Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermdDe gedooptenHiervóór meldden wij omtrent de Portugese Joden dat zij, tot de naar Theresienstadt gezonden bevoorrechte groepen behorend, niettemin van daar naar Auschwitz ter vernietiging zijn doorgezonden. Een andere geprivilegieerde groep was gelukkiger, die der Protestants-gedoopten. Een enkele maal is zij reeds in ons verhaal genoemd, of beter gezegd, is al melding gemaakt van de ondergang van de Katho- | |
[pagina 85]
| |
liek-gedoopten, op 2 augustus 1942 eveneens ‘schlagartig erfasst’ en in Auschwitz vergast. Mr. HerzbergGa naar voetnoot1 wijst op de geringheid van het aantal gedoopten (‘zeer gering’). Per 1 oktober 1941 hadden zich gemeld als Rooms-Katholieke volle Joden van Nederlandse nationaliteit 390, als Rooms-Katholieke niet-Nederlandse volle Joden 300, in totaal 690; voor de Nederlands-Hervormden waren deze cijfers respectievelijk 460, 131 en 591; verder zijn er nog in totaal een 600 meest Protestantse Joden (Luthersen, Gereformeerden, Remonstranten); het geheel komt dus voor de Protestanten niet uit boven de 1200. Van een derde ongeveer (439) kennen wij de sociale gelaagdheid, door de Duitsers blijkbaar met zorg nagegaan; 19 uit de ‘Erste Gesellschaftskreise’, 149 uit de ‘Gute Gesellschaftskreise’, 183 uit de ‘Gute Bürgerliche Kreise’ en 88 uit de ‘Arbeiterklasse’. Een door de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters samengestelde lijst vermeldt per 11 september 1942 een tweeduizend namen, Katholieken en Protestanten, Nederlanders en Duitsers door elkaar; men bedenke wel, dat zij een aantal namen van toen reeds weggevoerden bevat. Er is heel erg gehaspeld, getreuzeld, gewijzigd enz. enz. ten aanzien van de vraag naar de doop, of beter naar de gedoopten. Hierin spraken diverse instanties van de bezetters elkaar tegen. En dan gaan de Joden weer op jacht naar bewijzen, nu eens niet van afstamming, maar van doop, van Christelijke gezindheid, van wat al niet. De bewijzen komen er meestal wel, echte en valse. Minder gelukkig dan de bedriegers op het rassenterrein, verdwijnen predikanten naar het concentratiekamp. Zij doen trouwens de - voor hen - wonderlijkste ervaringen op. ‘Zo heb ik, om slechts één voorbeeld te noemen, een Jood gesproken, een man van vermogen, groot zakenman, en op-en-top een “heer”, die niets meer van Jezus afwist dan dat hij één keer de Matthäus-Passion had gehoord.’Ga naar voetnoot2 Van 22 augustus 1942 is de mededeling, dat de Algemene Synode der Nederlands-Hervormde Kerk een lijst samenstelt van Christen-Joden, die op grond van de toezegging van de bezetters van wegvoering zijn vrijgesteld; dat waren zij 1. die geboren zijn uit tot de Kerk behorende ouders; | |
[pagina 86]
| |
3. die de godsdienstoefeningen regelmatig bijwonen en met wie de Kerkeraad geestelijk contact heeft; Dat alles vóór 1 januari 1941. Hieraan is weer van Duitse zijde geknaagd, hoe, laten wij maar buiten beschouwing. Wanneer men de activiteit der Protestantse Kerken terzake van deze groep prijst, dient men toch nog één overweging niet uit het oog te verliezen. Uit de hiervoor gegeven cijfers blijkt dat die activiteit zich in toenemende mate gericht heeft, niet op het geheel der Joodse groep, maar op het zeer kleine deel, dat men aldus poogde te redden. En dat gered is - ja, waardoor? Mag men zeggen: dank zij die activiteit? Zij was zeker niet groter dan die van de op het rassen-terrein opererende geleerden en juristen; men heeft gezien, dat de door hen verdedigde Portugese Joden toch uit Theresienstadt naar de gaskamer zijn gevoerd; men heeft ook gezien dat de door Frederiks en Van Dam verdedigde ‘Barnevelders’ Theresienstadt weer wèl hebben overleefd. Wie wijst de determinerende factor aan in dit causale kluwen? Wij kennen het aantal stempels (in de groep 20 000-30 000) op verschillende tijdstippen; het komt in 1942 niet ver boven 1000 (1156 op 2 december); op 20 maart 1943 zijn er 1572. Heel veel met dit cijfer kan men niet beginnen, aangezien verscheidene gedoopten weer ‘gesperrt’ zijn op een gemengd huwelijk. Ze waren vrijgesteld van de wegvoering: voorlopig. Seyss-Inquart verklaarde op een Chefbesprechung van 17 juli 1942, waar Rauter bij aanwezig was, dat hij geen enkele verklaring had afgegeven, inhoudend, dat de ‘christlichen’ Joden hier mochten blijven en dat z.i. deze Joden, na het wegvoeren van alle andere, ook aan de beurt zouden komen, om ‘overgeplant te worden naar het Oosten’. Er lijkt wel eens gedacht te zijn over emigratie; helaas is het daarop doelende overgebleven document ongedateerd; het zal wel uit de vroege tijd der bezetting zijn. Ook is er gesproken over de mogelijkheid van een apart kamp en Seyss-Inquart had al bepaald, dat alle bewoners daarvan naar het Oosten ‘abgeschoben’ zouden worden, als één Jood het onbevoegd zou verlaten. Een telegram uit Berlijn van 21 oktober 1943 beval alle Protestants-gedoopten (1100, heet het) naar Bergen-Belsen te brengen. Op 4 september 1944 vertrokken er een 500 uit Westerbork naar Theresienstadt, in veewagens. De lijst hunner namen is bewaard ge- | |
[pagina 87]
| |
bleven. In Westerbork hadden zij zich een tijdlang redelijk beholpen; er was zelfs Christelijk onderwijs, drie Lager-onderwijsklassen, één Middelbaar-onderwijs; er waren in de hun toegewezen aparte barak godsdienstoefeningen: de voorganger prekend uit zijn bed driehoog, als kansel een dwarsbalk, met een wit laken bedekt. Het Nederlands Bijbelgenootschap, dat tot november 1942 bijbels en bijbelgedeelten aan Joden verstrekt had, kreeg daar in die maand last mee; wij laten dat verhaal verder maar rusten. Evenals dat van de verdere lotgevallen van de gedoopte Joden in Theresienstadt; een 150 hunner konden met het uitwisseltransport van 1945 naar Zwitserland. |