Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
Hoofdstuk VII
| |
[pagina 287]
| |
WesterborkDe illegaal in Nederland vertoevende Joden, aan wie wij het vorige hoofdstuk wijdden, vertegenwoordigden, ieder apart, een stukje, soms een miniem klein stukje, verzet, zo men wil: ongehoorzaamheid. Allen samen vormden uiteraard een minderheid, zoals verzetslieden en ongehoorzamen ook onder de niet-Joden een minderheid vertegenwoordigden. Een deel van deze illegale Joden - de tijdens die onderduik opgepakte - vinden wij, samen met de overgrote meerderheid van de legale nog eenmaal terug in wat in oorlogstijd gedurende enige jaren als reeds gezegd de Joodse hoofdstad mocht heten: in Westerbork. Hoofdstad: daar immers hebben verreweg de meeste, meer dan 100 000 Joden in die periode ‘gewoond’, beter gezegd: vertoefd, enkele uren, vele enkele dagen, vele maanden en enkele jarenlang. ‘Alle wegen leiden door Westerbork’, aldus Aus der Fünten tegen een paar Joden, die de overvalwagen moesten beklimmen na hun arrestatie. Inderdaad, zij leidden voor bijna alle Joden dóór Westerbork, erdoor - en dan verder naar het onbekende voor de overgrote meerderheid: naar de dood, de verschrikkelijke dood. Het was, als weer herhaald: de ‘Joodse hoofdstad’. Zelfs heeft een tijdlang het gerucht kunnen gaan, dat Harry Elte, de bekende Joodse architect, op de Duitse hei een grote bewoonbare stad voor de Nederlandse Joden moest bouwen, die niet gedeporteerd zouden worden. Dat werden ze echter wel, evenals Harry Elte - de stad werd niet gebouwd, een van de niet weinige luchtspiegelingen uit die tijd. Was het alléén een doorgangskamp voor Joden? ‘Westerbork is een ander woord voor de dag van het laatste gericht. Er is nergens meer steun, niet materieel en niet geestelijk, ieder is aangewezen op zichzelf en op zichzelf alleen. Een volslagen en absolute wanhoop treedt in en maakt zich van allen meester. Men zoekt nog wel hulp, maar men vindt die slechts bij uitzondering en dan nog weet men, dat deze tijdelijk is. Het transport naar Polen wordt misschien een week, hoogstens enkele weken uitgesteld. Mannen kunnen hun vrouwen niet meer beschermen, ouders zien alle kans verloren gaan om hun kinderen te redden. Kinderen moeten machteloos voor eeuwig van vader en moeder afscheid nemen. Er zijn ook wezen, zieken, blinden, kreupelen, krankzinnigen, zwangere vrouwen, stervenden, zuigelingen, er worden ook kinderen geboren, en allen, allen, worden elke dinsdag, week in week uit, in een lange trein van vrachtwagens | |
[pagina 288]
| |
geladen, met bestemming: Polen. Twee jaar lang. Drie en negentig keer.’Ga naar voetnoot1 De dag van het laatste gericht. De dies irae, zo is het. De dag, die geen geschiedschrijver inderdaad beschrijven kan; de lezer zal uit de voor hem neergezette feiten en feitjes, gegevens en getallen hoogstens een glimp krijgen van dit dal Josaphat; zo ergens, dan moet hier de verbeeldingskracht aanvullen, pogen aan te vullen. De geschiedschrijver heeft niet meer te bieden dan het weinige waartoe de documenten hem in staat stellen. Het weinige. In betrekkelijke zin opgevat een niet geheel gelukkige qualificatie. Vergeleken met die van andere themata, in dit boek behandeld, is de Westerbork-documentatie bijzonder rijk en gevarieerd, op een enkel punt, zoals nog blijken zal, zelfs uniek. Al geldt anderzijds voor welhaast geen enkel ander thema zozeer de toevoeging over het ontzaglijk vele, dat wij missen. Ook hier immers hebben in het koor der stemmen het woord, het hoogste woord, de overlevenden. Hoe weinigen van de meer dan honderdduizend, dóór Westerbork naar de gaskamer gegaan, spreken tot ons! Van slechts enkelen hunner is een enkele klacht of aanklacht tot ons gekomen en men mag toch wel veronderstellen, dat ieder hunner ze zou hebben geuit, zowel de klacht als de aanklacht. Van die overlevenden daarentegen zijn er niet weinig, die, wel verre van aan te klagen, pogen zich te verdedigen tegen de aanklachten van anderen; van de niet-Joden en zeker van de Duitsers geldt dat al in het bijzonder. Maar hiermee houden wij ons al eigenlijk bezig met wat tenslotte niet meer dan een deel van het materiaal uitmaakt, met de getuigenissen. En dan mag hier nog eens worden uitgesproken, dat dit deel, het daarvoor gemaakte voorbehoud eenmaal in acht genomen, buitengewoon rijk en gevarieerd is. Er is bijna geen enkele vraag, bij de behandeling van dit kamp gerezen, of de schrijver had zich voor het antwoord kunnen wenden tot levende getuigen; in een aantal gevallen heeft hij dit gedaan, maar in de overgrote meerderheid ervan heeft hij het wel moeten nalaten, wilde het stuk over Westerbork in het geheel van dit boek niet buiten alle proporties, zeg tot vele honderden bladzijden, uitdijen. De geschiedenis van Westerbork, nogeens weer, zou men kunnen opvatten als die ener Joodse stad met honderdduizend | |
[pagina 289]
| |
inwoners, met een zij het ook zeer fluctuerende bevolking: zij zou o.i. een eigen historicus vereisen, alleen met haar bezig - misschien komt hij nog eens, later. Dan zullen voor hem een aantal getuigen niet meer te raadplegen zijn, maar alleen al met wat men het primaire bronnen-materiaal kan noemen, zal hij de grondslag voor een monografie kunnen leggen. Van inderdaad die honderden bladzijden. Van dit kampmateriaal in engere zin is ook heel veel verdwenen. Als overal heeft ook hier de Duitse leiding gepoogd de sporen van haar daden uit te wissen, toen het getij was gekeerd. Tweemaal, in september 1944 en in april 1945, heeft zij zoveel mogelijk van de administratie, registratie en kartotheek vernietigd, met wat men wel eens deutsche Gründlichkeit pleegt te noemen. Een inventarislijst van wat op het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie aanwezig is leert, hoe ver zij onder de maat hierbij is gebleven. Deze schrijver althans heeft wel eens gespeeld met de gedachte, dat hij louter en alleen met de overgebleven serie kamporders het leven in Westerbork zou kunnen reconstrueren. Met daarnaast de vele andere bevelen, met de honderden formulieren, de honderden dienstrapporten, de corréspondentie van het Centraal Distributiekantoor, de Crematoriumbriefjes, de officiële sterkte-staten, de eindeloos vele lijstjes, pasjes, met het telexboek, met de catalogi. Er bestond bovendien niet alleen bij de leiding, maar ook onder de geleiden een groot stuk van de reeds genoemde Gründlichkeit (Duitse en ten dele ook Nederlandse). De schrijver kan zich, als leek sprekend, nauwelijks fraaiere kleurstatistieken voorstellen dan in Westerbork over allerlei zijn samengesteld of sprekender tabellen dan die van bijvoorbeeld de Metall-Sektor Lager Westerbork, Leistungsübersicht 1943; geen Potemkin-dorp bezat schonere gevels! Eigenlijk zijn wij daarmee al bij een type documenten, dat ook hier bijzonder rijk vertegenwoordigd is: het illustratieve element. Wat al plattegronden en tekeningen! Wat al foto's! Men zou een foto-album ‘Westerbork’ kunnen samenstellen, met alle Joodse ellende, alle Duitse overmoed erin - misschien verschijnt ook dat wel eens. Maar dan is er nog één onvervangbaar en uniek illustratief document, dat een speciale vermelding verdient. Stel eens, dat er van dit kamp helemaal niets was overgebleven, geen barak, geen huis, geen snipper papier, geen foto, stel dat alle, maar dan ook alle getuigen waren weggevaagd zonder een woord achter te laten, stel dat alles, dan zou men nochtans een vrij behoorlijke reconstructie van de | |
[pagina 290]
| |
toenmalige werkelijkheid kunnen leveren op grond van het ene document, waarmee deze schrijver althans zijn studie van het gehele Westerbork-probleem jaren geleden is aangevangen: de bewaard gebleven Westerbork-film. Een slechte, deels, grotendeels wel, zeer slechte smalfilm. Eindeloos lang, saai, vol herhalingen. Het heet dat men begonnen is met een gebrekkig oud toestel en dat pas later, voor Joods geld, een nieuw is aangeschaft. Men kan op deze documentaire alle critiek hebben; deze schrijver zou haar niet gaarne aan een groter publiek voorzetten. Voor hem is ze, als gezegd, onvervangbaar. En onovertreffelijk, misschien juist wel met of door haar gebreken. Er zijn nogal wat vragen om deze film heen. De commandant van Westerbork, Gemmeker, heeft tijdens zijn proces meegedeeld, dat hij haar heeft laten maken. Hij had daarmee het volledige beeld nagestreefd van zijn kamp, met ‘alles erin, het opgewekte zowel als het treurige, opdat men van hem niet zou kunnen zeggen, dat hij alleen “de betere kant van het kamp” had willen vastleggen’. Hij ontkende met nadruk dat de film bestemd was geweest voor zijn superieuren; hij had haar (heette het) vooral bedoeld voor de kampbewoners. Schrijver dezes heeft geen zekerheid omtrent de vraag, bij wie het idee is opgekomen; het zou hem althans niet verwonderen, als dat bij een enkele van deze kampbewoners is geschied, die immers voortdurend erop uit waren, door het bedenken van taken en taakjes hun blijven te rekken. Het heet dat de dienstleider Heinz Todtmann het draaiboek geschreven heeft, door Gemmeker goedgekeurd, en dat de kampfotograaf Breslauer soms met zijn collega Jordan het filmmateriaal heeft verzorgd; Breslauer zou dan, geholpen door Todtmann, de opnamen hebben gemaakt en, zelfs vóór de inlevering bij Gemmeker, in een kleine kring van vertrouwden hebben gedraaid. Het draaiboek, althans een ontwerp ervoor, bevindt zich in het archief van Oorlogsdocumentatie. Afgaande op een, bij Gemmeker's proces afgelegde, getuigenverklaring van de zendeling Tabaksblatt en op Gemmeker's commentaar daarop, zou men als begindatum van die opnamen 5 maart 1944 willen aangeven. Dat was de opname van een godsdienstoefening, waarmee men van wal stak voor het vervaardigen van de film; de genoemde Tabaksblatt verliet, samen met ds. Inkes, uit protest de zaal. Dat interpreteerde Gemmeker (zijn eigen woorden) ‘als een zwaar vergrijp tegen de discipline’, weshalve hij deze overtreders een paar weken in de strafbarak opborg. | |
[pagina 291]
| |
Hierboven is niet bepaald prijzend over de kwaliteit van deze film gesproken. Het zal de lezer misschien verwonderen, maar één fragment is niettemin door de hele wereld gegaan, doordat het is opgenomen in enkele grote films over het nationaal-socialisme en meer in het bijzonder over de concentratiekampen, de Franse Nuit et brouillard bijvoorbeeld. Het is een stuk van het fragment ‘Eingang und Abfahrt’, dat trouwens ook bij het proces van Gemmeker is gedraaid. Het is de schrijver onbegrijpelijk, dat Gemmeker niet vermoed heeft, welk een verschrikkelijke aanklacht het bevat, tegen hemzelf en het systeem, dat hij diende. Wie ooit het kleine meisje gezien heeft, het hulpeloze Joodse kind, in doodsangst voordat de deuren zich sluiten, glurend door een spleet van de veewagen, waarmee men haar wegvoert naar haar onbekende bestemming, zal zich dezelfde vraag stellen. Men wil hopen - en het klinkt heel aannemelijk - dat de getrapte en vernederde makers van dit schokkende document er deze aanklacht bewust in hebben binnengesmokkeld: de kampcommandant, die men een paar meter ervóór nog kon zien met zijn om zijn benen dartelend, in vrijheid levend hondje (ook dat wel niet toevallig), staat daarmee op onvergetelijke en onuitwisbare wijze getekend voor ons: opgewekt vertegenwoordiger en toegewijd dienaar van een satanisch systeem van onmenselijkheid. Van één deel van de documentatie moeten wij nu nog melding maken, dat deel, dat meer dan de andere tot nu toe het grote publiek bereikt heeft. Het zijn, wat men in engere zin de getuigenissen kan noemen, de ego-documenten van diverse Westerborkse ego's. Er is geen enkel onderdeel van dit soort documentatie, dat niet talrijk vertegenwoordigd is. Al enige malen noemden wij het proces-Gemmeker, met zijn zeer vele verhoren van hemzelf en van getuigen, een heel belangrijke bron. Er zijn nog veel meer niet-Joodse documenten, zoals het dagboek van de Nederlandse kamp-ambtenaar A. van As Jr. of het rapport van de voormalige Oostenrijkse officier H.O.E. Wohl, dit laatste om zijn analyse van personen en toestanden voortreffelijk. Aan de Joodse documenten komt geen eind. Enige daarvan mogen hier apart vermeld worden. Zo heeft dr. Hans Ottenstein na de bevrijding een bijzonder bruikbaar verslag over Westerbork opgesteld; wij zullen de schrijver hierna nog ontmoeten en vaak uit zijn rapport putten. Datzelfde kunnen wij vermelden van de dienstleider K. Schlesinger, al blijft het door hem opgestelde document zowel in afmetingen als in kwaliteit bij dat van dr. Ottenstein achter. Beide echter worden in de | |
[pagina 292]
| |
schildering van de Westerborkse sfeer verre overtroffen door het dagboek van de journalist Philip Mechanicus, tot 1940 redacteur-buitenland van het Algemeen Handelsblad. Hij was waarschijnlijk door een medepassagier verraden, toen hij in september 1942 zonder ster op het achterbalcon van een tram gestaan had; na een verblijf in Amersfoort kwam hij in Westerbork terecht, waar hij ruim een jaar kon worden zurückgestellt. Zijn dagboekGa naar voetnoot1 is werk van o.i. zeer hoog gehalte; welhaast niemand heeft het kamp voor ons beter doen leven dan hij. In dat welhaast steekt een stukje voorbehoud ten aanzien van één document, nl. Twee brieven van Etty Hillesum, al tijdens de oorlog clandestien gedrukt en daarna nog enige malen uitgegeven.Ga naar voetnoot2 Haar gezichtsveld was veel beperkter dan dat van Mechanicus, maar niemand, die haar beschrijving van een transportnacht heeft gelezen, zal ooit die verschrikking vergeten. Veel lezenswaardigs vindt men in andere getuigenissen, meestal herinneringen, gedrukt en ongedrukt: van de eerste o.m. het verbitterde boek van S. van den Bergh,Ga naar voetnoot3 Deportaties, een werk, rijk aan pakkende details, dat na de bevrijding in duizenden exemplaren is verkocht. Van de tweede soort niet weinig schilderingen van teruggekeerden en brieven van niet-teruggekeerden; verder ontboezemingen in dicht en ondicht. Wij zouden ten aanzien van Westerbork ongeveer hetzelfde procédé willen toepassen als ten aanzien van de Nederlandse Joden in hun geheel: dus eerst, maar nu in vogelvlucht, de geschiedenis van dit kamp behandelen en daarna met meer uitvoerigheid, de ‘aardrijkskunde’ of beter: de ‘sociografie’ van het Lager. |