mor; iets van de sfeer van het huis van St. Clare, van de plantage van Legree vermogen wij na te voelen, niet veel, iets. Tenslotte is het niet aan zijn literaire kwaliteiten, dat dit werk zijn fabelachtige succes dankt. Het is het boek, dat duidelijk, in onopgesmukte, klare taal, uitsprak, wat in millioenen hanen leefde: dát de slavernij moest verdwijnen. Voor millioenen betekende deze tendensroman de oproep tot verdediging van de menselijke waardigheid, allerwegen en overal, en zo sterk waren zijn echo's dat een ontslagen bestuursambtenaar, op zoek naar de literaire gietvorm voor zijn gevoelens en gedachten, uitsprak, dat hij ‘de Nederlandse Beecher Stowe’ wou worden, niet vermoedend, dat het hem beschoren was Multatuli te zijn.
Indien ons iets nog in het Amerikaanse werk bekoort, dan is het zijn geest van ‘fair play’. Het doet een onweerstaanbare aanval op de Zuidelijke planters, maar wel nimmer is aan beklaagden zoveel recht gedaan als hier. De kortzichtigste uitspraken over de slavernij komen uit de mond van Miss Ophelia, een vrouw uit het Noorden. De beul, de moordenaar van Oom Tom, is uit het Noorden. De verstandigste, sympathiekste taal over het vraagstuk laat de schrijfster spreken door St. Clare, een slavenhouder uit het Zuiden. Er loopt geen aardrijkskundige scheidingslijn tussen goed en kwaad; er is alleen algemene, gemeenschappelijke schuld.
Niettemin riep het boek juist in dit Zuiden de hevigste weerstanden in het leven, weerstanden die thans, een kleine eeuw later, nog hun nawerking doen voelen. Men besefte daar beter dan waar ook, dat de komende strijd niet alleen de kwestie van de slavernij tot inzet had, dat hij in wezen een botsing betekende tussen twee maatschappijvormen, tussen een stelsel, dat op de negerslavernij en een dat op de loonslavernij berustte. Men wilde zich niet de betichting van immoraliteit en wreedheid laten welgevallen en het waren nog niet de slechtste Zuidelijken, die hun aanklagers verwezen naar de toen ook al zo gangbare aanbidding van Griekenland, van dat onovertroffen gemenebest van Pericles, Socrates, Plato, Sophocles en Phidias, van een cultuur, die tenslotte berust had op een slavenexploitatie, heel wat harder dan die bij de Mississippi.