Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk V
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verzet van JodenOndergang heet ons werk. Het is een somber relaas; het wordt in dit tweede deel somberder nog dan in het eerste. Laat ons dan bij wijze van contrast onze beschouwingen over verschillende aspecten van de vervolging aanvangen met een onderwerp, hier en daar al vluchtig aangeduid, dat thans zijn bredere behandeling dient te krijgen: het Joodse verzet in Nederland tijdens de bezetting. Ook hier is het een daad van eenvoudige piëteit, niet te spreken van het Nederlands-Joodse verzet, aangezien de verzetsstrijders zelf deze beperking ongetwijfeld zouden hebben verworpen; zij ware bovendien historisch onjuist. In het Joodse verzet vinden wij Nederlanders, z.g. Oostjoden en Duitsers naast elkaar; een enkele maal overtroffen de laatsten zelfs de eersten. Misschien biedt bij geen enkel onderdeel van dit verhaal de documentatie zoveel moeilijkheden als bij dit. Zo ergens, dan is hier een reconstructie ontmoedigend lastig en voor een zeer groot deel ondoenlijk. Wat voor de geschiedenis van het gehele Nederlandse verzet moet gelden, geldt voor het Joodse nog veel en veel sterker: zo vele dragers zijn gestorven, er is zo weinig vastgelegd (uiteraard). Wij moeten het hier ook veelal doen met persoonlijke herinneringen van mensen, die vaak niet meer willen spreken en waarvan een aantal - en dat geldt natuurlijk voor de Joden - het land verlaten heeft. Niettemin moest de historicus toch maar pogen hen aan het spreken te krijgen, soms met succes, soms zonder. En verder iets zien te ontlokken aan de weinige documenten en speuren naar iets dat haast niet op te speuren valt, patchy in space and spasmodic in time. Een klein voorbeeld moge dit illustreren: wanneer hij in de een of andere documentatie, bijvoorbeeld in de verslagen der Enquêtecommissie, een Joodse naam tegenkomt in de beschrijving van een verzetsdaad: waar is dan het houvast, dat het hier inderdaad om een Jood ging, terwijl er een zware oorlogsmisdadiger met de naam Polak rondliep (om van andere voorbeelden maar te zwijgen)? Bovendien: het Nederlandse Jodendom heeft geen ghetto-opstand gekend zoals Warschau: de opstand van een wanhopige met de rug tegen de muur staande geïsoleerde rest, buitengewoon aangrijpend en dramatisch in zijn verloop en daarmee in het geschiedbeeld (terecht) sterk naar voren dringend. In zeer vele gevallen was het Joodse verzet, het verzet van Joden, solidair met, samenwerkend met niet-Joden en er soms nauwelijks van te onderscheiden. Een onderscheid, dat ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
velen hunner niet hadden gewild. Niettemin is het de plicht van de geschiedschrijver enkele van die verschillen niet te verzwijgen. Zo behoeft het nauwelijks enig bewijs, dat het gevaar voor de Joden zeer veel groter was, zowel omdat zij eerder opvielen, als omdat zij, eenmaal gepakt, onherroepelijk gedoemd waren te sterven; ‘maar dat heeft de daarvoor geschikten onder hen niet in het minst weerhouden’, aldus een niet-Joodse auteur.Ga naar voetnoot1 Mag men ook aan het Joodse verzet de functie toekennen van ‘behoeder der volkskracht’, zoals Van Randwijk dat aan het Nederlandse toekent?Ga naar voetnoot2 Worden deze woorden niet zinloos tegenover een situatie, waarin onophoudelijk delen van de groep werden geliquideerd, zodat er op zijn best maar resten konden overblijven? Is het ook niet een belangrijk verschil, dat de niet-Jood ‘alleen’ de keus had tussen verzet en gehoorzaamheid, de Jood tussen verzet en wegvoering? Zou het Joodse verzet in dezelfde mate het spelkarakter hebben gedragen, dat een deel van het niet-Joodse, zeker lange tijd, aankleefde? Het antwoord op deze vraag mag wel volkomen ontkennend luiden: reeds de Joden, die in februari 1941 tegenover de WA stonden, beseften waarlijk wel dat het om hun bestaan, misschien wel om hun leven ging. Hoeveel hopelozer moet in het Joodse verzet de verzetsman niet het gevecht tegen de tijd hebben geleken! Wat was voor hem El Alamein, wat was voor hem Stalingrad? Een verheugenis ongetwijfeld, maar niet zonder de bijgedachte, dat dit alles voor de Joden veel te laat kwam. En tenslotte: hoe stond het bij die Joden, die als verzetsman uit een ander bewustzijn opereerden, met wat men zou kunnen noemen: hun operatiebasis? Voor de min of meer geassimileerden was deze het Nederlandse volk; er zijn niet weinig voorbeelden van Joden, die zich door die gedachte gedragen, gesteund voelden, ja, die zich in hun strijd tegen een ongewilde, tegen een verfoeide isolering uit dat volksgeheel, meer dan ooit daaraan vastklampten. Er waren ook andere Joden, die overigens soms minstens even trouw met niet-Joden samenwerkten, maar in wier levensgevoel zich andere waarden deden gelden. Wat was nu hùn operatiebasis? De Joodse groep? Men kan zich niets heterogeners indenken: anthropologisch, economisch, sociaal, politiek, religieus, cultureel; van een enigszins uniforme geestesgesteldheid geen sprake. En de organisatie achter een zodanige basis? Jarenlang het kerkgenootschap, waarvan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tallozen waren vervreemd, een zuiver burgerlijke instelling van liberale kleur, boven een massa, van wier noden ze bitter weinig begreep, fel gekant tegen elk massaal, revolutionair verzet, conformistisch, conservatief. Er was geen enkel orgaan, dat de Nederlandse Joden werkelijk bond, geen enkel, dat de illegale organisaties en haar leiders kon opleveren, toen ze nodig waren. De Joodse verzetsstrijders werkten, alweer: voor zover ze zich niet identificeerden met de niet-Joodse, vrijwel zonder een Joods achterland. Andere, bij dit alles aansluitende, vraag: hoe groot was het Joodse verzet? Op het eerste blad van de in 1960 in het gebouw van de Tweede Kamer opgestelde Erelijst van Gevallenen vindt men onder de daarop staande elf namen twee van Joden. De geschiedschrijver zal waarlijk niet pogen de lezer op te praten, dat deze verhouding, twee op elf, voor de volgende bladen geldt; het is natuurlijk toeval, maar is het helemáál toeval? Nog eens: hoe groot was het Joodse verzet? Is er een kwantitatieve waardering mogelijk? Aan uitspraken hierover ontbreekt het niet, zowel tijdens als na de oorlog; de historicus wil daaraan een tweetal toevoegen, die hij in de vorm van stellingen zou willen gieten. De eerste is, dat het verzet door Joden van Duitse zijde evenzeer is overschat als van niet-Joodse Nederlandse zijde onderschat. De tweede, dat dit verzet van Joden kwantitatief - natuurlijk relatief - het niet-Joodse heeft overtroffen.Ga naar voetnoot1 Wat de eerste betreft zij verwezen naar vele uitspraken van Duitsers. Hierbij laten we even buiten beschouwing dat velen hunner geloofden, wilden geloven of veinsden te geloven, dat achter elke tegen het Arische, het Germaanse of het Duitse ras gerichte aanval de Jood schuilging, al heeft deze kijk uiteraard een rol gespeeld. Wanneer zij een groep verzetsstrijders gevangen genomen hadden, gingen zij soms na, hoe groot het percentage Joden eronder was; op een persconferentie van 3 mei 1942 heette dat van de 72 OD-gefusilleerden tien percent! Iemand als Lages rook overal Joden: ‘In allen Organisationen sassen Juden; sie arbeiteten zielbewusst und unter ganzem persönlichen Einsatz’.Ga naar voetnoot2 Dit na de oorlog. Rauter dito: uit dozijnen spionage- en sabo-tageprocessen bleek voor hem de sterke Joodse invloed.Ga naar voetnoot3 De Joden waren de saboteurs bij uitstek; zij waren de voornaamste drijfveer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achter het hele Nederlandse verzet, heet het elders; de moorden op Duitsgezinde Nederlanders heetten vooral hun werk. Een man als de Befehlshaber der Sicherheitspolizei, dr. Harster, onderschreef, dat in de actieve verzetskringen een belangrijk aantal Joden zat; de Meldungen aus den Niederlanden formuleren dat in 1942 duidelijk. Reeds in juli 1940 krijgt een NSB-er in Heemstede het verzoek, of twee officieren de hele nacht in zijn tuin mogen zitten: men had aangifte gedaan, dat er in die omgeving Joden 's nachts lichtsignalen met Engelse vliegers wisselden. Wanneer de Amsterdamse politie, namens de Officier van Justitie, de opsporing en aanhouding verzoekt van een onbekend persoon, die een aanslag heeft gepleegd, dan staat in het signalement o.m.: ‘geen Joods type’ (met daarachter: ‘Voorzichtigheid bij aanhouding aanbevolen, daar hij vermoedelijk nog in het bezit is van een vuurwapen’). Géén Joods type! Men kan hier rustig voortgaan met voorbeelden. Zoals de geallieerde oorlogvoerenden veelal achteraf de Joodse deelneming verkleinden of wegretoucheerden, zo ontmoet men ook bij vele niet-Joden in Nederland dit verschijnsel. Waar dit duidelijk een uitvloeisel was van een antisemietische instelling, blijve het onbesproken. Maar ook bij wie daar geheel of in belangrijke mate vrij van waren komt men de uitspraak tegen, dat de Joden zo weinig durfden, zo weinig deden; soms te goeder trouw: het was nu eenmaal zo, dat een aantal verzetsorganisaties (niet alle!) Joden weerde, omdat die als Joden te veel in het oog vielen en daardoor de gehele organisatie in gevaar konden brengen. De Joden lieten zich maar afslachten, heet het soms; ze aanvaardden hun lot met een gelatenheid, die verwondering, ja, ergernis opwekte; het is voor wie dit na de oorlog wenst neer te schrijven uiteraard gemakkelijker, op zo iets te wijzen dan op het historische tekort van het Nederlandse volk, waarvan zo velen deze Joden aan hun lot hebben overgelaten. Het is ook gemakkelijk daarbij te vergeten, dat de eerste echte Nederlandse knokploegen tegen de Duitsers tijdens deze oorlog uit Joden hebben bestaan, ook dat in de jaren vóór deze oorlog op meer dan één front de Joden alreeds tegen Hitler hadden gestreden, in de Spaanse burgeroorlog bijvoorbeeld. Niet zonder eerbied herdenkt deze schrijver in dit verband een figuur als de in 1958 overleden S. van Praag, die in stilte reeds zo energiek had medegewerkt aan allerlei vooroorlogse initiatieven tegen het opkomende nazisme en fascisme, de zwaarste lasten op zijn schouders nemend ondanks zijn wankele gezondheid - en dat zonder klacht. Of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een man als de in 1962 overleden schrijver Maurits Dekker, reeds vóór en zeker tijdens de oorlog onvermoeid in de weer tegen dezelfde vijanden. Maar nu de tweede stelling. Daarin komt het woord relatief voor en het heeft zin, dit precies te omlijnen in zijn voor dit betoog geldende betekenis. Bedoeld is louter de kwantitatieve relatie, waarbij buiten beschouwing blijven alle andere factoren, die van het grotere gevaar voor Joden bijvoorbeeld. Dus: hoeveel niet-Joodse verzetsstrijders waren er op het geheel van het Nederlandse volk en hoeveel Joodse op het gehele aantal Joden? Van Randwijk zegt ergens, dat men in het illegale werk van vóór Dolle Dinsdag steeds weer dezelfde personen tegenkwam, ‘die tezamen een getal van vier cijfers niet te boven gingen’. Geen tienduizend dus, hetgeen betekent maximaal ruim 1 pro mille van het gehele Nederlandse volk. Op de 140 000 Joden zijn enige honderden namen door de schrijver gevonden. Wanneer Van Randwijk's veronderstelling als juist mag gelden, zou onze tweede stelling al bewezen zijn. Alvorens in bijzonderheden af te dalen vermelden wij het bestaan van een militante Joodse organisatie, de Stichting tot verdediging van de Cultureele en Maatschappelijke Rechten der Joden (afgekort SRJ) die ruim een jaar voor de oorlog in Amsterdam was opgericht. In een bewaard gebleven circulaire staat de naam van de voorzitter, de na de oorlog overleden arts en scheikunde-leraar ir. drs. D. de Miranda, een man, die in vele bewaard gebleven documenten geprezen wordt als zeer dapper en die door een gehele wereld in zijn gedachten- en gevoelsleven gescheiden was van de Joodse Raad, op welks voorzitters hij buitengewoon gebeten was. Deze stichting streefde er vooral naar, de Joodse jeugd - en vooral de proletarische jeugd - weerbaar te maken voor de onontkoombare strijd tegen de Nazi's en het zelfvertrouwen der Joodse bevolkingsgroep te versterken; zowel jongens als meisjes ontvingen daartoe een opleiding; zelfs zocht zij - hoewel vergeefs - naar middelen, om deze jongelieden wapens te verschaffen, teneinde zich te eniger tijd te kunnen verweren. Een bewaard gebleven circulaire herinnerde aan het feit, dat in Nederland wel ongeveer vijftig uitgesproken antisemietische periodieken verschenen, dag-, week- en maandbladen, en deed een beroep op de gehele Joodse bevolkingsgroep tot hulp ter bestrijding van dit euvel. Op 1 april 1940 hield deze stichting nog een vergadering in het Amsterdamse ‘Bellevue’, zo druk bezocht, dat politie te paard honderden mensen moest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afwijzen, merendeels niet-Joden, die uit solidariteit waren opgekomen; als sprekers vonden wij vermeld Menno ter Braak, Anton van Duinkerken, Koos Vorrink en Maurits Dekker.Ga naar voetnoot1 Het lijkt historisch verantwoord, deze solidariteit te zien als preluderend op die, tijdens de februaridagen van 1941 aan de dag gelegd, en het verwondert niet dat enkele, helaas zeer weinige, overlevenden van deze stichting voor haar de eer opeisen van de door de jonge mensen in de Amsterdamse Jodenbuurt toen getoonde strijdbaarheid. Tot mei 1940 had men het gevaar kunnen ontkennen of bagatelliseren; na het begin van de bezetting kon men alleen nog het laatste. In elk geval betekende de aanwezigheid van deze vijand, of doodsvijand, aan elke Jood een vraag, de vraag naar de houding. Zij is heel verschillend beantwoord. De Joodse Raad deed het op zijn wijze. Een wijze, die men met de beste wil ter wereld moeilijk als een verzetshouding kan beschouwen. Anderzijds heeft het niet ontbroken aan Joden, die deze houding hebben aangenomen, een houding van openlijk en onvoorwaardelijk verzet. Openlijk en onvoorwaardelijk. Het eerste kon alleen in het begin van de oorlog; zijn voornaamste exponent is mr. L.E. Visser. Reeds enige malen is melding gemaakt van het optreden van deze figuur. Lodewijk Ernst Visser, in 1871 in Amersfoort geboren als zoon van een groothandelaar, tevens wethouder en loco-burgemeester, was na een studie in Utrecht en Parijs in 1894 gepromoveerd op een volkenrechtelijk proefschrift. In maart 1915, 43 jaar oud, deed hij zijn intrede in de Hoge Raad der Nederlanden, van welk college hij op 3 januari 1939 president werd. Op vrijdag 10 mei hield hij in de zitting een rede, waarin hij onbewimpeld sprak van ‘moord’, van een ‘verraderlijke overval’. Eind november 1940 kreeg hij ontslag; men had nog pogingen gedaan, voor hem een uitzondering te maken, pogingen, die tot zijn vreugde mislukten: hij voelde zich solidair met de onrechtvaardig behandelden. In de veertien maanden die hem nog restten, deed Visser wat hij kon, en liet hij na, wat hij meende te moeten nalaten. Hij werd een van de voornaamste medewerkers van het illegale Parool; hij begaf zich naar de secretarissen-generaal ten bate van de Mauthausen-slacht-offers en zelfs naar Rauter, die hem niet ontving en tot wie hij zich als ‘Präsident des obersten Gerichtshofes der Niederlande a.D.’ nog eens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mr. L.E. Visser H. Kamerlingh Onnes
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Walter Süskind
Joop Westerweel
‘Schuschu’ Simon
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hans Katan
Leo Frijda
Gerhard Badrian
Sally Noach
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanwijzing om bij Putte (Noord-Brabant) illegaal de grens te overschrijden, afkomstig van Frieda Belinfante
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schriftelijk wendde; hij kwam in december 1941 in het geweer tegen de onrechtmatigheid, begaan bij de instelling van het gesepareerde Joodse onderwijs; hij weigerde zijn persoonsbewijs in ontvangst te nemen, omdat de J daarop, in strijd met de grondwet, burgers van burgers onderscheidde. Jarenlang was hij bestuurder van Joodse instellingen geweest, lange tijd voorzitter van het Curatorium van het Keren Hajesod - de organisatie die gelden voor de opbouw van Joods Palestina inzamelde - maar, verre van alle godsdienstigheid, liep hij nu ‘op Sabbath in sabbathskleren door Den Haag, het gebedenboek onder de arm, dat hij niet of nauwelijks lezen kon, om de Duitse Haman te trotseren’. Visser, zegt HerzbergGa naar voetnoot1 verder, ‘heeft zich met het lot van de gemiddelde Jood volkomen geïdentificeerd, hetgeen zeggen wil, dat hij bereid was diens gevaren (en meer dan dat) zelf te lopen’. Visser heeft, volgens dezelfde schrijver, ‘openlijk geprotesteerd tegen de onwettige schending der burgerlijke emancipatie der Joden in Nederland’. Het lijdt geen twijfel, of de vijand had deze weerstrevende, deze rechtopstaande vernietigd, ware hij niet spoedig gestorven. Visser was de man van de Coördinatie-Commissie, hiervoor reeds genoemd, ingesteld door de twee Joodse kerkgenootschappen ‘in overleg met grote Joodse organisaties in Nederland’, zoals boven vele door deze Commissie rondgezonden circulaires vermeld; naar Herzberg1 mededeelt, is zij gesticht op initiatief van de Nederlandse Zionistenbond en wel in december 1940. Naast Visser echter vinden wij in haar leiding enkele figuren, die kort daarna in de Joodse Raad belangrijke posities zouden innemen; in de eerste plaats prof. Cohen, maar wij dienen ook mr. Edersheim te noemen, alsmede mr. I. Kisch, deze laatste min of meer Visser's ‘waarnemer’ binnen de Joodse Raad, totdat hij er in de herfst van 1941 uitliep. De groot opgezette landelijke organisatie lijkt een prefiguratie van die, welke de Joodse Raad, aanvankelijk alleen tot Amsterdam beperkt, in het leven zou roepen. Deze Coördinatie-Commissie was dus ontstaan, niet op Duits bevel, maar als Joods initiatief en haar program, als men dat woord bezigen mag, verraadt dat verschil in oorsprong: zij wilde geen contact met de bezetters zoeken en, zouden dezen dit verlangen, dan zou zij ‘de daartegenover aan te nemen houding en alle modaliteiten daarvan nader onder het oog zien’. Wij maakten reeds melding van haar ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binding, hoewel zij buiten medeweten van haar leden Cohen en Edersheim toch nog enige malen in het geheim bijeenkwam. Naar aanleiding van deze ontbinding kwam het tot een persoonlijke correspondentie tussen mr. Visser en prof. Cohen, door Herzberg in zijn werk behandeld.Ga naar voetnoot1 Evenals Herzberg heeft ook de schrijver van dit boek van mr. Visser's dochter deze correspondentie met andere stukken ter inzage gekregen; dat is niet minder dan een voorrecht, waarvoor ook hij slechts zeer erkentelijk kan zijn. Wij zullen er niet zo diep op ingaan als mr. Herzberg dit doet. Cohen heeft enige malen de houding van Visser - en van Kisch - de ‘heroïsche’ genoemd. Nimmer zal de historicus zich bij de beoordeling van deze houding, en van de tegenovergestelde, los kunnen maken van zijn wetenschap van de catastrofe. Ook mr. Herzberg heeft dat niet gekund. Hij kent Cohen's zienswijze, dat dit heroïsche standpunt onmogelijk vol te houden was: ‘en dat was niet minder juist’. Was het dat inderdaad? In 1941? Voor de mensen, die toen nog niet wisten wat wij nu weten, geen van allen, ook Cohen niet? Was soms Visser optimistischer ten aanzien van de toekomst dan Cohen? Het antwoord kan niet bevestigend luiden. Maar Visser meende, dat de door Cohen nagestreefde utiliteitspolitiek te grote offers vergde, in waardigheid, in eer, ook in de praktijk, omdat de door Cohen verkregen verzachtingen van maatregelen alleen maar tijdelijk enig soelaas schonken - en gering soelaas. Daarvoor verlaagde men zich tot het uitvoeren van Duitse bevelen, in strijd met de wet, in strijd met de Joodse belangen, daarvoor werd men gangmaker van de Duitse onderdrukkingspolitiek; daardoor - mr. Visser heeft dit niet meer beleefd - zou men de ‘deportatie-managers’ worden, die Asscher, Cohen, Edersheim c.s. in veler ogen geworden zijn, nolens volens, tegenwerkend meewerkend, als meer in dit boek gezegd. Op 13 februari 1942 deelde Cohen Visser mee, dat de Beauftragte voor Amsterdam, op de hoogte van door Visser gedane stappen inzake het overbrengen van Nederlandse Joden naar Amsterdam en Westerbork, Cohen verzocht had, Visser ervan te verwittigen, dat hem ‘dit verboden is op straffe van overbrenging naar een concentratiekamp’. Op 14 februari antwoordt Visser ‘de Joodse Raad voor Amsterdam’; hij vat deze mededeling nog even samen en eindigt: ‘Ik heb hiervan nota genomen en ben zeer onder den indruk van de vernedering, welke U, die de historie van deze stappen kent, door deze opdracht is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangedaan.’ Dat was 14 februari 1942, op 17 februari overleed hij. Wij zullen uit de geschiedenis van het Joodse verzet enkele episodes meer reliëf verlenen. Wij vermeldden reeds de weerstand van de bewoners der Amsterdamse Jodenbuurt in februari 1941 en het geval-‘Koco’. Wij willen nu eerst de activiteiten om de Hollandse Schouwburg en de daartegenover gelegen crèche schilderen. Deze stonden natuurlijk onder Duitse bewaking, maar... quis custodiet custodes? Deze bewakers waren wel eens dronken, althans dronken gevoerd en door een samenspel van de Joodse samenzweerders met niet-Joodse erbuiten, verdwenen uit de Schouwburg niet weinige Joodse opgeslotenen in de nacht, terwijl hun namen uit de kartotheek wegraakten. Uit de crèche verdwenen kinderen, soms in dozen en aardappelzakken. ‘Zo gebeurde het eens, dat een van de meisjes op het schuiladres van de directeur’ (van de latere Stichting Oorlogspleegkinderen) ‘kwam en daar een rugzak op de tafel neerzette. Deze vroeg verwonderd, wat dat te betekenen had. “Maak maar open”, was het antwoord en daar kwam een baby van drie dagen te voorschijn. Op het ogenblik is Roland een blozend en welvarend jongetje.’ Werd Roland dan niet gemist, als zijn moeder de Schouwburg verliet? ‘Men gebruikte zelfs poppen, die de moeders droegen, als bij de transporten uit de Schouwburg allen werden geteld en het bedrog dus aan het licht zou zijn gekomen, omdat een kind ontbrak’. Dit laatste detail van prof. Cohen, wiens dochters mej. R.V. en mej. M. Cohen bij dit werk betrokken waren. Een enkele SS-er, nl. Zündler, werkte overigens illegaal mee, werd betrapt en overleed in een concentratiekamp. Volgens een getuige is in samenwerking met de illegaliteit een duizendtal kinderen op deze wijze weggesmokkeld. Op de Erelijst van Gevallenen staat terecht de naam van Walter Süskind, 39 jaar, van beroep ‘directeur’, die de ziel van dit werk was, de vindingrijke en niet versagende; achter de rug van de, vooral door hemzelf dronken gevoerde, Duitsers verrichtte hij het bij uitstek levensgevaarlijke werk van het ‘vervalsen’ van de kartotheek, d.w.z. van het daaruit halen van de kaarten van de weggesmokkelden; levensgevaarlijk, omdat hij met die kartotheek niets te maken had en bij ontdekking ten dode opgeschreven was. Met zijn gezin werd hij tenslotte naar Theresienstadt gevoerd, waar prof. Cohen de ‘Judenälteste’ van toen, Murmelstein, ‘gebeden en gesmeekt’ heeft bij de Duitse commandant Rahm, die Süskind nog uit Holland kende, een goed | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord voor hem te doen.Ga naar voetnoot1 Murmelstein weigerde. In de Schleuse van de Hamburgkazerne kon Süskind, als enige in de geschiedenis daarvan, zich dagen lang met zijn gezin verbergen. Tot het niet meer kon. ‘Zeer velen hebben hun leven aan hem te danken.’ In dit boek moet zijn naam staan, Walter Süskind, om wie hij was en om wat hij vertegenwoordigde; hier althans worde hij niet vergeten. Dit is misschien de beste overgang naar wat schrijver dezes altoos het ontroerendste hoofdstuk uit de geschiedenis van de toenmalige Joden heeft geleken: het verzet van de Palestina-pioniers, hun groep en hun niet-Joodse vrienden. Zo ergens, dan valt het hier moeilijk, geschiedenis te schrijven; van meer dan één zijde gewerd deze historicus het nadrukkelijke verzoek, in elk geval geen overlevenden te vermelden, die de volstrekte solidariteit met de gemeenschap willen bewaren. Hier zij alleen de wens uitgesproken, dat de vele, zeer vele doden eenmaal hun plaats mogen krijgen in het geschiedwerk dat zij verdienen, zij, die in de handen hunner vijanden vielen, terwijl en omdat zij hun leven op het spel gezet hadden tot redding van anderen. Zonder middelen, zonder betrekkingen, de taal vaak onvoldoende beheersend, in het oog lopend door hun uiterlijk, waagden zij het onmogelijke, werden zij vaak gepakt, verrieden zij nimmer en niemand. Waar zij kwamen, trof hun houding, onder Limburgse boeren, onder hun niet-Joodse vrienden; zelfs in Westerbork maakte hun zelfrespect, hun idealisme en levensmoed indruk op een man als Gemmeker, de onverstoorbare kampcommandant. Niet alle Palestina-pioniers namen deel aan dit verzetswerk; een enkele, zij het ook kleine, groep huldigde de opvatting, dat men dit lijden onderging om godsdienstig-historische redenen en dus behoorde te ondergaan, zonder weerstand. De grote meerderheid der pioniers bezat echter een andere instelling. Uit de verschillende bronnen komt één gestalte naar voren, die hier vermeld dient te worden, Joachim (‘Schuschu’) Simon, die blijkbaar op allen, die met hem in contact gestaan hebben, een onuitwisbare indruk heeft gemaakt. Een buitengewoon intelligente jongeman, ongemeen begaafd, met een grondige kennis van geschiedenis en economie, hogere wiskunde en muziek, wist hij, hoezeer ook geplaagd door asthma, een nimmer aflatende energie ten toon te spreiden, eindeloos lang voort te gaan zonder rust, slaap of voedsel. Om de gemeenschap- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pelijke kas te sparen, was geen moeite hem te veel, liep hij grote afstanden, om geen gebruik te maken van de bus; Marie SyrkinGa naar voetnoot1 noemt die ongebruikte bus in het verhaal zijner vrienden een merkwaardig levend symbool van zijn ascetisch idealisme. Met een enkele van zijn straks te noemen niet-Joodse vrienden was hij de ziel van het reeds vermelde plan, de Loosdrechtse pioniers in drie dagen tijd in veiligheid te brengen; hij trok als eerste de grens over om verbindingen tot redding aan te knopen; hij hield bij de ontmoedigden de moed levend, bedacht steeds nieuwe mogelijkheden, offerde zich volledig. In de handen der vervolgers gevallen, toen hij in januari 1943 voor de derde maal de Belgische grens overtrok, beseffend, dat hij teveel wist, beseffend ook, hoe duivels deze vervolgers ook de sterksten tot spreken konden dwingen, benam hij zich in de Bredase gevangenis het leven. Op 31 maart 1963 is in het Westerweel-woud in Israël een zwarte granieten tafel geplaatst als een gedenkteken voor hem en voor zijn medewerker Kurt Hannemann. Met dezelfde eerbied worde in deze bladzijden de naam vastgelegd van de niet-Joodse vriend en medewerker, die bij het voortzetten van Simon's arbeid eveneens het leven liet: Joop Westerweel, geboren 25 januari 1899. Deze socialistische onderwijzer, ex-dienstweigeraar, geraakte tijdens de oorlog met zijn vrouw in contact met de Loosdrechtgroep. Hij kwam diep onder de indruk van de geslotenheid en de eensgezindheid van deze groep jonge mensen, die een vast doel voor ogen hadden: Palestina; zozeer greep dit hem, dat hij ernstig overwogen heeft na de oorlog daarheen te gaan. Met Schuschu Simon werkte hij nauw samen, ook hij bracht pioniers over de grens. Daar werd hij op 11 maart 1944 gepakt (men had hem al eens eerder gesnapt, maar toen was hij nog ontvlucht). Men bracht hem over naar Vught, waar men hem afschuwelijk folterde, toch bleef hij geestelijk fit, schreef gedichten, declameerde, speelde blind schaak met zijn buren in de andere cellen en smokkelde brieven naar buiten. Op tragische wijze mislukten de pogingen zijner vrienden, hem te bevrijden; de arts, die zijn brieven naar buiten smokkelde, werd gegrepen; daardoor kon de bezetter een spion in de organisatie infiltreren, die zich z.g. vrijwillig bereid verklaarde, een bevrijdingsplan uit te voeren. Op de afgesproken plaats vielen vier leden en twee niet-Joodse helpers in de handen der Duitsers en zo was het plan mislukt. Op 11 augustus 1944 werd Joop Wester- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weel gefusilleerd in het bos bij het kamp. Er zijn nog enige prachtige brieven over en de tekst van de toespraak, die hij gehouden heeft tot 23 pioniers in een Pyreneeënhut, vlak voor hun bevrijding, een document, dat men niet zonder de diepste ontroering kan lezen. Op 22 september 1954 vond in het Westerweel-woud bij de kibboets Gal-Ed een herdenking plaats, gewijd aan een man, die in de geschiedenis van Nederlanders en Israëliërs beide tot in lengte van jaren in gezegend aandenken moge voortleven: Joop Westerweel. Alweer: de anderen blijven onvermeld; er waren gelukkig vrij velen, Joden en niet-Joden. Het verluidt, dat zij in de jaren 1943 en 1944 een honderdvijftig jonge mensen (ook niet-Joden) illegaal naar Frankrijk wisten te smokkelen, waar men beter uit de voeten kon dan hier in Nederland; een aantal daarvan nam daar deel aan de illegale strijd, terwijl ongeveer tachtig naar Spanje kwamen, die voor het overgrote deel (zeventig, heet het) Palestina bereikten. Er zijn gelukkig herinneringen vastgelegd aan dit alles, die men ademloos leest, zo het verslag van de omzwervingen in Frankrijk en elders van een der pioniers-leiders, zo eveneens het verhaal van een tocht over de Pyreneeën, enige dagen en vooral: nachten lang durend. Wat de geschiedschrijver het sterkst treft in deze documenten is het geweldige moreel, waaraan alle zucht naar avontuur eenvoudig lijkt te ontbreken. Met weemoed herdenkt de schrijver hier een zijner leerlingen, in deze bergen van koude en uitputting overleden, niet ver van de grens, waar hem de vrijheid wachtte. Een heel andere taak lag voor deze groep, althans een deel ervan, in Westerbork, waar zij (evenals trouwens onderduikers elders) mensen van allerlei, o.m. pakketten, voorzagen en leden van hun groep lieten ontvluchten. Een hele organisatie van vervalste papieren, stempels enz. ontstond; een enkele brutale Jood, in ‘koeriers’-camouflage, reisde in en uit het kamp en zette ontvluchtingsplannen op; een andere evenzeer brutale Jood, die daar, amper 20 jaar oud, een klein locomotiefje met aanhangwagens voor de buitendienst bediende en zich als onnozel voordeed (‘dat was heel moeilijk voor hem, want hij was niet zo’, verhaalt een ooggetuige), smokkelde jongens en meisjes langs de controle; deze machinist, hier alweer ongenoemd, weigerde Westerbork zelf te verlaten, hoewel dat kon, maar hij meende, door daar te blijven, nuttiger werk te doen. Andere leden van de groep volgden dit voorbeeld na en hebben dat met de dood bekocht. ‘Je moest maar zo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brutaal mogelijk zijn, want de Duitsers verwachtten, dat je gehoorzaam was’, aldus het recept van de meer aangehaalde ‘koerier’, door schrijver dezes met moeite aan het spreken gebracht. Ook hier weer de prachtige samenwerking van Joden (Nederlandse zowel als Duitse) met niet-Joden. De lezer heeft recht op een enkel cijfer. Uit een totaal van 821 chaweriem, werden er 361 gered, dus 44%. Van de groep- Loosdrecht alleen op 48 leden 34 geredden, dus 70%! Beide percentages dienden eigenlijk nog hoger te zijn. Men bedenke immers dat van de 323 in totaal ondergedoken pioniers toch nog 83 zijn gepakt, van de 48 ondergedoken Loosdrecht-pioniers 14! Men doet dus de hele groep meer eer, wanneer men niet het totaal der geredden beschouwt, maar het totaal diergenen, die zich aan de greep van de vijand met of zonder succes hebben onttrokken; dat is voor de hele groep 361 + 83 = 444 van de 821, of wel 54%, voor de Loosdrecht-groep... 100%. Commentaar is hier wel overbodig! Wij laten hier een volledig overzicht volgen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de groep nu naar een enkeling. ‘Op een onzer bureau's heeft zich dezer dagen het volgende geval voorgedaan. Een binnengevoerde Jood was in een kamer, waarin zich verscheidene beambten van dit bureau bevonden, met het gezicht naar de muur voor een verhoor neergezet. Desondanks is het hem gelukt, van een kapstok, waaraan het koppeltuig met pistooltassen en pistolen van de in die kamer arbeidende beambten opgehangen was, een pistool weg te nemen en op een beambte aan te leggen. Alleen het feit, dat er geen patronen in de loop zaten, heeft onafzienbaar onheil voorkomen.’ Dit, met een waarschuwing voor het vervolg, staat in de circulaire, gedateerd 21 juli 1941, van dr. Harster, de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD. Het korte verhaal van een onbekende en daarmee voor altoos wel naamloos geworden Jood, dat een goede overgang vormt tot het verhaal over anderen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vele tientallen moet het omvatten, honderden zelfs. Er is geen denken aan, ze op te sommen; ook hier moet de geschiedschrijver maar hopen op de latere bewerker van juist deze speciale materie. Er is geen enkele vorm van verzet, of men komt er Joden in tegen, mannen zowel als vrouwen; onder de laatste niet weinig koeriersters, maar ook andere; velen daarvan hebben het leven gelaten. Joden waren betrokken - en kwamen om - bij de Februaristaking. Onder de parachutisten minstens één Jood, driemaal met opdrachten uit Londen overgestoken. Joden bewaarden wapendepots, distributiebons, ontvreemdden doopboeken en andere onmisbare documenten, vervalsten, als er geen echte voorhanden waren. Bij de befaamde aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister minstens één Jood. Joden hielpen in België en Frankrijk en elders andere Joden (en niet-Joden) naar het neutrale buitenland verder. Een Rotterdamse Jood leidde een zeer actieve sabotage-organisatie, de ‘Nederlandse Volks-Militie’ en pleegde zelfmoord bij zijn aanhouding. Een oud-leerling van schrijver dezes, betrokken bij aanslagen op hoge NSB-ers, loog, voor het vuurpeloton staande, nog, om zijn medewerkers niet te verraden - dit een verontwaardigd bericht van Duitse zijde; nu heet een straat in Amsterdam naar hem. Deze op 1 augustus 1923 geboren Leo Frijda leeft tevens voort in een ballade van Yge Foppema, die de schrijver liefst in zijn geheel zou aanhalen; volstaan wij met een paar regels: ‘Gedenk daarom het sterven en het streven
van Frijda, die voor ons zijn bloed vergoot.
Voor dood en duivel heeft hij niet gebogen:
hij heeft tot voor het peloton gelogen.’
Een gedenksteen in een andere straat bewaart het aandenken aan een andere figuur: Badrian, ‘geboren als Duitse Jood en op deze plaats op vrijdag 30 juni 1944 als strijder voor Neerland's vrijheid gesneuveld’; ongelooflijk, maar waar is het verhaal van wat hij aangedurfd heeft. Joden namen hier en daar zelfs het initiatief tot het oprichten van gemengde verzetsgroepen; wie zou achter de in het Gooi opererende ‘Jan de Geus’ een zoon van het oude volk vermoed hebben? Joden organiseerden zulke groepen zelfs over de grens, in België, in het Luikse. Joden schreven verzetsgedichten; wij herinneren, ook hier maar een uit vele kiezend, aan ‘Afscheid der Joden van Nederland’, het aangrijpende vaarwel door ‘De Bruin’ (schuilnaam van de toen ondergedoken journalist mr. S. Davids). Joden speelden een belang- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijke rol in de ondergrondse pers, als oprichters, medewerkers enz.; als onderduikers grepen zij meer dan eens naar deze mogelijkheid, zich verdienstelijk te maken. Zelfs was er een periodiek voor ondergedoken Joden in Nederland, De Keten (Hasjalsjèeleth), waarvan vier nummers, van 16 maart 1945 tot mei 1945 in fotocopie over zijn en een in het Duits gesteld van Chanoeka 1944. Misschien zou er, indien er een behoorlijk grote Joodse groep ware overgebleven, een hele folklore om Joodse verzetsdaden zijn ontstaan, van durfals, saboteurs, ‘brutale bliksems’, kortom, om toch maar het al te vaak gebruikte, al te veel misbruikte woord te bezigen, Joodse helden, die bij niemand behoeven achter te staan, noch in gedrag, noch in aantal. |
|