Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermdWeinreb‘Een broedermoordenaar, alleen op eigen voordeel belust’. ‘Een oplichter van honderden Joden’. ‘Een valse Messias’. En: ‘de grootste illegale werker, die behoorde geridderd te worden’. Met allerlei schakeringen ertussenin: een merkwaardig spectrum. Wel moge de historicus zich voorhouden, dat hij de plicht heeft, de mens te blijven zien, de mens, die in dit alles zowel subject als object was, zowel actief als passief betrokken was. Dat betekende kennis te nemen van de duizenden bladzijden van een welhaast onafzienbaar materiaal, dossiers, brieven, knipsels e.d. Daaraan was niet te ontkomen. De conclusie, waartoe althans deze historicus zich heeft doorgeworsteld, was ruimschoots beloning: voor de gedane moeite. Waarbij nog helemaal | |
[pagina 102]
| |
niet gesproken is van wat het inzicht in een zo diep menselijk stuk geschiedenis heeft betekend. Friedrich Weinreb werd 18 november 1910 in Lemberg geboren, maar kwam reeds in juli 1916 naar Nederland, studeerde aan de Nederlandsche Economische Hoogeschool te Rotterdam; doctoraal examen december 1938. Werkzaam aan het Nederlands Economisch Instituut, bracht een aantal publicaties op zijn naam. Huwde in 1936, zes kinderen, waarvan een in Westerbork overleed. In 1941 kwam zijn dissertatie, De ontwikkeling van het bouwbedrijf in Nederland, gereed, die echter niet meer kon verschijnen. In het begin van de oorlog op ‘normale’ wijze als Jood ontslagen, bleef hij, doordat het hier een Instituut betrof, niettemin ‘legaal’ medewerken tot november 1941, klandestien tot juli 1942, toen een dreigbrief daar een eind aan maakte. Op Joods gebied orthodox, geestdriftig aanhanger van een geleerde als Nathan Birnbaum. Hij stelde in het begin van de bezettingstijd op verzoek van prof. dr. N.J. Polak een rapport samen, dat moest aantonen, dat de invloed en betekenis van de Joden in Nederland niet van dien aard waren, dat anti-Joodse maatregelen van Duitse zijde gemotiveerd zouden zijn. ‘Dit vrij uitvoerige rapport heeft natuurlijk niet de gewenste uitwerking gehad, daar de Duitsers hun maatregelen niet op redelijke motieven baseerden.’ Aldus Weinreb zelf hierover, die de merkwaardige toevoeging geeft, dat het initiatief was uitgegaan van een groep heren, ‘in verbinding met de Italiaanse consul te Amsterdam’. Ook gaf hij o.m. aan Joodse studenten, van de Rotterdamse hogeschool verwijderd, parallelle colleges. Het begin van het ‘Weinreb-Spiel’ was heel eenvoudig - ‘Spiel’ natuurlijk hier niet precies te vertalen met ‘spel’. Als raadgever van de Oostjoodse gemeenschap in Scheveningen ontving hij bezoek van een aantal leden daarvan, met opzending naar een werkkamp bedreigd en daarvoor alreeds medisch goedgekeurd. Dat was begin 1942. Men wist toen reeds, dat uitstel te krijgen was voor hen, die een emigratie-verzoek hadden lopen; het gewestelijk arbeidsbureau nam al genoegen, bleek hem, met een verklaring van die strekking. Welnu, wat was eenvoudiger, dan zelf zo'n verklaring te geven? Ook al ‘liep er in werkelijkheid helemaal niets? Nodig waren een stukje papier, een schrijfmachine en een klein beetje durf.’ In het begin deed Weinreb het kalm aan, tot juni 1942 niet meer dan 30 personen, maar toen de deportaties aanvingen en de Joodse Raad deze briefjes ‘slikte’, kwamen tientallen, spoedig honderden hulpzoekenden, die door hun groeiende | |
[pagina 103]
| |
kwantiteit een toenemend gevaar opleverden. Toen gaf Weinreb maar geen briefjes meer, de hulpzoekenden opdragend de Joodse Raad alleen mede te delen dat ze op een ‘Weinreb-lijst’ stonden, hetgeen hij op navraag van deze instelling bevestigde; hij leverde ook namen op lijsten; al spoedig leidde dit tot zulk een chaos, dat geen mens er meer aan dacht, de zaak precies na te gaan. De hoofdzaak was, dat, nog eens, de Joodse Raad de lijsten ernstig nam. Weinreb drukte de betrokkenen, die natuurlijk moesten geloven dat de dekking serieus was, op het hart, tegenover de Duitse politie te zwijgen: hij hield hun voor dat dit een ‘weermachtsaangelegenheid’ was en dat die politie daarvan niet gediend zou wezen. Het ligt voor de hand, dat hij, al was het slechts uit zucht tot zelfbehoud, de aanvragers voortdurend aanspoorde tot het zoeken van andere dekking of, als dat niet mogelijk was, tot onderduiken. In den beginne werkte Weinreb kosteloos, maar de opmerking van een der hulpzoekenden, nl. dat hij niet begreep, dat dit alles gratis was, bracht hem op de gedachte geld te vragen. Weinreb ontving gaandeweg grote bedragen, die hij, volgens zijn verklaring, onder meer gebruikte voor steun aan onderduikers, valse persoonsbewijzen, distributiebescheiden, illegale emigratie. En later, let wel: later, ook voor iets anders. Het in oktober 1948 gevelde vonnis verwijt Weinreb, dat hij - in dat latere stadium - een belangrijk deel van de door hem van gegadigden geïncasseerde gelden aan SD-ambtenaren heeft overgedragen. Is dat verwijt verdiend? Wie ja zegt, bedenke, dat zeer vele Joden tijdens de bezetting via tussenpersonen aan Duitsers geld of goederen hebben ‘overgedragen’ om een ‘Sperre’ of iets dergelijks te krijgen. Wie hier lacht, verplaatse zich in de verschrikkelijke situatie van de Jood tijdens de bezetting. De Nederlandse regering in Londen heeft toen, zoals wij reeds zagen, een andere opvatting gehuldigd. Heeft het Nederlandse verzet zich ervan weerhouden, ter dood gedoemde strijders door omkoping of met andere geldelijke offers te redden? Heeft dit verzet zich toen afgevraagd, of dat geld eigenlijk voor andere doeleinden bestemd was? De rechter vond Weinreb's financieel beleid laakbaar, al sprak hij hem op dit punt vrij. Alweer prijst de historicus zich gelukkig, dat hij geen rechter is. Zo was ‘de’ Weinreb-lijst ontstaan. Uiteraard wendden zich ook steeds meer lieden tot hem, wier familieleden in Westerbork de deportatie tegemoetzagen; Weinreb ging maar door en zo telde zijn lijst gaandeweg alleen uit Westerbork 500 personen, die althans uitstel van | |
[pagina 104]
| |
wegvoering genoten; geregeld ontving hij telegrammen uit dat kamp, om in kritieke situaties te bevestigen dat deze of gene op die lijst voorkwam, soms tien, soms twintig in één keer. Weinreb schreef zijn actie ook ‘een belangrijk psychisch effect’ toe. Geven wij hem zelf even het woord: ‘Voor velen was nl. de situatie, toen de “ophaaldiensten” begonnen (ik bedoel hiermee nog het gewoon aan huis ophalen van niet ondergedoken Joden), zonder enige hoop. Alleen op een Geallieerde interventie te rekenen, gaf deze personen niet de nodige stimulans, zich aan het ophalen te onttrekken. De gewone traagheid overwon gewoonlijk. Toen zij echter door mijn actie een emigratie binnen afzienbare termijn in het uitzicht kregen, werden zij wakker geschud. Het werd nu natuurlijk zaak voor hen, behouden te blijven, om mee te kunnen emigreren. Daarom zocht iedereen nu, nu hij een concreet doel, niet al te ver in de toekomst, voor ogen had, naar een middel om tot zolang vrij te blijven. Ik begreep, dat, was de stap naar de illegaliteit eenmaal genomen, de rest wel vanzelf kwam. Het moeilijkste was de eerste stap en daartoe kregen de mensen door de lijst de nodige aansporing. Deze indirecte invloed van mijn lijst komt in het percentage ondergedoken ingeschrevenen, die dus behouden bleven, wel heel sprekend naar voren. Door geen enkele andere actie en door geen enkele andere instantie zijn tenslotte relatief zoveel personen van Joodsen bloede behouden gebleven... Direct of indirect zijn honderden personen daardoor niet in Polen terecht gekomen.’ Moet men zeggen, dat de actie Weinreb over het hoofd groeide? Met zijn ‘neven-bureau's’ in Scheveningen, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam? Op 11 september 1942 liep Weinreb tegen de lamp: een Nederlands-Joods meisje, als ‘ondergedokene’ in een bioscoop (!) gearresteerd, sloeg bij het verhoor door: Weinreb had haar aangeraden, onder te duiken, in afwachting van haar emigratie. Finis Weinreb? De SD-er Koch wou weten, in wiens opdracht Weinreb deze actie voerde. Dat het een zelfstandig initiatief geweest kon zijn, kwam eenvoudig niet bij deze Koch op. Dit was de kans voor Weinreb: hij noemde twee gefingeerde opdrachtgevers, de in Berlijn vertoevende Generalleutnant H.J. von Schumann en de bij de Ortskommandantur werkende heer Von Rath; deze laatste had Weinreb meermalen gesproken; soms was daar een Nederlander bij, zich noemende Six; deze laatste had al het geld van Weinreb in ontvangst genomen. Koch, op onderzoek uitgegaan, kwam al dra tot | |
[pagina 105]
| |
de conclusie, dat Weinreb het slachtoffer was geworden van een geraffineerd misdadiger, en Weinreb, zeer gebelgd, liet zich ontvallen, dat hij die Von Rath het ergste toewenste. Waarna Koch hem voorstelde, hem vrij te laten, om deze bedrieger op te sporen. Dat betekende niet alleen de vrijheid voor Weinreb, maar ook de handhaving, voorlopig dan, van zijn ‘lijst’ - ook in Westerbork! En zo geschiedde. Men bedenke even, wat nu ging gebeuren. Weinreb kon doorgaan, nu niet bang voor ontdekking door de Duitse politie, maar zelfs gedekt door haar. Reeds op dit punt zou de historicus zich verplicht kunnen voelen, de lezer te waarschuwen, dat dit alles inderdaad zo gebeurd is, ware het niet, dat er nog veel fantastischer dingen geschied zijn. Weinreb ging door. Iedere ochtend moest hij zich bij de Duitsers melden en eenmaal per week Koch verslag uitbrengen omtrent zijn jacht op Von Rath. Die bleef onvindbaar, maar wel gaf Weinreb allerlei vage aanduidingen omtrent Duitse officieren, die illegaal werk verrichtten enzovoorts, waar Koch zich hevig voor interesseerde. Eindelijk moest Weinreb wel met iets voor de dag komen; hij instrueerde een hem via de onderwereld bekend geworden man, een zekere K., om voor Six te spelen, à raison van ruim tienduizend gulden. ‘Six’ speelde aanvankelijk tegenover Koch zijn rol goed, maar viel tenslotte toch door de mand, zodat Weinreb op 19 januari 1943 door Koch begroet werd met de onheilspellende woorden: ‘Jetzt ist das Theater aus!’ Alles was verloren. Finis Weinreb nu? Men zou het wel zeggen. In elk geval werd het een buitengewoon onprettige tijd voor Weinreb: heel zwaar mishandeld, totaal uitgeput, kwam hij, meer dood dan levend, op 13 mei 1943 als ‘strafgeval’ aan in Westerbork. Daar zat zijn gezin reeds en was zijn oudste zoon inmiddels al gestorven. Wekenlang lag Weinreb in het ziekenhuis. Nu hadden de Duitsers Weinreb wel geslagen en op de gebruikelijke wijze het vuur aan de schenen gelegd, maar zijn assistent-Sachbearbeiter Bolland had dat onderzoek maar opgegeven, toen hij in april 1943 naar Italië was vertrokken. En nu het toeval: in Italië viel deze Bolland uit de toren van een tank, was voorlopig voor de militaire dienst ongeschikt en moest weer naar Den Haag terug. Daar had hij bij de SD als kersvers teruggekomene niets om handen, herinnerde zich het nimmer afgehandelde geval-Weinreb en besloot toch nog eens na te gaan, of er iets van te maken was. Op 28 juni 1943 haalde Bolland | |
[pagina 106]
| |
Weinreb weer naar Scheveningen met de mededeling, dat deze nu, met zijn gezin, een laatste kans zou krijgen. Welke? Tot 17 juli 1943 hoorde Weinreb niets, zat in de cel vol zorg om zijn gezin in Westerbork. Toen kwam het: Weinreb genoot het vertrouwen (dat was wel gebleken) van vele Joden, vooral van rijke. Welnu: Weinreb kon voor de SD gaan werken, om goed te maken wat hij op zo ‘geraffineerde en gemene wijze had bedorven’. Hij moest vooral die rijke, inmiddels ondergedoken Joden opsporen en de SD in handen spelen. Ja, of nee? ‘Ja’ betekende Theresienstadt, ‘nee’ Mauthausen. Weinreb zei ja, zonder zelf nog precies te weten, wat hij uit deze mogelijkheden kon maken: tenslotte bleef zijn gezin als gijzelaars in Duitse handen. Eerst wou hij tijd winnen: hij was er nog zo slecht aan toe, dat hij eerst op krachten moest komen, eerder kon hij niet aan de slag gaan. Bolland begreep dat en daarmee begon een kluchtig intermezzo in de gevangenis. Immers, Weinreb kreeg er ‘Krankenkost’, aardappelen met jus en op die jus ‘ogen’, hij kreeg volle melk, werd geregeld gelucht. Ook zijn geest werd gevoed: hij kreeg de boeken, die hij verlangde, zelfs een Hebreeuws gebedenboek (Bolland verzocht, dat een beetje weg te houden). Van alle nare corveeën stelde hij Weinreb vrij, hetgeen in die gevangenis uiteraard verwondering en afgunst wekte. Weinreb werd er zelfs overmoedig door en toen een verpleger hem vroeg, hoe een Jood zulk lekker eten kreeg, antwoordde hij brutaal, dat hij, Weinreb, de a.s. schoonvader van Mussert was. Inhouding van het Lucullus-eten volgde prompt, maar na beklag van Weinreb ontving de verpleger een schrobbering en Weinreb zijn lekkere kost terug... Nu eens kreeg Weinreb eieren (rauw) om ‘aan te sterken’, dan weer koekjes, zelfs een doos matzes. Nog een aantal details omtrent dit troetelkind blijven hier maar achterwege. Hij wist Bolland spoedig voor een project warm te maken, dat deze man, door Weinreb als erg belust naar geld afgeschilderd, zeer aantrok. De Weinreb-lijst zou herleven; daartoe zou een bureau ter registratie worden ingericht en de gegadigden zouden een officiële sperrbrief ontvangen. Ook in Westerbork zou men op die lijst kunnen komen (men zou tenslotte al deze gesperrten toch wegvoeren, niet naar het hun voorgespiegelde Portugal, maar naar Polen). Bovendien liet hij Bolland doorschemeren, dat hij, Weinreb, gemakkelijk achter door Joden bezeten - en grotendeels verborgen - schatten zou kunnen komen. Dat maakte Bolland helemaal gek: ‘hij was haast niet bij mij weg te slaan en uren hebben wij samen in de gevangenistuin gezeten, droomkastelen bouwend wat er | |
[pagina 107]
| |
al niet met al dat geld te doen was’. Bolland zou er niet zo inlopen als zo'n ‘stomme mof’ als Koch. Ook in België had Weinreb verbindingen, vooral met het Antwerpse diamantcentrum; dat lokte Bolland en een zekere met hem samenwerkende Krom nog meer - en schonk Weinreb nog meer adempauze. Zo schakelde Weinreb in zijn avontuur de ‘Belgische actie’ in. Zelfs wist hij het klaar te spelen, dat zijn gezin uit Westerbork terugkwam; dit een comedie apart (24 november 1943); zowaar kwam het tussen enkele op buit beluste Duitse instanties tot een soort wedstrijd, wie het eerst dit gezin naar Den Haag zou brengen. Weinreb werkte niettemin door, reisde o.m. meermalen heen en weer naar Westerbork, waar hij gaandeweg wel een vijftienhonderd ‘klanten’ had, die hem honderd gulden per stuk betaalden, met deze buit hield hij Bolland c.s. een tijdlang zoet. Toch voelde hij van midden januari 1944 af ‘nattigheid’; een enkele erbij betrokken SD-ambtenaar, bang voor eigen hachje (als Weinreb werd opgepakt, kon hij zelf tegen de lamp lopen!), drong er op aan, dat hij maar zou verdwijnen. En toen zijn opdrachtgevers steeds meer aandrongen op prestaties en de Weinreb-lijst in Westerbork eindelijk toch ‘platzte’, dook hij op 7 februari 1944 met zijn gezin onder. De 8ste kwam de politie om hem te halen, maar hij was weg. Het figuur, dat de betrokken Duitsers toen sloegen, kan de lezer zich wel indenken. Na de bevrijding opgedoken, werd Weinreb spoedig gearresteerd en werden hem een aantal beschuldigingen ten laste gelegd: het samenstellen zijner lijsten, het gebruiken van voor die lijst gestorte gelden ten eigen bate (dit is in het vonnis ingetrokken) of ten bate van de SD, het verraad van personen uit de illegale wereld en van Joden, enzovoorts. De rechtszaak sleepte jaren, in 1947 werd Weinreb door het Bijzonder Gerechtshof in Den Haag tot 3 1/2 jaar, door de Bijzondere Raad van Cassatie (tweede Kamer) op 25 oktober 1948 tot 6 jaar veroordeeld. In dit vonnis staan heel merkwaardige dingen, o.m. spreekt het ten aanzien van Weinreb uit, ‘dat de rechtsorde niet gedoogt, dat enig mens in vertrouwen op eigen kunnen en naar eigen morele maatstaf aldus beschikt over leven en lot van anderen’. Eigenlijk, zou men willen zeggen, dus een veroordeling van het illegale werk an sich. Welke illegale werker beschikte niet over het leven en lot van anderen, in vertrouwen op eigen kunnen en met eigen morele maatstaf? Illegalen, maar wat deden verscheidene legalen anders? Het zou ons te ver voeren, het hele vonnis aan te halen. De histori- | |
[pagina 108]
| |
cus kan noch wil het werk van de rechter overdoen. Maar voor hem zijn èn de documentatie-Weinreb èn het vonnis-Weinreb materiaal; voor hem zijn èn Weinreb èn de rechter personen, op een bepaalde plaats, in bepaalde omstandigheden handelend. Welnu, bij doorlezing van dit alles ontkomt hij niet aan de vraag, of de rechter zich wel in voldoende mate heeft verplaatst in de oorlogssituatie, of hij wel voldoende beseft heeft, wat het toen betekende, een Jood te zijn. Had hij dat, dan zou bijvoorbeeld niet het ongelooflijke geschied zijn, dat in de Weinreb-zaak n.b. tegen de beschuldigde de ‘Dreigroschenjongens’ van ‘Windekind’ (het Haagse Duitse politiecentrum) als getuigen zijn verhoord, dat deze pijnigers, dieven en moordenaars, door Weinreb overtroefd, tegen hem konden pleiten en zichzelf ten koste van Weinreb schoonwassen. Dan had de rechter niet uit het oog verloren, dat iedere Jood toen een ter dood veroordeelde was, zonder uitzondering, zonder één uitzondering. Heeft Weinreb iemand verraden? Ten aanzien van een enkel feit geldt het als bewezen. Deze historicus kan ook ten aanzien van dat enkele feit alleen maar met vraagtekens blijven staan. Van de vele verraad-aanklachten is maar zo weinig overgebleven en ook dat weinige: staat het inderdaad vast? En wat vaststaat, mag dat inderdaad nog verraad heten? Had Weinreb niet alle reden te veronderstellen, dat die paar namen, die hij tenslotte noemde, gedragen werden door personen, die zich reeds uit de voeten hadden gemaakt, zoals tussen hen en Weinreb was overeengekomen? Heeft Weinreb ongelukken veroorzaakt? Draagt hij door zijn actie de verantwoordelijkheid voor de dood van anderen? Er rest deze historicus maar één antwoord en dat luidt: neen. Was de Weinreb-lijst ‘zwendel’, de Duitse, dus de echte, zoals de Portugezen-lijst, waren dat evenzeer. En nog gevaarlijker, want die door de Duitsers erkende ‘echte’ lijsten schonken de mensen maar al te vaak een gevoel van veiligheid. Niettemin ‘platzte’ zo'n lijst toch, net zo goed als de Weinreb-lijst. Zwendel: wat was in die tijd géén zwendel? Een vals persoonsbewijs soms niet; Weinreb pretendeerde niet, te bevrijden; Weinreb verschafte op zijn best uitstel en dat niet zelden aan personen, die al in Westerbork op de nominatie van wegvoering stonden. Het is doodgewoon absurd, te beweren, dat de Weinreb-Sperre door haar ongeldigheidsverklaring in Westerbork de deportatie en de dood van een aantal Joden heeft veroorzaakt; integendeel; de Weinreb-lijst heeft die deportatie en dood in een aantal gevallen tegengehouden. | |
[pagina 109]
| |
Het is niet waar, dat Weinreb de Joden ervan weerhouden heeft, onder te duiken; uit tientallen verklaringen blijkt het tegendeel. Trouwens, zijn eerste arrestatie was aan niets anders te wijten, dan dat hij een Joods meisje geadviseerd had tot... onderduiken! Voor wie niets had, zegt Gertrud van Tijn,Ga naar voetnoot1 was dit in elk geval uitstel: wat kon aan azijn zuur worden? Was Weinreb egoïst? Hiermee komen wij op zijn motieven, op zijn persoonlijkheid. De hele zaak is zo'n baaierd; er zijn honderden, duizenden feiten en die ene man ziet men handelen, ziet men laveren, hoort men praten. Een egoïst? Waarom is hij dan niet ondergedoken, toen hij zijn gezin uit Westerbork terughad? Hij is voortgegaan. Omdat hij dit pokeren zo mooi vond? Omdat hij zo graag een Sabbathai Zwi wilde lijken, een fakir, een wonderdoener? Wij zijn er niet van overtuigd. Was hij een Köpenick-figuur? Op raad van derden heeft hij dat laatste zelf wel eens zo beschreven, maar tenslotte was het toch daarvoor allemaal te afschuwelijk. Was hij eerzuchtig? Hij heeft het niet ontkend, maar wat kunnen wij daarmee aanvangen? Weinreb is na een lange pijnlijke rechtszaak veroordeeld. Een verloop, dat zowel binnen als buiten Nederland velen getroffen, ja, geschokt heeft. Van vele kanten heeft men getuigd, heeft men geageerd. Even zag het er zelfs naar uit dat dit een tweede Dreyfus-affaire zou worden. Het ‘zat erin’, maar het Nederlandse volk, maar allerlei omstandigheden waren wel anders dan toen, omstreeks 1900. Niemand behoefde hier een j'accuse te schrijven, daarmee echter is niet gezegd, dat Weinreb terecht veroordeeld is. Er ligt een vonnis, er is gestraft. Deze historicus heeft, het zij herhaald, het materiaal doorgewerkt, dat zich in het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie bevond en de vele aanvullingen, die in de loop des tijds binnenkwamen, bestudeerd. Dit ontzaglijke materiaal werkt als een roman van Balzac, men ziet er al die mensen in spartelen, gedreven door angst, gedreven door hebzucht, tientallen, honderden van hen. Rest deze ene mens. Geen held, daarvoor heeft hij nimmer geposeerd. Niet zonder zwakheden, hij heeft ze erkend. Een helper en redder van velen, ze hebben getuigd. Heeft men een standbeeld voor Weinreb opgericht? Heeft men hem een orde verleend? Heeft men hem met een geschenk geëerd? Men heeft hem zeer zwaar gestraft. Hoe komt dat? Waardoor, waarom? Deze schrijver wil het met een antwoord proberen, let wel: pro- | |
[pagina 110]
| |
beren. Het is niet méér dan zijn persoonlijke overtuiging. Welnu: de Jood Weinreb is de zondebok geworden, heeft voor het tekortschieten van talloze niet-Joden geboet. Hij moest gefaald hebben, óók gefaald, omdat zij gefaald hadden. Niet alleen zij hadden hun plicht verzaakt, ook hij. Als er geen Joodse verraders waren, moest men ze uitvinden. De paar die men na de oorlog berechtte, betekenden te weinig. Hier nu was er een van het formaat dat voldeed. Deze historicus heeft geenszins verzwegen, dat dit een veronderstelling is, maar anderzijds in voldoende mate uitgesproken, dat hij daarin gelooft. Dat het zijn overtuiging is. |
|