Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 414]
| |
Auschwitz-BirkenauEr was niet alleen een vertrek uit Nederland geweest, herhalen wij, er was ook een aankomst, en wel voor de meerderheid in het eindstation Auschwitz. De eindhalte van hun reis (Auschwitz, ‘waar de rails ophielden’Ga naar voetnoot1) en voor verreweg de meesten van hun leven. Van wat hen daar precies wachtte, had ook de bangste onder hen geen vermoeden. Kwam de trein aan (meestal 's nachts), dan werden doorgaans onmiddellijk en soms bij het aanbreken van de dag de mensen eruit gegooid, niet zelden zelfs met ernstige mishandelingen; een transport werd met knuppels bewerkt door een aantal beulsknechten, die men prompt het ‘Comité van ontvangst’ doopte; bij een ander transport werd een blinde grijsaard van 78 jaar, die een hem toegesnauwd bevel niet begreep, voor de ogen der anderen doodgeslagen. Soms heerste weer mildheid; een moeder: ‘Bij aankomst in Auschwitz zeiden de Duitsers me, dat ik mijn kind op de arm moest nemen en naar een wagen gaan, maar een andere mof zei, dat die wagen alleen was voor ouden van dagen en kinderen en ik moest het aan mijn moeder geven. Tegen mijn man zei ik nog, vóór we werden gescheiden: “Pas goed op het flesje!”’ Een man: ‘Wij werden in rijen opgesteld en zagen niet ver van ons in de duisternis een hoge toren van waaruit een heldere vlam brandde... Ik kwam op de algemeen aanvaarde gedachte, dat dit een van de merkwaardigste Duitse symbolen was. We hadden nog steeds geen idee. Een op het leven gerichte neiging in ons bood wel weerstand tegen het ervaren van de waarheid. Ik voorvoelde niet hoe juist mijn oplossing was; het was de schoorsteen van een der crematoria, inderdaad een symbool voor Auschwitz.’ Meestal vond na aankomst meteen de eerste selectie plaats, op vele wijzen al beschreven, de selectie waarbij alle kinderen, verreweg de meeste vrouwen en ouden van dagen onmiddellijk naar de gaskamer gingen. Dat werd hun natuurlijk niet onthuld; het leek niet zelden een gunst, op de auto's te mogen plaatsnemen, die naar de crematoria reden; vaders ‘mochten’ bij hun kinderen blijven, enz. Onvergetelijk is het portret (in meer dan één beschrijving) van de Duitse kamparts, die, als een charmante dansmeester een polonaise dirigerend, links, rechts, links, rechts, gratielijk over leven en dood beslist. De man | |
[pagina 415]
| |
wuift zijn vrouw toe, de vrouw haar man: ‘Morgen zie ik je weer!’ Die morgen kwam nimmer, nimmer meer: het was een afscheid voor altijd. De voor het leven aangewezenen moesten zich in een quarantainezaal spiernaakt uitkleden, werden van alles beroofd in een andere zaal gedreven, getatoueerd met een nummer in de onderarm en door de kampadministratie heen gemangeld, waarbij zelfs de gouden tanden en kiezen werden geboekt. In het badhuis, de z.g. Sauna, gingen alle haren van het lichaam, er volgde iets als een bad, daarna uitreiking van ‘kleren’, gescheurde en smerige vodden veelal. In tempo, onderdelen en stijl van de behandeling kwam wel enige variatie voor, maar dit was wel de grootste gemene deler. Soms vernamen dan reeds de mannen, dat de hunnen al overleden waren: ‘Hoe ik het heb volgehouden, toen een half uur na onze aankomst X’ (volgt een Joodse naam) ‘bij onze groep kwam en zei: “ik feliciteer jullie, dat jullie hier bent”, waarop wij verwonderd waren en hij zei: “Ik meen het, want die hier niet zijn, zijn allemaal door de pijp”, weet ik niet... Het was alsof je een klap op je kop had gekregen... ik was een beetje versuft.’ Tot niet allen drong het zo snel door. ‘Ik nam mijn kinderen (bij aankomst) bij de hand en liep vlug naar voren, teneinde ervoor te zorgen, dat mijn vrouw en kinderen een plaatsje op de auto kregen. Ze waren dan ook een van de eersten, die erop zaten. De kinderen wuifden mij goeden dag en vonden het leuk, dat ze gingen rijden. Wij zijn met tweehonderd-negen-en-vijftig mannen uitgezocht en naar het kamp gelopen. Onderweg liep ik in de buitenste rij en vroeg aan een SS-er naar mijn vrouw en kinderen. Hij zei, dat ik ze iedere zondag zou mogen zien.’ De waarheid werd in elk geval spoedig duidelijk: dat men nog maar een nummer was, losgescheurd uit zijn land en volk, beroofd van zijn familie, beroofd van alles behalve van het eigen naakte leven. Niets van vroeger meer, niets, niets, zelfs geen fotootje van de geliefden; het verleden diep weggezonken; de eigen naam zonder betekenis en zonder echo, men was louter nog nummer zoveel, gedoemd tot slavenarbeid in de allerongunstigste omstandigheden. Dat was het leven voortaan, althans het restleven, voor de meesten maar heel, heel kort trouwens. De eerste nacht: om nimmer te vergeten. Met nog de gezichten van de kinderen voor zich, wier kleine lichamen zich hadden omgezet in rook en smook, kringelend tegen de hemel: ‘Nimmer zal ik die vlammen vergeten die voor altoos mijn Geloof verteerden. Nimmer zal ik | |
[pagina 416]
| |
die nachtelijke stilte vergeten, die mij voor de eeuwigheid van de lust om te leven heeft beroofd. Nimmer zal ik die ogenblikken vergeten, die mijn God en mijn ziel vermoordden en mijn dromen, die het gezicht der woestijn aannamen. Nimmer zal ik dat vergeten, zelfs indien ik ertoe veroordeeld ware even lang te leven als God zelve. Nimmer.’ Het verhaal van de vergassingen is tientallen malen gedaan. In de vernietigingskampen geschiedden ze overal wel op ongeveer dezelfde wijze en wij zouden kunnen volstaan met de weergeving van wat de Duitsers zelf wel als het ideaal type beschouwden: eenvoudig, zindelijk, snel, doeltreffend; het neerschieten van naakte gevangenen, voor een gloeiende groeve geplaatst, was een van de afwijkingen, die deze routine wel eens doorbrak, maar gas was, naar een woord tijdens het Eichmann-proces gevallen, ‘eleganter’; men had er in Duitsland zelf gunstige ervaringen mee opgedaan bij het afmaken van geesteszieken. Wij weten nauwkeurig, hoe deze ‘elegante’ methode werkte doordat wij niet alleen beschikken over de uiteraard meer emotioneel geladen uitspraken van overlevenden, maar ook over die ambtelijke bronnen, die in hun simpele taal, de taal der dienstverslagen, een helder beeld geven van de hier verrichte arbeid. De normale vergassingsinstallatie zag eruit - en werd aangediend - als een douche-inrichting. Eerst uitkleden (grootouders, ouders, kinderen, allen voor elkaars beschaamde, verbijsterde, ziende, misschien niets - meer - ziende ogen), kleren netjes neerleggen, schoenen - hoe licht raken ze zoek - aan elkaar binden. Allerlei andere opschriften completeren de illusie; een stukje zeep, na het bad wacht een kopje koffie. En dan in het bad, met zijn allen, zo vol mogelijk. De ijzeren deur dicht. En dan het gas. Voor de Sonderbehandlung. In een kwartiertje was het volledig gedaan. De lijken in de oven, maar eerst de gouden tanden eruit, de ringen van de vingers, de vrouwenharen afgeknipt. De kleren als Liebesgaben voor het hoger staande ras. In Birkenau haalde men tien- à twaalfduizend vergassingen per dag, met hard werken veel meer. Als het moest. Er was wel eens hoogconjunctuur. Het heet dat de SS juist toen op het gas ging ‘sparen’ waardoor de doodsstrijd verlengd werd. Misschien is dit de plaats om even eraan te herinneren, dat volgens de kampcommandant Rudolf Höss, blijkens zijn autobiografische aantekeningenGa naar voetnoot1, deze vergassingen in zekere zin ‘beruhigend’ werkten. | |
[pagina *111]
| |
Birkenau - De bouw van een der gaskamers
| |
[pagina *112]
| |
Barakken in Birkenau
| |
[pagina *113]
| |
Interieur
| |
[pagina *114]
| |
De Lagerstrasse in Birkenau
| |
[pagina *115]
| |
Auschwitz I
| |
[pagina *116]
| |
[pagina *117]
| |
[pagina *118]
| |
Wachttoren
| |
[pagina 417]
| |
Wijzelf hebben Auschwitz bezocht, het Musterlager, het voorbeeld voor de andere. Wij hebben op het onmetelijk grote terrein van Birkenau gestaan, een dodenveld zonder graven. Men kan er niet over schrijven. Men kan het niet. Men kan het niet bevatten, onmogelijk. Daarvan werden wij ons weer bewust tijdens het proces-Eichmann. Daar kwamen de getuigen en spraken. Eenvoudig, onopgesmukt, in waarheid, zij spraken, ach, zij konden eigenlijk niet spreken, niet de woorden vinden, die de verschrikkingen, door hen ondervonden, deden herleven. Zij konden het niet, men kon het niet, men kan het niet. Het is erger dan het ergste. Het ijzigste poollandschap kan niet afschuwelijker zijn dan het terrein van Birkenau, waar zij oog in oog hadden gestaan met de dood, met deze gruwelijkste, alleronmogelijkste dood. Achter het prikkeldraad, eens electrisch geladen, van het kamp van Auschwitz staan thans nog vele barakken. Er is nu een museum. In enorme hoeveelheden ligt daarin opgestapeld wat de mensen van toen hebben ‘nagelaten’. In één bassin duizenden krukken, corsetten, kunstarmen en -benen. In een andere duizenden schoenen, tot babylaarsjes en zilveren balletschoentjes toe. Een der bassins bevat uitsluitend gebedsmantels en -riemen, wetsrollen en gebedenboeken. Weest één ogenblik met de mensen, die hier stierven, die zo stierven. Gaat verder, werpt een blik op het bassin met stapels, stapels, stapels haar, verkleurd, vergrauwd, verdoft. Wij willen U waarlijk niet te veel gruwelen opdringen, maar leest wat een teruggekomen banneling hiervan zegt: ‘De laatste dagen voor mijn evacuatie in Auschwitz is dit haar mij door de handen gegaan. Het lag daar in enige honderden balen verpakt en moest verplaatst worden. Dat haar golfde nog, terwijl men de moeite niet genomen had, er de spelden en kammetjes uit te halen’. Daar was ook het haar bij van de vrouw, met wie deze getuige pas gehuwd was. Wij gaan verder, lezer. Het bassin met tienduizenden brillen. Het bassin met de lege koffers. Nico RostGa naar voetnoot1 leest de namen van de eigenaars, van hun woonsteden: Budapest, Lyon, Ollmütz, Kaschau, Erfurt, Pez. En dan plotseling de naam en het adres van een Groninger Jood: ‘Men vergeve mij, doch de naam van één mens, die men persoonlijk heeft gekend, brengt weliswaar geen diepere, doch een directere ontroering, dan die van | |
[pagina 418]
| |
vele duizenden, wier dood men ook betreurt, doch die men nimmer ontmoette’. Toch te gruwelijk? Dan ‘maar’ een paar zakelijke gegevens. Er bestonden in Auschwitz 35 bijzondere opslagplaatsen om de ‘nalatenschappen’ van de vermoorden in te sorteren, maar 29 verbrandde de SS vóór de ontruiming. In de 6 overgeblevene vond men: 348 820 herencostumes, 836 255 vrouwencostumes, 5525 paar vrouwenschoenen, 38 000 paar herenschoenen, enzovoorts enzovoorts. Er zijn ook nog cijfers van wat men voor Nieuwjaar 1945 naar Duitsland had gestuurd, o.m. 99 922 kindercostumes, 192 652 costumes en stuks ondergoed van vrouwen, 222 269 herencostumes. In een leerlooierij in Auschwitz vond men op 7 maart 1945 293 zakken met haar, geknipt van 140 000 vrouwen; men placht deze zakken naar Duitsland te sturen, waar de inhoud veel gebruikt werd als de grondstof voor matrassen en dekens. Commandant Höss gewaagt van de activiteit van de Aktion Reinhardt,Ga naar voetnoot1 die deze en andere zaken behartigde. Misschien is het juister te spreken over het ‘wirtschaftliche’ onderdeel van een actie, die in haar geheel de vernietiging van de Joden in bepaalde delen van Polen nastreefde; dat zij in haar naam herinnert aan de voornaam van de beruchte Heydrich, is beweerd, maar ook ontkend; vast staat wel, dat zij een vrijwel volmaakt systeem van lijkenroof toepaste. Moeten wij Auschwitz en Birkenau nog verder beschrijven? Een paar nadere gegevens dan maar: 50o3′30″ noorderbreedte, 19o13′30″ oosterlengte, 50 km in rechte lijn ten westen van Krakau aan de Weichsel. Het grootste complex van alle kampen, deze combinatie Auschwitz met Birkenau (3 km verderop), het beruchtste, de synthese a.h.w. van alles wat het Nazi-systeem in zijn kleine duizend kampen had aangebracht: directe uitroeiing, langzame vernietiging, onmenselijke slavenarbeid, afgrijselijke straffen. Het klimaat is er zeer ongunstig: de zomers zijn er gloeiend heet en stoffig, de winters vochtig en heel koud. Door de regen werden de stalachtige ruimten, waarin de gevangenen hun leven rekten, helemaal onbewoonbaar: plassen op de bodem, water in de kooien: ‘Wij waren jaloers op de honden van de SS, die in droge, goed onderhouden hokken waren ondergebracht’. Maar: ‘Zo mogelijk nog erger dan de regen was de zon, die in de korte zomer de lucht verschroeide boven de vlakte van Auschwitz. | |
[pagina 419]
| |
Onze dunne, zeer kwetsbaar geworden huid kon deze zonnegloed niet meer verdragen. Bij het eindeloze wachten op de appèlplaats brandde deze genadeloze zon gaten in onze huid, die een onverdraaglijke pijn veroorzaakten. Iedere stap deed grote stofwolken opdwarrelen. Tong en mondholte waren verdroogd, wij snakten naar water, dat nergens te krijgen was.’ Het terrein ligt laag, het is er moerassig en er hangt een kwade lucht, het staat bekend als een ongezonde streek. Een wetenschappelijk rapport uit de oorlogstijd noemde het drinkwater daar ‘so mangelhaft für den menschlichen Gebrauch, dass es zur Zeit im Lager Auschwitz nicht einmal zum Mundspülen verwendet werden kann’. Deze schrijver mocht er in 1960 wel zijn mond mee spoelen, maar drinken werd hem nog met klem afgeraden; de smaak van de overigens gastvrij aangeboden koffie en thee laat hij maar onbeschreven. De inrichting van het kamp en de omgeving? Boven de poort stond in 1960 nog in metalen letters de spreuk: Arbeit macht frei. Cynisme? Misschien moet men zeggen: was het maar waar. Het was wel degelijk ernstig bedoeld door de commandant, de beruchte Rudolf Höss. Hij althans méénde het. De schrijver van dit boek, in 1960 in het donker in het kamp aangekomen en ondergebracht in een der dienstgebouwen, ontwaarde de volgende ochtend voor zijn raam de galg, waar men deze bekrompen, vlijtige man aan had gehangen: een trouwe, zéér trouwe dienaar van zijn meester. Hier nu hebben tienduizenden Nederlandse Joden het leven verloren, de meesten, als reeds gezegd, onmiddellijk, de anderen in de loop des tijds, maar die hebben er in elk geval een tijdlang geleefd, een aantal heeft het zelfs overleefd. Het heeft zin hier erop te wijzen, dat zij in zeer vele verschillende kampen hebben vertoefd en soms, niet zelden vaak, van het ene naar het andere kamp zijn overgeplaatst. Auschwitz, deze ‘fabriek des doods’, omvatte niet alleen Birkenau, maar een 39 nevenkampen (Nebenlager, Zweiglager, Aussenlager, Arbeitslager) in Silezië en verderop; bovendien treffen wij nog Joden aan in andere kampen. Reeds in januari 1943 was de Joodse Raad op de hoogte van het bestaan van de Aussenlager ‘Birkenau, Monowitz, Buna en Jawischowitz’; ook andere namen werden bekend, vele, waaronder de ergste, weer niet. Wij zullen nu enkele naar voren halen, die in het verslag van de catastrofe der Nederlandse Joden niet mogen ontbreken. |