Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 420]
| |
Andere kampenDe Duitsers hadden een enorm grote industrie opgebouwd, met reusachtige abattoirs, geweldige aanvoerterreinen, een volmaakt toegepaste wetenschappelijke techniek en een gestandaardiseerde dood, waarbinnen wij deze Nederlandse Joden moeten terugvinden, om ons met aandacht en deernis heen te buigen over hun vege, kortstondige verblijf. Men bekijkt de landkaart, met die bonte dwarreling van honderden aardrijkskundige namen, merendeels geografisch volstrekt onbeduidend; het beeld wil zich niet verdichten. Men duikt in de officiële documenten en alweer verdwaalt men in een onhandelbare nomenclatuur. Konzentrationslager (KL, in de spreektaal KZ), Arbeitslager, Arbeitserziehungslager, Judenlager (afkorting Julag), Judenarbeitslager, Gemeinschaftslager, Sonderlager, Polizeigefangenenlager, Familienlager, Schutzlager, Zivillager, Durchgangslager, Judenumsiedlungslager, Gefangenenlager, Kriegsgefangenenlager, Zwangarbeitslager, Judenzwang-arbeitslager, Aussiedlungslager, Internierungslager, Zivilinternierungslager, Anhaltelager, Sammellager. Zijn we er? En van de namen; hoe vaak verwisselden de kampen niet van naam! En niet zelden de slechtste het vaakst, opdat men op die manier voor de daarheen gezondenen het doel beter kon verdoezelen. Het doel bleef hetzelfde; het systeem handhaafde zich overal. De moordenaars moordden, zij vernietigden in al die kampen, in enkele met gas, in de meeste met langzamer werkende middelen. Al die aardrijkskundige namen kunnen de schijn wekken van enige nuancering; deze blijft echter onbeduidend tegen de grauwheid van het geheel. De gebezigde terminologie moge de indruk geven van iets chaotisch, maar dat valt weg tegen de systematisch doorgevoerde vernietiging in alle kampen, zonder uitzondering. Al de Joden in al deze kampen moesten sterven en zouden ook gestorven zijn, had de oorlog nog korte tijd langer geduurd. Nu bleef het bij zes miljoen en kwamen toch enkele tienduizenden vrij, doordat het systeem niet van binnen uit, maar van buiten af vernield werd. Nog eens: wij zoeken er de Nederlandse Joden, aan wier lotgevallen dit boek gewijd is. Wij zijn gedoken in de ambtelijke bescheiden, in de getuigenissen van overlevenden, wij hebben geschift, gecontroleerd, vergeleken, nagevraagd. Van honderden kampen is het zeker of vrijwel zeker, dat daarin geen Nederlanders hebben vertoefd; van enkele staat het onomstotelijk vast; van een aantal blijven wij onzeker. | |
[pagina 421]
| |
Waar zij echter vertoefden, waren onbeschrijflijk lijden, vernederingen, martelingen het deel van verreweg de meesten hunner, werden zij uitgehongerd, gemarteld door mensen die dat volkomen bewust, berekenend en opzettelijk deden. In de voorafgaande bladzijden is gehandeld over het kamp Mauthausen. De Duitsers hadden, op grond van in Nederland gerezen protesten, beloofd er in 1942 geen mensen meer heen te zenden. Zij zonden er naar schatting in 1942 een 400 tot 500 personen heen, vooral uit het strafkamp Amersfoort. Bij de evacuatie van verschillende Poolse kampen kwamen in de jaren 1944-1945 ook veel Nederlandse Joden in Mauthausen terecht, waarvan een enkele het zelfs overleefde. Over sommige kampen met een zeer beruchte naam hebben wij juist in dit verband niet veel te zeggen omdat er in de oorlog òf weinig Nederlandse Joden in vertoefden (of slechts betrekkelijk korte tijd) òf er clandestien zaten, d.w.z. erin slaagden, hun Jood zijn te verbergen. Dat ontheft ons van de uitvoerige behandeling van bijvoorbeeld Buchenwald, hoezeer interessant (het neutraalste woord) ook in de slotfase van de oorlog. Eveneens van Sachsenhausen, al ware ook hier nog wel heel veel van te verhalen. Ook hier immers het opschrift Arbeit macht frei en op de barakken bij de ‘Appellplatz’, als ook elders, met grote witte letters: Es gibt einen Weg zur Freiheit; seine Meilensteine heissen: Fleiss, Sauberkeit, Ehrlichkeit, Wahrhaftigkeit, Nüchternheit, Gehorsamkeit und Liebe zum Vaterlande. Eén mijlpaal, het crematorium, was hier vergeten. Interessant is het in Sachsenhausen binnengekomen valsemunterstransport, grafici en tekenaars, die voor Hitler dollar- en pondbiljetten vervaardigden. Ook Nederlandse Joden waren hierbij, o.m. een verzetsman, die op deze wijze zijn leven wist te redden - en het kon navertellen: ‘Er was goed en genoeg eten, er werd gezorgd voor een piano en een viool, er kwam een ping-pongtafel, waarop de gevangenen wedstrijden speelden tegen elkaar en een enkele keer tegen de SS-ers’, voor wie zij geen verdammte Juden meer waren, maar mede-voorbereiders van de Nieuwe Orde; het verluidt dat door een administratief abuis enkele Joden zelfs een onderscheiding deelachtig werden. Vooral een Rus, de enige als zodanig veroordeelde valsemunter-van-beroep, maakte carrière in dit naar Obersturmführer Bernhard Krüger genoemde Unternehmen Bernhard; de Nederlands-Joodse verzetsman moest zelfs op Himmler's bevel naar Berlijn komen, om daar een uitgebreide apparatuur vandaan te halen. Ook hij en een aantal zijner medewer- | |
[pagina 422]
| |
kers moesten het kamp uit en kwamen o.a. in Mauthausen terecht, voor korte tijd. Het met zoveel moeite vervaardigde bankpapier, twee honderd miljoen Engelse ponden bijvoorbeeld, eindigde op Amerikaanse wc's. Niet alle kampen bezaten zulke welingerichte werkgelegenheden. In Monowitz, reeds genoemd, arbeidden duizenden Joden, werden er uitgemergeld, geslagen, gemarteld en afgemaakt. Dit in ‘dienst’ van de zeer respectabele en grote trust der IG-Farben, die trouwens ook al het Zyklon B-gas leverde, waarmee men miljoenen doodde. Van tijd tot tijd bezochten directeuren van dit concern het kamp om de productie te controleren en vast te stellen, dat er geen klachten waren. De basisvoeding was de z.g. Bunasuppe, zo geheten naar de Buna-Werke, een watertje met aardappelen en andere stukjes weinig waardevol voedsel. Directeur Dürrfeld proefde haar: ‘Er lobte die Suppe und sagte: sie ist verbesserungsfähig’. Een andere directeur deelde Obersturmführer Schwarz mede, dat de arbeidsduur gerust van 10 op 12 uur kon komen; voorts dat pas bij een vorst van 15 graden onder nul de arbeid gestaakt mocht worden; ook heetten de prestaties der gevangenen slecht en dringend ingrijpen noodzakelijk. Dit ingrijpen kostte onmiddellijk een aantal dier gevangenen het leven. Er zijn buiten Auschwitz een paar echte ‘fabrieken des doods’, die veel in de literatuur voorkomen. Van één daarvan slechts bezitten wij de zekerheid, dat daar in elk geval vele duizenden Nederlandse Joden zijn vernietigd: Sobibor. Omtrent de andere laat het materiaal ons wel eens in de steek. Dat geldt bijvoorbeeld van Belzec, waar van 600 000 mensen maar een heel enkele overlevende is gebleven, met een Höchstleistung van 15 000 per dag. Dit bedrijf, aan de weg Lublin-Lemberg gelegen, ‘werkte’ met Diesels die uitlaatgassen in de ruimten joegen. Een ooggetuige verhaalt, hoe de motor niet wou aanslaan, terwijl de mensen al die tijd op elkaar geperst, 700 tot 800 op 25 vierkante meter (vier van zulke ‘ruimten’) moesten wachten, opgesloten in de gaskamer; met zijn chronometer constateerde hij een wachttijd van 2 uur en 49 minuten. Eindelijk draait de motor, controle door het kijkgaatje constateert: na 32 minuten zijn allen dood. Dan gaan de deuren open: ‘Als bazaltzuilen staan de doden rechtop tegen elkaar geperst in de kamers. Er zou ook geen plaats zijn om te vallen, of zich zelfs voorover te buigen. Zelfs in de dood kent men nog de families. Ze drukken in doodsstrijd verkrampt, elkaar nog de handen, zodat men moeite heeft, ze uit elkaar te scheuren om de kamers voor de volgende lading | |
[pagina 423]
| |
vrij te maken. Men smijt de lijken, nat van zweet en urine, met vuil besmeerd, met menstruatiebloed aan de benen, naar buiten. Kinderlijken vliegen door de lucht. Twee dozijn personen openen met haken de mond en zoeken naar goud. Goud links, zonder goud rechts; anderen breken met tangen en hamers de gouden tanden en kronen uit de kaken... Een paar controleren genitaliën en achtersten op goud, brillanten en juwelen.’ Om het kamp hing een zoetelijke geur, vermengd met brandlucht. Belzec. Dezelfde ooggetuige rijdt een dag later naar Treblinka, 120 km noord-noord-oost van Warschau, een kamp dat tot 25 000 lijken per dag haalt, een hoogst nuttig destructiebedrijf, een echte Knochenmühle. Het heette echter een rustoord, het gold zelfs als een sanatorium, waartoe mogelijk iets bijdroeg de aankleding. Deze omvatte zelfs een volledig ‘spoorstation’, met opschriften als ‘restauratie’, ‘wachtkamers’, ‘plaatskaartenbureau’, enzovoorts, alles coulisse. In werkelijkheid was dit echter o.m. de eindhalte voor het uit het Warschause ghetto geliquideerde Jodendom. In gruwelijkheid, heet het, heeft het Belzec nog wel overtroffen (als zulk een uitspraak enige zin heeft); HössGa naar voetnoot1 beschrijft de installatie als een echte kenner: ook hier werkt men met motorgassen, wat lang niet zo ‘goed’ is als zijn eigen Zyklon B: dat is onvoorwaardelijk te vertrouwen: ‘Ik heb nooit beleefd, ook nooit ervan gehoord, dat ook maar een enkele vergaste in Auschwitz bij het openen van de gaskamers een half uur na het binnenstromen van het gas nog leefde’, aldus deze autoriteit. Terecht heeft de opstand in Treblinka van 2 augustus 1943 vermaardheid verworven, een prachtige verzetsdaad, die overigens op dat ogenblik het getij nog lang niet kon keren. In één adem met Treblinka noemt men Majdanek, op 5 km van het centrum van Lublin gelegen. Dit kamp was plechtig ingewijd door het vergassen van 8000 Joden in tegenwoordigheid van prominente gasten, zowel officieren als burgers, die ‘zich ten zeerste ingenomen toonden met de resultaten. Het speciale kijkgaatje, dat in de deur was aangebracht, werd voortdurend gebruikt. Zij waren dan ook zeer uitbundig in hun lof voor deze pas ingerichte instelling.’ Oordeel van bevoegden, mag men aannemen. Belzec, Treblinka, Majdanek. Lang kunnen wij, moeten wij er niet bij stilstaan. Groot kan het aantal Nederlandse Joden, daar vermoord, | |
[pagina 424]
| |
niet geweest zijn. Wij weten niet. Maar dan is er nog een slachtplaats, die wij beter kennen. Er is een gedicht van Maurits Mok, getiteld: Sobibor.Ga naar voetnoot1 Tussen de aarde en de hemel staan
als oerdieren de ovens van de dood.
Zeshonderd mensen, uit het licht vandaan-
geranseld, houden het wanhopig rood
van hun gesperde mond naar het vergif,
dat als een wolkbreuk door de ruimte stoot.
De honderden, met krampend middenrif,
draaien hun armen in de stiklucht rond
en gillen zich de aderen kapot.
Dan hangen zij, met nog gapende mond
gestorven om elkanders strot.
Voor de eerste maal vonden wij in het Nederlandse materiaal dit Sobibor (spreek uit: Sobiboer) vermeld op 26 maart 1943, en wel in het verslag van een vergadering van de z.g. Centrale Commissie van de Joodse Raad: ‘De berichten uit Duitsland zijn niet ongunstig. Enige laatste transporten schijnen niet naar Auschwitz te zijn gezonden, doch naar Sobibor’. Het is jammer, dat wij niet weten, of de punt tussen deze beide zinnen een dubbele had moeten zijn; nu mag men geen verband veronderstellen, dat er misschien niet is geweest. In elk geval waren ‘de berichten’ ‘niet ongunstig’. De berichten, de berichten. Dit Sobibor lag in het district Lublin een 80 km ten oosten van de stad; de reis erheen was een stuk langer dan naar Auschwitz. Ook hier kwam Himmler wel eens op bezoek; te zijner ere werden speciaal voor dit feest een aantal Joodse meisjes vergast, hetgeen deze hoge bezoeker door het kijkgaatje volgde, met zijn escorte; ook nam hij het wegvoeren van de lijken in ogenschouw. Misschien was dat ter gelegenheid van het inderdaad gevierde jubileumfeest, wegens de vergassing van de miljoenste Jood, in maart 1943; een enkele bron spreekt van de half-miljoenste. Het was toch weer iets anders dan Auschwitz, omdat in Sobibor vrijwel geen selectie plaats vond; men pikte van binnengekomen transporten naar behoefte wel eens enkele personen | |
[pagina 425]
| |
uit voor karweitjes daar of elders, maar Sobibor was practisch alleen een vernietigingskamp. Tussen 2 maart en 20 juli 1943 reden er negentien treinen uit Nederland heen, met ruim 34 000 personen; hiervan was het laagste aantal per trein 964, het hoogste 3017, dat laatste was het z.g. kindertransport uit Vught (juni 1943). Van de uit Nederland weggevoerden kennen wij nog geen twintig overlevenden; de meesten van dezen hebben maar enkele uren in het kamp vertoefd en werden naar elders doorgezonden. Twee vrouwen en één man wisten eruit te ontkomen bij de opstand van 14 oktober 1943, uitgebroken op het gerucht, dat alle kampingezetenen zouden worden doodgeschoten; dit drietal wist door de mijnenvelden heen de bossen te bereiken, waar zij zich aansloten bij de daarin opererende partisanen; in juni 1944 werden zij door de Russen bevrijd. Twee van deze drie hadden ongeveer een half jaar in het kamp vertoefd. Uit een niet lang geleden te voorschijn gekomen documentGa naar voetnoot1 zou men willen afleiden dat er voordien een opstand georganiseerd was door een Nederlands-Joodse zee-officier, wiens opzet echter aan de kampleiding verraden werd. Deze liet toen alle aanwezige Joden naar de Appellplatz komen en vroeg: ‘Wie is de Nederlander, die hier een opstand voorbereidt?’ Toen de zee-officier constateerde, dat de zaak verloren was, heeft hij zich aangegeven; ondanks alle druk op hem uitgeoefend, weigerde hij echter zijn Poolse medeplichtigen (waaronder de schrijver van dit document) te verraden; alle 72 Nederlanders moesten toen de gaskamer in, terwijl de Polen gespaard bleven. Ook in Sobibor een ver doorgevoerde camouflageGa naar voetnoot2. Het leek een vacantie-oord, met een kantine, tuinen, perken met rozen. De villa van de kampcommandant heette Gottes Heimat, andere villa's: Schwalbennest, Zum lustigen Floh. Boven de poort van de gaskamer: Seuchen-Bekämpfungsstelle. De ontvangst was doorgaans heel hartelijk, of gemütlich; de kampbeulen namen kindertjes op hun schoot en gaven hun snoepgoed; zij waren behulpzaam bij het uitladen van bagage, die opgeborgen werd tegen afgifte van een bewijsje; op het terrein stond een tafel met pen en inkt voor het schrijven van brieven. De binnengekomen Joden werd op het hart gedrukt, goed op hun bezittingen te letten, zodat deze en gene nog eens bij het registratieloket aanklopten om zich ervan te vergewissen, dat alles in orde was. Soms | |
[pagina 426]
| |
vielen de Duitsers tijdens dit voorlaatste bedrijf al uit hun rol; van de trein van 10 maart 1943 uit Westerbork heet het, dat de inzittenden ‘op weg naar de gaskamer vreselijk mishandeld en gedeeltelijk doodgeslagen of doodgeschoten’ zijn.Ga naar voetnoot1 Het laatste bedrijf was met enkele variaties wel ongeveer als elders; alleen gingen na afloop geen deuren open, maar wentelde hier een vloer om, waarna de lijken naar beneden vielen. Zo vonden Duitse techniek en wetenschap steeds weer nieuwe wegen. In een systeem, zo volkomen abnormaal en obsceen, kon op een enkele plaats, voor enige tijd, en natuurlijk bij zeer hoge uitzondering, een geheel andere toestand ontstaan, even onbegrijpelijk als een volstrekt windstil eilandje in een door cyclonen opgezweepte zee. Zulk een ‘onbestaanbaar’ eilandje was bijvoorbeeld het met Auschwitz verbonden kamp Blechhammer, waar ook vele Nederlandse mannen gezeten hebben, die werkzaam waren bij een van de fabrieken voor synthetische benzine, aldaar gevestigd en deswege, een tijdlang tenminste, betrekkelijk goed behandeld. Zelfs konden zij via burgerarbeiders contact onderhouden met Nederland en van betrekkingen daar brieven en pakketten ontvangen. Daar was tenslotte practisch alles te krijgen: chocolade, cacao, een enkele maal fruit, witbrood tot verse kadetjes toe, Engelse cigaretten, gecondenseerde melk en sardines, zelfs echte wodka. Er waren in dat Lager kapitalisten, die een Kerstgans op tafel hadden, een Kerstgans op, let wel, een táfel, in een concentratiekamp. Twee Nederlandse Joden hadden een aanstelling als begrafenisondernemer en droegen zwarte handschoenen; men stierf er immers toch nog wel, met of zonder Duitse medewerking. Er vonden copieuze maaltijden plaats; bij een daarvan kwam een SS-er binnen, die mompelde: ‘Mmm, ihr habt es hier ja gar nicht schlecht’. Variété-avonden onderbraken de monotonie van het kampleven. Ware dit kamp niet ontijdig ontruimd, dan hadden veel meer de ballingschap overleefd. En mogelijk waren zij rijker teruggekomen dan zij waren vertrokken, want er was een volledige beurs in Blechhammer, met allerlei vormen van handel; een Tsjechische Jood importeerde er horloges, anderen hadden diamanten, derden levensmiddelen. Uiteraard kon dit alleen door de verregaande corruptheid van de kampbewakers, waaronder er waren die zelfs een | |
[pagina 427]
| |
geregeld salaris genoten van de Joodse ingezetenen en die het beginsel huldigden ‘Alles ist erlaubt, wenn man sich nur nicht erwischen lässt’. Zo kon zich hier onder de gevangenen een zeer straffe kamporganisatie ontwikkelen, die echter weer niet voorkomen kon, dat deze of gene, die zich toch ‘erwischen’ liet, werd opgehangen. Dat kon bijvoorbeeld gebeuren, wanneer men betrapt werd op het gebruiken van een klein stukje alreeds weggeworpen leer, om zijn schoenen te herstellen; dat betekende de galg voor de overtreder, alsmede voor de Kapo, die gepoogd had deze ‘zaak’ te sussen. Het was toch weer niet een echt paradijsje met die galg. En tenslotte: toen Blechhammer bij de nadering van de Russen ontruimd werd, kwamen zijn bewoners juist weer in een bijzonder slecht kamp (Gross-Rosen) terecht, korte tijd, nadat zij tevoren door ijzige koude een evacuatiemars hadden moeten afleggen waarop tallozen bezweken. Tallozen. Requiescant. |
|