deze ‘blauwe ruiters’ nu voortaan wel of niet mochten en evenmin, wat men met ze zou doen: ze hier laten, ze als groep naar een apart kamp zenden, naar Theresienstadt sturen enz.; het blijkt meer dan eens, dat Calmeyer ook niet precies wist, wat hij ermee aan moest en men kan alleen vaststellen, dat een aantal hunner het overleefd heeft.
Reeds op 10 juni 1942 vinden wij een lijst van namen, in totaal 27; minstens twee ervan zijn zonder twijfel beruchte NSB-ers; bij een vrouw staat, dat haar man zich als SS-er aan het front bevindt; er zijn echter ongetwijfeld ook personen van ander gehalte bij. In het voorjaar van 1943 stijgt hun aantal tot 45, afgewezen is ongeveer het dubbele aantal; drie zijn geëmigreerd (de beroemde violist Flesch met zijn vrouw, en een Gelderse kunsthandelaar). Wij bezitten tevens een opgave van de redenen tot vrijstelling van die 45; er zijn 13 oud-leden van de NSB onder, 5 in gemengd huwelijk met zoons aan het front, 3 deskundigen voor schilderkunst (‘für Reichsmarschall’, d.w.z. Goering); 3 echtgenoten van leden van het Concertgebouworkest, ‘1 deutscher Olympiasieger von 1896’, ‘1 Ehefrau eines führenden niederländischen Wirtschaftlers’, ‘1 Schwiegersohn eines ehemaligen königlich niederländischen Bibliothekars’, enzovoorts. Men kan hun lot uit de documenten tot eind 1943 vervolgen. Wat Calmeyer betreft: hij heeft zich na 1945 wel terecht erop beroepen, dat hij voor deze lieden dan nog voorstellen kon doen, aan derden daarover adviezen geven enz., maar dat de beslissing niet bij hem lag.