Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermdWerkkampen voor gemengd-gehuwdenUit de bovenstaande schildering hebben wij opzettelijk één element weggelaten, dat meer dan wat ook licht werpt op de situatie van deze gemengd-gehuwden en hun gezinnen. Het is wat wij zouden willen aanduiden als het heen en weer gegooi in verschillende richtingen van groepen Joden in wat doorgaans werkverruiming heette, maar voor de betrokkenen hinder, onrust, geplaag of getreiter betekende: de enige opgewekte noot vormt hierin de door vele niet-Joodse ambtenaren toegepaste sabotage. Ook hier verplaatse men zich in die tijd voordat men oordeelt. Wij hebben thans de zekerheid, dat deze sabotage in het laatste oorlogsjaar minder risico's opleverde dan daarvoor, maar deze ambtenaren bezaten die zekerheid ten enenmale niet... | |
[pagina 234]
| |
Vooral Wielek was ons voor deze zaken kroongetuige, maar er zijn ook nogal wat documenten overgebleven. Wij willen echter wel onze onmacht erkennen tot een opstelling van de feiten in een overzichtelijk geheel; juist dat ‘heen en weer gooien’ maakt het onmogelijk - het is zelfs de vraag, of de geringe ordening, die wij ten bate van de lezer wel moeten aanbrengen, niet neerkomt op de vervalsing van een door-en-door chaotische werkelijkheid. Niet eens de chronologische lijn kunnen wij strak aanhouden, hoogstens ongeveer. Nu weer eens moeten honderden Joden zus, dan weer enige tientallen zo, van elke groep splitst men weer groepjes af, men roept op en stuurt de mensen naar huis, men roept op en roept een deel wel op, een ander niet, men roept niet op, men pakt op en stuurt terug, of niet terug of eerst wel terug, dan weer niet of beide gelijktijdig; men ‘keurt’ voor werkkampen en laat de mensen thuis of laat ze komen, allemaal of een deel, men keurt ze voor het ene kamp en zendt ze naar het andere of stelt ze te werk in een arbeidsproject, soms tegen vergoeding, soms zonder vergoeding, men laat ze aantreden om onmiddellijk Nederland te verlaten en stuurt ze naar Polen of weer naar huis terug, soms met vervoer, soms op eigen gelegenheid en op eigen risico; bij dit laatste kon men geluk hebben, maar ook tegenspoed, dan werd men opgepakt en vrijgelaten - of niet. Het enige dat wij de lezer verzoeken aan te nemen is, dat het bovenstaande vereenvoudigde weergave blijft van een gecompliceerde werkelijkheid - en wat hieronder volgt is noodzakelijkerwijs nog meer vereenvoudigd. Wij zullen hier van vóór 1944 slechts één geval noemen. Op 16 december 1943 het bevel aan ongeveer 2500 gemengd gehuwde Joden in Amsterdam tot de leeftijd van 65 jaar, zich te melden voor een keuring in het gebouw Atlanta waar Duitse instanties, werkzaam op het gebied van de arbeidsinzet, in gevestigd waren; het bleek dat de mensen boven 45 jaar in het z.g. ‘Bosplan’ moesten werken en de anderen ‘ergens in kampen in Nederland’. Wie kon aantonen werk te hebben, liep vrij. Op 5 januari 1944 bleken 250 personen boven 45 jaar voor dit Bosplan aangewezen; 210 kwamen op, terwijl de overigen vrijstelling hadden verzocht of ziek waren. Wielek vermeldt dat de keuring in Atlanta per persoon 50 seconden duurde - een haast, die wel sterk afsteekt tegen de zorgvuldigheid, waarmee de in het verzet zeer actieve dochter van een Duits-Joodse vriend en latere collega een enkele kaartenbak met inhoud uit dit gebouw naar buiten droeg (‘ik deed net, of ik er moest wezen en niemand vroeg wat’) om deze | |
[pagina 235]
| |
enkele meters verderop in de Stadhouderskade te deponeren. Op 18 januari weer keuring in Atlanta: Joden beneden 45 jaar, om op Schiphol te werken, vertrek aan het station Willemsparkweg om kwart voor zeven (in januari). Ongeveer 900 werden aangewezen (niet-ster-dragenden liepen vrij, evenals personen, die al elders arbeid verrichtten). Na telefoneren met burgemeester Voüte en de directeur der Gemeentetram kregen zij verlof, 's ochtends en 's avonds te trammen. Opzettelijke wegblijvers werden door de Duitse politie weggehaald, maar een groot aantal vrijgestelden eveneens. Van deze 120 opgepakten brachten de Duitsers er 30 naar de gevangenis Weteringschans en daarvan moesten ze weer naar het kamp Havelte. Met dit Havelte hebben wij een naam genoemd, die in deze laatste oorlogsfase herhaaldelijk in het materiaal te voorschijn komt. Het vroegste daarop betrekking hebbende stuk is van 29 februari 1944, afkomstig van de Amsterdamse Hauptabteilung Soziale Verwaltung. Deze stelt vast, dat na het tewerkstellen van de gemengd gehuwde Joodse mannen in de drie grootste steden nu de tijd is aangebroken voor die in de provincies en wel die tussen 18 en 60 jaar. Zij zijn bestemd voor het vliegveld Havelte, ressorterend onder Meppel, onder de centrale leiding van de Duitse Fachberater bij het Arbeitsamt aldaar. Keuring practisch zonder uitzondering in Meppel, eenmaal in de vier weken verlof, zelfde loon als de ‘Arische’ werklieden. Een volgend stuk, van 2 maart, stelt echter de ontsterde Joden vrij. Onmiddellijk beginnen nu de oproepen, in overeenstemming met de richtlijnen; werkkleding, lepel, mes, vork enz. meebrengen. Op wegblijven staat straf. Een volgend bericht maakt melding van keuringen op 13, 14 en 15 maart; ook hierna gaan deze oproepen en keuringen door. En als men wegbleef; Of er vandoor ging? Er is van een enkel zodanig geval in het materiaal iets aanwezig, van een accountant die om principiële redenen weigerde voor de Duitsers te werken, verraden werd en in het concentratiekamp Stutthof bij Danzig op afschuwelijke wijze is vermoord. Wij kennen enkele gevallen van onderduikers. Een Duits stuk van 19 april licht ons in over de wel opgekomenen. Zij werken in kolonnes van zestien man van 8 uur 's morgens tot 6 uur 's avonds met anderhalf uur pauze, waarin zij een warme kop soep konden kopen voor 5 1/2 cent. ‘Diese Suppe soll jedoch sehr schlecht sein’; wij citeren zonder commentaar. Loon 47 cent per uur, werk: zand scheppen. Het toegezegde verlof is nog niet verleend, wel een | |
[pagina 236]
| |
buitengewoon van drie dagen met Pasen. Huisvesting in barakken, alwaar het verstrekte eten inderdaad beter is dan de middagsoep. Tot zover in samenvatting dit overzicht. Vervolgens het bericht, dat die sterdragers, die in Amsterdam en Den Haag waren afgekeurd, zich toch in Meppel moeten laten herkeuren; van 101 zodanige Amsterdammers houdt men er 88 in Havelte. Begin juli roept men in de drie grote steden een aantal ontsterden op voor deze keuring, maar bericht hun daarna, dat dit een vergissing is. Nog in het najaar van 1944 stuurt men uit verschillende plaatsen een aantal te werk gestelden naar huis en voert weer tweehonderd van hen naar Havelte. Het laatste omtrent dit kamp vonden wij bij WielekGa naar voetnoot1 bij wie deze kampbewoners, daar er geen trein meer ging, maar zelf moesten zien, hoe ze naar huis kwamen. ‘Velen moesten dagenlang lopen, werden door een SD-er gepakt en kwamen in de gevangenis terecht’. Misschien kunnen wij hierbij maar het best melding maken van de sterdragers in Den Haag, in maart 1944 in de Scheveningse Bosjes te werk gesteld en later ook naar Drente overgeplaatst. Een aantal Hagenaars moest ook de kaarten ordenen van het door het befaamde bombardement getroffen Centraal Bevolkings-register; hiervoor ontvingen zij 20 gulden per week. Op 30 en 31 maart werd een groep van 300 tot 400 Joden in den lande opgehaald: alle gemengd-gehuwden, die gescheiden, weduwnaar of weduwe, geen kinderen beneden 16 jaar te verzorgen hadden, eveneens zij die zich op 1 december 1943 niet hadden gemeld; Wielek noemt ook nog de mannen wier niet-Joodse echtgenoten in het buitenland verblijf hielden. Men voerde hen allen naar Westerbork. Wij bezitten het geheime verslag van de bespreking, op 28 februari 1944 in Den Haag aan deze kwestie voorafgegaan; hierbij waren aanwezig Seyss-Inquart, Rauter, Oberdienstleiter Ritterbusch (opvolger van Generalkommissar Schmidt), SS-Brigadeführer Naumann (Harster's opvolger), SS-Sturmbannführer Zöpf en tenslotte de opsteller Calmeyer. Het blijkt, dat de zaak door het RSHA in Berlijn in beweging is gebracht en zeer merkwaardig is, dat men hierbij de reacties onder het Nederlandse publiek met enige bezorgdheid blijkt tegemoet te zien; men richt de zaak zo in, dat dit publiek begrijpen zal, ‘dass es sich nicht um eine Verschärfung der Behandlung der Juden, vielmehr um eine Abklärung handelt’. In hoeverre Calmeyer in zijn voor Wimmer (toen | |
[pagina 237]
| |
reeds in Apeldoorn) bestemde bericht dit accent precies heeft weergegeven of zijn eigen afwijzende houding wat heeft aangedikt, onttrekt zich aan onze kennis. In elk geval werd deze soep minder heet gegeten dan men eerst vreesde. Op 9 april mochten 147, volgens Wielek 160 ontsterden weer naar huis. Zij die zich op 1 december 1943 niet hadden gemeld, kregen alleen een stevige waarschuwing. Men liet de in Westerbork achtergehouden Joden een ruime gelegenheid, bezwaren in te dienen. Alweer: dit viel, betrekkelijk dan beschouwd, mee. Wielek gewaagt ervan, dat Zöpf bestormd werd met verzoek-schriften. Van alle kanten kwamen de bezwaren los, van de Synode, van diverse vooraanstaande personen, van Duitsers. Er is een interessante aantekening van Calmeyer, die er zelf niet veel van moest hebben en zelfs mededeelt dat deze actie ‘auch von den Reichsdeutschen im niederländischen Raum als unerwartete und über das Ziel der Entjudung hinausgehende Verschärfung aufgefasst und bedauert wird’. Hij illustreert het ingrijpende karakter van deze maatregel met een paar sprekende voorbeelden en betwijfelt niet, dat zelfs gevallen onder de getroffenen voorkomen, die Duitse soldaten als afstammelingen hebben, die zich zullen melden. Zijn de betrokkenen eenmaal naar Theresienstadt overgebracht (wat het plan heette), dan komen zij niet terug... Nog enige aantekeningen over Amsterdam tenslotte. In het voorjaar van 1944 vinden wij een aantal Joden aan het werk op Schiphol, anderen in het Bosplan; men vervoert ze van en naar het werk; hun loon bedraagt ‘voorlopig’ vijf gulden per dag. Zij worden alleen gekeurd door een officieel aangewezen arts; attesten van Nederlandse en Duitse(!) geneesheren legt men principieel ter zijde. Begin april 1944 moeten 85 man uit het Bosplan tijdelijk naar de Coenhaven voor de ontkuiling van aardappelen. Eind april gaan er een aantal van Schiphol naar Het Zandt bij Den Helder; begin mei ook van het Bosplan en de Coenhaven een vijftig man naar De Kooy bij Den Helder. Over het leven in Het Zandt verstrekt WielekGa naar voetnoot1 belangwekkende bijzonderheden. De bewakers deelt hij mede, waren Georgiërs, door de Duitsers tot dienstneming geprest, soms wat ruw, maar al met al kameraadschappelijk optredende cipiers, die meer dan eens verrieden, dat ze in hun hart communisten waren gebleven - er was echter ook een fanatieke Nazi bij, die verraad pleegde. Waren loon en voeding ver beneden de maat, zij konden van thuis pakketten ontvangen en de | |
[pagina 238]
| |
boeren in de omgeving leverden hun levensmiddelen tegen behoorlijke prijzen. Zondags waren zij vrij en vaak kregen zij bezoek van vrouwen en kinderen. Dit echter niet voor lang. Ook hing hun steeds de dreiging der wegvoering boven het hoofd. Eenmaal stonden zij al klaar daarvoor. In september 1944 verliep de zaak hier. Dat deed het Bosplanproject ook. Met ere zij hier melding gemaakt van de enkele Nederlandse ambtenaar, die dit al saboterend in de hand werkte. In de winter- en voorjaarsmaanden lag het werk hier nagenoeg stil; tot 10 februari verrichtte een dertigtal Joden nog enig grondwerk. Dit laatste uit een officieel verslag. Uit soortgelijke bronnen vernemen wij, dat de steun aan ontsterden, eerst per 1 januari 1944 door Lippmann Rosenthal overgenomen, op 6 januari weer door de gemeente werd behandeld; uit een soortgelijk verslag van Den Haag maken wij op, dat die steun aldaar clandestien is uitgekeerd. |