Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermdDe gemengd-gehuwdenOp meer dan één plaats heeft de lezer de gemengd-gehuwden ontmoet en misschien wel het lot beklaagd van een groep Joden, die meer dan welke andere in de ogen der rasfanatici schuldig moest staan. Men kent immers uit redevoeringen en geschriften hun afschuw van de ‘krummbeinige Judenbengel’, wier enige streven ernaar uitging, zich te vermengen met de blondvlechtige Thusnelda's van het hogere, want Germaanse ras. Van deze zienswijze uit had iedere gemengd gehuwde Jood willens en wetens rassenschande gepleegd, een misdaad, waarop straf stond - voor de Jood alleen de doodstraf. Ten aanzien van geen enkele groep echter hebben de Duitsers hier zo gehaspeld. Tot ergernis natuurlijk van de oprechte Nazi's. Een gemengd-gehuwde Jood berichtte schrijver dezes: ‘Voor Liro’ (Lippmann Rosenthal) ‘kwamen op een keer een paar NSB-ers uit Zaandam inventaris maken bij de X-se’ (de naam van een dorpje in Noord-Holland) ‘Joden; een goede politieman ging met ze mee. Op het eerste adres vingen ze bot: de Joodse vrouw was met een niet-Joodse man getrouwd. Op het tweede dito, maar dan omgekeerd. “Blijft dat zo?” vroegen ze de agent. “Ja, gaat u maar mee naar het raadhuis, dan kunt u het zien.” Inderdaad bleken de 5 Joodse mannen in X en de 5 Joodse vrouwen alle 10 gemengd gehuwd. Bij ons zijn ze toen maar niet meer verschenen.’ | |
[pagina 88]
| |
Dat waren nog maar NSB-ers; hoe moet het dan voor sommige Duitsers geweest zijn! De goede Bene citeert op 25 juni 1943 uit een geheim rapport van Harster aan Seyss-Inquart: ‘Immer wieder kann man feststellen, dass gerade Juden in Mischehe ohne jegliche geregelte Arbeit sind und, insbesondere in ärmeren Stadtvierteln, ihre Zeit fast ausschliesslich damit verbringen, als Schwarzhändler und mit Schwarzhändlern Geschäfte zu machen.’ Het felst uit zich echter wel Rauter: eigenlijk moest elk gemengd huwelijk met een Joodse mannelijke partner naar het Oosten verdwijnen: ‘Wir werden mit diesen Fällen sonst ewig Schwierigkeiten haben’. Dit op 10 september 1943 aan Himmler. Het is welhaast onbegrijpelijk, dat deze gemengd-gehuwden als groep de dans ontsprongen zijn; geen redelijk mens kon dat tijdens de oorlog voorspellen. Alles wijst erop, dat hierin het feit een rol gespeeld heeft, dat de behandeling van dit probleem een twistpunt is gebleven tussen de verschillende autoriteiten op het RSHA in Berlijn en ook wel in Den Haag; wat men op het Berlijnse Reichsministerium des Innern terzake van half- en kwartjoden bijvoorbeeld allemaal verhaspelde, vormt zulk een ongelooflijke warwinkel, dat het geen wonder is, dat een scherpzinnig man als Calmeyer er ook niet uitkwam - aangenomen, dat hij er ernstig naar streefde, eruit te komen. Met rust gelaten heeft men de mensen waarlijk niet, natuurlijk niet; alleen al doordat men ze niet vernietigde, bleef men ze kwellen, hinderen, sarren enz., tot het eind van de oorlog toe. Meer dan eens leek het, alsof de gewelddadige oplossing, terecht gevreesd, op til was; niet zelden doken er dan velen onder - ook dat te begrijpen. Heeft het indrukwekkend protestGa naar voetnoot1 van de Protestantse Kerken ten bate van deze mensen iets ten goede bewerkt? De vraag is moeilijk te beantwoorden; zo iets viel nu eens goed, dan weer verkeerd uit, men weet het. Enige cijfers mogen volgen. Op 21 oktober 1941 schreef het ‘Hoofd Afd. 10 Vorming’ van de NSB, niemand minder dan R. van Genechten, aan Calmeyer over de delicate kwestie van de ‘Mischlinge’. Zijn aanhef verdient geciteerd te worden: ‘Ich muss offen gestehen, dass ich mich als Niederländer geschmeichelt fühle durch die Tatsache, dass die Juden, trotz der widerwärtigen Weise in der sie in Wort und Schrift vom niederländischen Volke aufgenommen worden sind, dennoch so wenig Möglichkeit gehabt haben sich in unser Blut zu infiltrieren.’ | |
[pagina 89]
| |
De Joden hebben dus in Nederland de kans niet gekregen zich in ‘ons bloed’ te ‘infiltreren’, althans niet in grote mate. Vooral de meergenoemde, voor de bezetters zich uitslovende Rijksinspectie van de bevolkingsregisters heeft hen omtrent het kwantitatieve aspect van dit probleem ingelicht. Zijn eigen statistiek citerend, deelt J.L. Lentz op 10 augustus 1942 aan Rauter mee, dat er 12 498 Joodse mannen, 7388 vrouwen, al-met-al 19 886 met niet-Joden gehuwd zijn. Aangezien het gehele aantal gehuwde Joden 68 625 bedraagt, is 27 1/2 percent gemengd gehuwd. Hij weidt verder in deze brief uit over de toeneming van het aantal gemengde huwelijken in de jaren kort vóór 1940; hij citeert daarbij, o.i. enigszins tactloos, het werk van de Jood Boekman. Een stuk van Calmeyer van 27 november 1942 baseert zich op de cijfers, verkregen na de oproep van 12 september 1942, die de ‘Erfassung der Mischehen’ inleidde; hij komt tot twee hoofdgroepen: A. die van de huwelijken met kinderen, in totaal 6008 (de Rijksinspectie komt op 15 maart 1943 op 6038) Calmeyer geeft vervolgens het aantal kinderloze gemengde huwelijken met een mannelijke Joodse partij op als ongeveer 10 000, zich daarbij op een statistiek van augustus 1941 beroepend. Dat dit dwaasheid is, voelt hij zelf wel (het is natuurlijk een doodgewone vergissing); hij verlaagt dit cijfer al schattend tot 6000; hiernaast staat echter met inkt geschreven, dat het ‘höchstens 1000-1200’ moet zijn; inderdaad. Als reeds gezegd: de Duitsers hebben hier eindeloos - en hopeloos - gewikt en de Joodse Raad heeft maar elke aanwijzing, opdracht of bevel doorgegeven, met toelichtingen veelal: ze waren niet overbodig! Wij hoeven niet meer terug te komen op de afschuwelijke wijze, waarop de Duitsers de Joden het verbod van nieuw te sluiten gemengde huwelijken bijbrachten (voorjaar 1942). Wij gewaagden hierboven ook van de bekendmaking met betrekking tot de gemengdgehuwden in september 1942. Aan het subtiele brein van Aus der Fünten schijnt men het vaderschap te moeten toeschrijven van de in zijn eenvoud zo sublieme vondst, dat kinderen uit gemengde huwelijken, geboren na 4 oktober 1942 (WielekGa naar voetnoot1 heeft 1 oktober; het doet er niet toe) als voljoden golden indien het eerstgeborenen waren; dit mondelinge bevel gaf de Joodse Raad door - nu maar zonder toe- | |
[pagina 90]
| |
lichting. Op 4 december 1942 heten alle gemengd-gehuwden uit de kuststreek in het algemeen en uit Den Haag in het bijzonder naar Amsterdam te moeten verhuizen; ook de niet-Joodse partij; verder, dat Frederiks ‘hemel en aarde’ beweegt om dit voorschrift verzacht te krijgen, vooral de toevoeging dat de betrokkenen naar Amsterdam dienen te verhuizen, want ‘wie daar eenmaal zit, komt niet meer zo gemakkelijk terug’ (aldus de toelichting). Op 15 december weer een andere toelichting, o.m. ten aanzien van wat een gemengd-gehuwde te doen staat, als hij van huis wordt gehaald: ‘dan dient hij deze bewijsstukken in origineel mede te nemen en de fotocopieën in zijn woonplaats achter te laten bij degeen, die zijn belangen aldaar na zijn vertrek zal behartigen’. Heel simpel, zoals men ziet: een kind kan het. In 1943 gaat het lustig verder. Hierboven is ook al melding gemaakt van de in januari 1943 door het departement van Justitie aan alle ambtenaren van de Burgerlijke Stand gezonden aanschrijving inhoudende de verplichting om aan de in hun gemeente ressorterende SD mededeling te doen van bepaalde gemengde huwelijken. Geven wij Wielek het woord:Ga naar voetnoot1 ‘De G. I mocht wel met een Jood trouwen en werd daardoor automatisch eveneens als Jood beschouwd. Geoorloofd was het huwelijk tussen Ariërs en G. II's. Huwelijken tussen G. I's en G. II's waren slechts met toestemming toegestaan; die toestemming werd echter door het rijkscommissariaat nooit verleend. Hetzelfde was het geval met huwelijken tussen G. I's en Ariërs. Huwelijken tussen G. II's onderling waren verboden.’ Het lijstje dezer mogelijkheden is onvolledig: huwelijken tussen G. I en G. I mochten weer wèl. ‘Problemen in het jaar Onzes Heren 1943 in het Nederland van Erasmus en Spinoza...’ Uit Wielek's boek krijgt men ook enige kijk op de ‘lijn’ (hijzelf corrigeert: ‘het labyrinthisch kronkelpaadje’), door de Duitsers in de practijk in acht genomen. Wij zouden kort kunnen samenvatten: men wist het nooit. Het mocht. Het mocht misschien. Het mocht niet. Het mocht nu eens wel, dan weer niet. De Joodse Raad wist het óók niet. Men merkte het wel, soms bijtijds, soms te laat. Buitengewoon ingewikkeld en gevaarlijk was de vraag, wat nu gemengd-gehuwden was toegestaan; in een zeer uitvoerige circulaire van 18 maart 1943 geeft de Joodse Raad inlichtingen, met in de inleiding de niet overbodige waarschuwing, ‘t.a.v. deze materie met de uiterste voorzich- | |
[pagina 91]
| |
tigheid te werk te gaan en ook de hieronder volgende richtlijnen geenszins te beschouwen als onomstotelijk vaststaande regels’. Men verlieze hierbij niet de mensen uit het oog, die bij de geringste overtreding - de lezer maakt deze zin nu wel zelf af. Inmiddels broeit vooral Rauter voort. In het voorjaar van 1943 heeft hij weer nieuwe plannen, waaruit wij de aardige vondst lichten, dat alle gemengde huwelijken met een Joodse mannelijke partij dienen te worden ‘geconcentreerd’ in ‘irgendeine Kleinstadt im Osten oder Südosten des Landes’, omdat hij ‘die Grossstadt Amsterdam wegen der politischen Kontrolle völlig judenfrei haben will’. Op 18 mei vergaderen Zöpf en de zijnen in de Zentralstelle en bedenken weer het een en ander, wat wij hier maar onvermeld laten als te uitvoerig; op 19 mei geeft Fischer in Den Haag de zaak door aan mr. Edersheim, die er maar voor zorgen moet dat Amsterdam het weet. Op 25 juni weer bijeenkomst van Zöpf c.s.; ook hier zien wij maar af van enige weergave, vooral na kennisneming van de door de Joodse Raad toen verstrekte toelichting. Hier en daar komt het stempel 108 000 te voorschijn, verstrekt aan kinderlozen (sinds juni 1943), wat weer iets anders was dan het stempel 100 000 voor de ‘geprivilegieerde gemengd-gehuwden’, in vele materiaalmappen rondspokend, ook in soorten trouwens. Men vindt ook meermalen gewag gemaakt van Duitse plannen tot het afdwingen van echtscheidingen; men gaat echter - met een zwaar hart, zegt mr. Herzberg - niet over tot de automatische administratieve vervallenverklaring van het gemengde huwelijk. In Nederland richtten acht Protestantse Kerken zich op 14 oktober 1943 tot Seyss-Inquart met een ernstig en hooggestemd protest tegen de druk, op dergelijke huwelijken uitgeoefend; uit een aantekening van Calmeyer van ongeveer dezelfde tijd kan men opmaken, dat men Duitse ‘arische’ vrouwen gevangen nam en naar Duitsland transporteerde. Hierbij tekent Calmeyer aan: ‘Einzelfälle liegen sehr hart, soweit die arischen Ehefraue Brüder im Osten verloren’. Einzelfälle... Een enkele keer is het voorgekomen, dat de Joodse man onderdook, terwijl de echtgenote altijd met het scheidingsvonnis in haar tas rondliep, ‘want dat was voor de Duitsers goed genoeg; het vonnis werd nooit ingeschreven en betekende dus niets’. Wij mogen de lezer niet de toevoeging onthouden: ‘De president van de rechtbank, een goede Nederlander, vond het zichtbaar niet fraai en niet solidair, dat mijn vrouw scheiden ging, maar men kon hem nu eenmaal het nut niet gaan uitleggen.’ Aldus een Nederlandse journalist. Een hele studie zou te schrij- | |
[pagina 92]
| |
ven zijn over de ‘Mischlinge’, ook die in soorten aanwezig; het bewaard gebleven materiaal is daar uitgebreid genoeg voor. De Führer zelf had grote belangstelling voor de gevaren van ‘das Mischlingswesen’; hij had zelf, vertelde hij, op 1 juli 1942 bij zijn ontmoeting met een Freiherr von Liebig, een strikt nationaal voelende persoonlijkheid, het onprettige vermoeden gehad van Joods bloed, ondanks verzekeringen van het tegendeel. En ziet: door een toeval kwam te voorschijn dat in dit zo zuivere geslacht in het begin van de 17de eeuw een Jodin was binnengeslopen, een bewijs, dit alles, voor de ‘taaiheid’ van het ‘Judentum’, volgens de Führer dan. Het was dus zaak, dat... De lezer raadt de rest wel; interessanter is de aantekening door dr. Henry Picker, de optekenaar van deze gesprekken in het Führerhaupt-quartier 1941-1942 hieraan toegevoegd: ‘Während dieser Ausführungen brachte mir eine Ordonnanz folgende Karte Reichsleiter Bormanns: “Dr. Picker. Besonders genau und ausführlich aufschreiben, was der Führer über Behandlung und Gefährlichkeit unserer jüdischen Mischlinge sagte, warum diese Mischlinge nicht in die Wehrmacht und nicht gleichgestellt werden sollen. B.” De lezer ziet dus, hoe z.g. Führerbefehle tot stand konden komen, anderzijds verraadt dit citaat, hoe ver een verwoede Jodenhater als Bormann toen wou gaan, hoe weinig ver, moet men wel zeggen. Of men ze op de duur zou hebben ontzien? Het is niet waarschijnlijk, maar men wist er tijdens de oorlog niet veel raad mee. Dat zij hier als bedreigd werden beschouwd, ligt voor de hand; er is een interessant stuk over van de directeur van het ‘Mischlingenheim’, Rapenburg 96, Amsterdam, de voormalige ‘Berg-Stichting’, waaruit tussen de regels de onzekerheid spreekt waarin men ten opzichte van deze, in dit geval: jeugdige, personen verkeert (om nog niet eens te spreken van hun verzorgers, omdat ‘niet-erkende’ Mischlinge door Joden moesten worden verpleegd). Als gezegd, de Joodse ‘bastaard’ zou een aparte beschouwing wettigen; op hem, althans op zijn gemengd-gehuwde ouders, komen wij in een later hoofdstuk nog terug. |