Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Hoofdstuk VIII
| |
[pagina 407]
| |
ReisOp het eerder gegeven citaat van Herzberg waar deze het vertrek van de trein uit Westerbork beschrijft, laat hij één kort zinnetje volgen: ‘Wat er dan in de wagens gebeurt, dat weten we niet meer.’ Dat is voor de latere geschiedschrijver niet waar en het was dit voor enkele kampingezetenen van toen evenmin. Veel wisten zij niet, maar toch wel iets. Zij beschikten dan niet over de relazen van de uit het Oosten teruggekomenen, maar zij hadden hun eigen wegen gezocht om een tipje van de sluier op te heffen - maar al te begrijpelijk. Zo had een kampbewoner, belast met de medische verzorging van alle in- en uitgaande transporten, opgemerkt dat het eerste halfjaar der deportatie steeds dezelfde trein op Auschwitz reed en in een van de coupé's een schuilplaats gemaakt voor het deponeren van briefjes. De originelen zond hij steeds aan de afgesproken adressen, maar niet dan nadat hij copieën ervan het kamp had uitgesmokkeld. Zo beschikken wij dank zij de vindingrijkheid van deze Westerborker over de inhoud van enkele briefjes uit december 1942. Een andere had met zijn weggezonden broeder afgesproken, dat deze, op 6 april 1943 gedeporteerd, een reisbeschrijving aan de onderkant van zijn wagen zou bevestigen. Ook de inhoud van dit stuk is overgeleverd. De eerste groep geeft een vrij nauwkeurige indruk van de in Duitsland afgelegde weg; aangezien de reis toen nog in personenwagens plaats vond, geeft zij uiteraard een opgewekter beeld dan de reisbeschrijving uit april, die aldus aanheft: ‘Eerste dag van de reis was al verschrikkelijk, de wagon was tjokvol en wanneer iemand van de wc wilde gebruik maken, moest hij over anderen heenklimmen. Vooral voor de zieken is het enorm lastig, zij moeten steeds in en uit de bedden geholpen worden. De stemming is nu al vreselijk, iedereen kijft en maakt ruzie. Wanneer de deur dicht is, stinkt het ontzettend en het is erg benauwd. Is de deur open, dan tocht het vreselijk. We zitten in het pikdonker, 's nachts is het niet uit te houden van de kou en het is een ontzettende nacht... 's Morgens wordt er door de groenen gevraagd of er soms nog Joden verrekt zijn. Inderdaad zijn twee Joden door kou en ellende gestorven. Ze worden in de bagageruimte geplaatst.’ Drie dagen en twee nachten duurde de reis. Met aan het eind de verschrikkelijke dood, die wij, thans, kennen. Requiescant. Wat weten we eigenlijk van deze tienduizenden tijdens hun ‘ver- | |
[pagina 408]
| |
voer’? Het aantal getuigenissen is eenvoudig belachelijk gering. Zouden er meer geweest zijn als de Joodse vrouw, die bij de grensoverschrijding het gevoel kreeg: ‘Nu zijn we van Nederlandse bodem af, nu is er geen redding meer’? Een ander schrijft: ‘Door enkele geestige opmerkingen van een rasechte Amsterdammer was er al spoedig een goede stemming, maar naarmate de grens naderde, werden de mensen stil’. Een arts: ‘Ik heb een verschrikkelijk weemoedige reis gehad, mijn schoonouders zaten in dezelfde wagon. Het was zo gek: ik vond het voor mij en mijn vrouw niet zo erg, maar voor die oude mensen vond ik het vreselijk en zoals ik over hen vertel, geldt het voor tienduizend anderen! Deze mensen, die hun hele leven hard hadden gewerkt, die wat men noemt oppassend waren geweest, werden nu als dom vee weggesleept naar een duister hoekje.’ En: ‘Voor vele mensen was het natuurlijk ook een vervelende sensatie, dat ze alle vegetatieve functies in het bijzijn van anderen moesten verrichten en ze schaamden zich ervoor. Toen was er nog schaamtegevoel, iets dat later geheel verloren ging. Ieder was bang en wou er toch niet voor uitkomen.’ En toch: ‘Ik ben stom verbaasd geweest over het optimisme van de mensen; hoe moeilijker de situatie was, des te optimistischer waren ze. Men was toch wel steeds in de verwachting dat het niet zo erg lang meer zou duren.’ Dat was september 1943. Een berichtgeefster meldt dat er zulk een ‘uitstekend humeur’ heerste, dat er de avond van de eerste dag in haar wagon een ‘cabaret’ werd georganiseerd... ‘Eén lied zal me altijd bijblijven, dat bij het schemerlicht van het op de grond geplaatste waxinelichtje door een meisje van zestien jaar werd gezongen, nl. “Nederland”.’ Van een reis vernemen wij, dat een kapper de mannen schoor, niet zonder protest, omdat het zijn vrije dinsdagmiddag was; een leraar hield ‘een boeiende voordracht over het Zionisme, waardoor het reisdoel geheel vergeten werd. Daarna trachtte een ieder wat te slapen, hetgeen sommigen zelfs staande gelukte.’ Zou men inderdaad naar Birkenau gaan? Daar waren in Westerbork immers van die goede berichten over gekomen; wel zouden ze er hard moeten werken, maar ‘ze hadden het er goed’. Misschien heeft men, toen men Birkenau naderde, inderdaad afspraken gemaakt, waar en hoe men elkaar zou schrijven. Requiescant. Een enkel vluchtgeval vinden wij vermeld, hoewel de wagonleider met zijn leven verantwoordelijk werd gesteld voor de volledige afle- | |
[pagina *107]
| |
Op weg naar Auschwitz
| |
[pagina *108]
| |
A. Favier
| |
[pagina *109]
| |
Selectie op het perron in Auschwitz-Birkenau
| |
[pagina *110]
| |
[pagina 409]
| |
vering van zijn lading in de plaats van aankomst. ‘Het was echter je reinste paskwil, want bij aankomst in het Oosten werden de portieren of deuren van de wagons opengegooid en zonder de mensen te tellen, werden ze er uit gelaten, ja, meestal eruit geslagen, want het ging nooit vlug genoeg. De Joden waren nog minder dan vee, want bij aflevering wordt dat nog altijd geteld en bij de Joden was dat niet eens nodig.’ Hoe was de behandeling onderweg? De weinige gegevens lopen nogal uiteen; veel klachten vindt men daaronder niet, maar ze zijn er wel: ‘Het ergste was, dat er geen druppel water werd verstrekt. Hiervan kan ik u een zeer aangrijpend staaltje geven. Het gebeurde, dat een vader voor zijn tweeling van 6 1/2 maand op een station aan één der bewakers vroeg, om een zuigfles met water te mogen vullen. Dit werd hem geweigerd en hij kreeg de mededeling, dat de bewaker dit wel zou doen. Hij nam de fles aan, doch inplaats van deze te vullen met water, sloeg hij deze stuk tegen de wand van de wagen. Wij hebben gedurende deze treinreis dan ook geen druppel water gezien.’ En het Duitse volk? Geven wij het woord aan Jacob Lestschinsky:Ga naar voetnoot1 ‘Honderden treinen, bestaande uit duizenden wagons, volgepropt met Joden uit West-Europa, bestemd voor de vernietigingsplaatsen in het Oosten, reden door Duitsland. Deze treinen plachten op Duitse stations te stoppen, dagen, soms wekenlang. Vele Joden stikten in deze treinen of stierven van honger. Maar niet een enkel voorbeeld van hulp aan deze ongelukkigen van Duitse kant is bekend.’ Een verpleegster beëindigt haar brief aldus: ‘Wij zijn er. Auschwitz gepasseerd. Een groep van ongeveer 15 man heeft de trein... In de verte staat een verlicht gebouw. Dag jongens we zijn gauw weer terug hoor.’ Requiescat. Requiescant. Wat heeft zij in de verte gezien? Een verlicht gebouw? Of de vlammen boven het crematorium? Requiescat. Requiescant. Zij heeft haar briefje nog net kunnen wegstoppen; één uur, twee uur later viel ook zij ten prooi aan de verschrikkelijke dood, zij en haar metgezellen. Requiescat. Requiescant. |
|