens in Europa zoveel zelfbewuste stedelingen samen. Doordat ook zij de samenleving naar hun hand wilden zetten, waren zij voor de vorsten tegenspelers en uitdagers van formaat. Net zoals de hertogen beschouwden zij artistieke activiteiten als een prestigieus uithangbord van hun economische bedrijvigheid en hun politieke eigenzinnigheid. Vorsten en stedelingen, ‘prinsen’ en ‘poorters’, brachten heel wat buitenlandse prinsen, vreemde kooplieden en kunstenaars naar de Lage Landen, die zo als vanzelf een kosmopolitische smeltkroes werden waarin de meest diverse invloeden op elkaar inwerkten. Van hun kant exporteerden de Lage Landen op even grote schaal hun culturele imago en hun economische en artistieke producten: Jan van Eyck en Guillaume Dufay waren kunstenaars met een universele uitstraling. Het is bekend dat het sociale en culturele weefsel in de Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen een heel specifieke vorm heeft aangenomen. Dat was het resultaat van een politiek emancipatieproces dat, naar Europese maatstaven, uitermate vroeg (lang vóór 1300) op gang was gekomen. Die politieke bewustwording kreeg gestalte in stadsbesturen en een volksvertegenwoordiging en in de vroege ontwikkeling van sociale protectienetwerken zoals ambachten, armendissen en hospitalen. Zij kwam tot uiting in economische netwerken die de Lage Landen in staat stelden de voortbrengselen van hun luxe-industrie in heel Europa te verkopen. En zij openbaarde zich in een artistieke creativiteit die al in de twaalfde en dertiende eeuw een bescheiden bloei had beleefd in de Maaslandse kunst en de Scheldegotiek. Het hoeft ons dus niet te verbazen dat reeds in het midden van de dertiende eeuw sociale revoltes en zelfs arbeidersstakingen uitbraken in Vlaanderen - even vroeg als in de Italiaanse steden, maar lang voor zulks elders in Europa gebeurde. Dergelijke tijdverschillen hebben zeker te maken met de ontvankelijkheid van de Nederlanden voor externe impulsen. Reeds lang voor 1300 stonden de Lage Landen open voor met name Italiaanse en Engelse artistieke, economische, mentale en institutionele invloeden die dankzij de intense internationale connecties en de vlotte talenkennis moeiteloos werden geassimileerd. De centrale hypothese in dit boek is dat de interne dynamiek en de externe invloeden in de Lage Landen prachtig op elkaar hebben ingespeeld. De vroege politieke emancipatie van grote delen van de samenleving en de selectieve imitatie van buitenlandse voorbeelden verklaren waarom de intermenselijke relaties in de Nederlanden van de vijftiende eeuw zo ‘progressief’ aandoen. Dat geldt in de eerste plaats voor de vergevorderde emancipatie van de vrouw, het kind en het kerngezin. Kenmerkend is bijvoorbeeld de aandacht die aan de opvoeding van meisjes werd besteed: doordat ze een opleiding kregen die niet voor die van hun broers moest onderdoen, waren ze ook weerbaarder in het beroepsleven. (Franse theologen waren overigens niet te spreken over het feit dat Vlaamse ouders hun zonen en dochters samen in bed durfden te stoppen.) Daarenboven waren er de stevige juridische positie van de vrouw, vooral de weduwe, en de ruimdenkende houding inzake bastaardkinderen. Ik verwijs ook naar de behoorlijke organisatie van de sociale vangnetten voor armen, onvermogende studenten en bejaarden, en naar het dichte net van hospitalen en opvangcentra. In sommige steden werd bovendien een systeem van erfrecht en huwelijksgoederenrecht geïntroduceerd dat de continuïteit van kleinschalige familieondernemingen in de hand werkte. Daardoor kon die originele economische formule zich ontwikkelen naast de vroeg-kapitalistische industrietakken en de klassieke ambachten en neringen. | |
[pagina 10]
| |
Gedragspatronen als het hanteren van netwerken en sociale controlesystemen zijn weliswaar van alle tijden, maar - en dat is een tweede hypothese in dit boek - hun uitzicht en hun efficiëntie worden evenzeer bepaald door tijd- en plaatsgebonden factoren. In diverse hoofdstukken wordt nagegaan hoe en in welke mate het sterk geürbaniseerde karakter van de Lage Landen het bestaan van typische sociale groepen met een eigen gedragslijn en signatuur beïnvloedde. Hoe gingen die groepen met elkaar om in vreedzame omstandigheden en in conflictsituaties? Was er sprake van een specifiek ontspanningsgedrag en hoe sterk was dat bepaald door imitatiedrang? Voorts wordt uitvoerig aandacht besteed aan de situatie van de mens ten opzichte van de machten en de structuren in de maatschappij. Was er respect voor de fysieke en morele integriteit van dat individu? Welke spanningen deden zich voor tussen individueel en collectief gedrag? Was er dirigisme vanwege de overheid? Hoever reikte de sociale controle op het individu door zijn omgeving, familie, straat, wijk, stedelijke en landelijke overheid? Werd er misbruik gemaakt van die sociale controle? Het ligt voor de hand dat een complexe en vroeg tot ontwikkeling gekomen samenleving als die van de Lage Landen verfijnde vormen ontwikkelde van sociale voorzieningen. We mogen dus verwachten sporen te vinden van de zorg voor medemensen in noodsituaties, voor wezen, weduwen en weduwnaren, voor marginalen, voor bejaarden binnen en buiten de eigen familie, voor bedienden na jaren trouwe dienst. Behalve connecties op basis van altruïsme, kwamen vanzelfsprekend ook relaties tot stand die op materieel gewin gericht waren - uit egoïsme uiteraard, maar ook om minder fraaie activiteiten en zelfs misdrijven toe te dekken. Zo belanden we bij de ontelbare netwerken die ook reeds in de middeleeuwse samenleving bestonden: de brede familie met ‘vrienden en magen’, de professionele genootschappen (ambachten en neringen), de belangengroepen van kooplieden, de culturele theateren feestverenigingen, tot en met de netwerken en clientèles die vorsten met adellijke families en met de stedelijke elites verbonden, en de netwerken binnen de adel en in de steden. Het is geen probleem om de gedragspatronen van de vijftiende-eeuwse elites te achterhalen: Johan Huizinga heeft ze schitterend beschreven in zijn onvolprezen Hersttij der Middeleeuwen. Het is daarentegen niet zo eenvoudig de handelingen, gevoelens en gedachten van de gewone sterveling uit de late Middeleeuwen in kaart te brengen. De kleine luiden komen zelden of niet aan het woord in de kronieken uit de omgeving van de vorst, en stedelijke kronieken zijn dun gezaaid. Die im Dunkeln leren we nog het best kennen wanneer zij door overtredingen van de heersende moraal of door misdrijven in botsing komen met de kerkelijke of wereldlijke overheid. Dat is een magere troost, want we willen juist achterhalen hoe die stadsbewoners en dorpelingen zich gedroegen in normale situaties, hoe ze zich ontspanden, hoe ze feestvierden, hoe ze de liefde binnen en buiten het huwelijk bedreven, hoe ze verslaafd raakten aan bal- en dobbelspel, hoe en waarom ze literatuur en theater consumeerden. We willen meer vernemen over de affectieve band tussen echtelieden, tussen ouders en kinderen. We willen weten hoe ze zich individueel en collectief beschermden tegen de stormen des levens, hoe ze leerden te leven met onzekerheden en angsten, met ziekte, honger, brand en oorlog, en hoe ver de familiesolidariteit ging. Doorgaans was er geen aanleiding om dit soort banale ‘dingen des levens’ aan het perkament of papier toe te vertrouwen. ‘Gelukkige mensen hebben geen geschiedenis’. Kroniekschrijvers zijn als sensatiejournalisten: ze verkiezen de spectaculaire misdaad en misstap boven het gelukkige gezin. We moeten dus proberen ons doel langs sluipwegen te bereiken. De bronnen die ons informeren over overtredingen en misdaden kunnen ons ook iets leren over de dagelijkse realiteit. In het voorbijgaan geven zij namelijk een sfeerbeeld van de context waarin de juridische casus te situeren is, een verhaal dat moet bewijzen hoe normaal de verdachte wel was voordat hij zich misdroeg. Procesbundels en genadebrieven vertellen ons over de motieven en daden die tot misdrijven leiden: vaak worden in de rapporten van de griffiers daders en getuigen uit alle lagen van de samenleving letterlijk geciteerd, met hún woordenschat en hún versie van de feiten. Rekeningen van politieofficieren gunnen ons een blik op het doorsneegedrag van de meest uiteenlopende sociale groepen. Mensen van vlees en bloed met hun emoties en zwakheden worden daarenboven letterlijk ten tonele gevoerd in theaterstukken, romans en poëzie. Het is fictie, maar bovendien een goede | |
[pagina 11]
| |
spiegel. Een authentiek beeld van de maatschappij krijgen wij bij uitstek in boekverluchtingen. Veel meer dan officiële schilderijen geven miniaturen op een ongedwongen en getrouwe manier de realiteit weer. Kinderen worden er als echte kinderen uitgebeeld, opgaand in hun spel, geliefkoosd door hun ouders en hun vrienden. We prijzen ons dan ook gelukkig dat An Delva, onze zeer gewaardeerde iconografische medewerkster voor diverse vroegere boeken, voorstelde om dit werk uitsluitend met miniaturen te illustreren. Haar zoektocht heeft een rijke oogst van voorstellingen opgeleverd die niet alleen de vorm maar ook de inhoud van dit boek fundamenteel bepaald hebben. Alle miniaturen dateren uit de Bourgondische periode (meestal de vijftiende eeuw). Vele zijn afkomstig uit handschriften waarin bijbelse of historische thema's uit de Oudheid en de vroegere Middeleeuwen worden behandeld. Doorgaans beeldde de verluchter de personages uit in een vijftiende-eeuws decor en met eigentijdse kledij en attributen. Door die anachronistische aanpak zeggen die miniaturen meer over de late Middeleeuwen dan over de tijd waarin het historische of bijbelverhaal speelt. In de onderschriften wordt in de regel zowel naar die vijftiende-eeuwse realiteit als naar het ‘echte’ thema verwezen, al is wat dit laatste betreft niet naar volledigheid gestreefd. In verband met de (soms delicate) toeschrijvingen - vaak aan anonieme kunstenaars met noodnamen, zoals de Meester van het Gebedenboek van Dresden - hebben wij een beroep kunnen doen op prof. em. dr. Antoine de Schryver en prof. dr. Bert Cardon. Wij hebben hun deskundig advies zeer op prijs gesteld. Ik had het geluk voor de redactie van verscheidene hoofdstukken te kunnen rekenen op de hulp van bekwame collega's, tevens gewaardeerde vrienden. Voor de sector van de adellijke gedragspatronen kon ik een beroep doen op de eminente Franse specialiste Marie-Thérèse Caron van de Université Lille iii. Voor het hertogelijke netwerk dat de Orde van het Gulden Vlies is, verleende dé specialiste bij uitstek, Françoise de Gruben, die zopas aan dit thema een uitstekend en exhaustief boek wijdde, haar medewerking. Voor het gedeelte over beïnvloeding en manipulatie van elite en massa kon ik dan weer rekenen op twee specialisten die recentelijk op dit terrein bijzonder origineel onderzoekswerk hebben geleverd. Robert Stein (onderzoeker R.U. Leiden) schreef over de beïnvloeding via de laat-middeleeuwse geschiedschrijving. Wim Blockmans (R.U. Leiden), eeuwige compaan en bondgenoot, was ditmaal bereid zijn visie op politieke rituelen en manipulaties te geven als een cruciaal sluitstuk in de opbouw van dit boek. Zijn bijdrage is tegelijk een bescheiden eresaluut - in omvang, niet in betekenis - aan onze jarenlange gezamenlijke historische zoektochten. De hoofdstukken over netwerken en sociale controle steunen, meer dan alle andere, op nieuwe onderzoekingen die ik in de afgelopen jaren in samenwerking met mijn Gentse collegae Thérèse de Hemptinne en Marc Boone heb uitgevoerd. Zij zijn bovendien het resultaat van vele gesprekken en confrontaties met historici en sociologen in het Institute for Advanced Study in Princeton (vs), waar mijn aandeel in dit boek hoofdzakelijk in het najaar van 1996 tot stand kwam. Ik ben Giles Constable, hoogleraar aan de School of Historical Studies, directeur Phillip A. Griffiths, de administratieve medewerkers van het Institute, die ik dank in de persoon van Marian Zelazny, evenals de Members met wie ik in 1996 een heerlijke herfst mocht delen in dit zalige oord van wetenschap, uiterst dankbaar om het voorrecht dat mij te beurt is gevallen. De aanwezigheid in Princeton van mijn partner sinds zovele jaren, Frieda de Koninck, die elke avond een stukje te lezen kreeg en het telkens met inspirerend commentaar teruggaf, bezorgde deze maanden een kruidigheid, waarzonder mijn verblijf een wel erg vreemdsoortige retraite zou zijn geweest. Dit werk is tevens veel verschuldigd aan de studies van de meer dan honderd studenten die onder mijn leiding aan de Universiteit Gent een doctoraats- of licentiaatsverhandeling maakten. Onder hen wil ik Marianne Danneel en Myriam Carrier apart vermelden, vanwege de relevantie van hun onderzoek (respectievelijk over de positie van weduwen en wezen en over de situatie van bastaarden) voor de hoofdstukken over de familie en over imitatiegedrag. Ik dank hen van harte voor de concrete hulp die zij bij het redigeren van deze onderdelen hebben geboden.
Princeton, Institute for Advanced Study 18 december 1996 |
|