Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 357]
| |
SterilisatieDe sterilisatie is het bij uitstek sprekende voorbeeld, hoe de Duitsers poogden van de Joden, alvorens hen lichamelijk te vernietigen, het moreel zo uit te hollen, dat de vervolgden, murw geworden, zich gebroken en gedwee zouden schikken in het onontkoombare. De zedelijke vernieling zou de uitroeiing vergemakkelijken. Hier is natuurlijk nog niets gezegd omtrent de bij de Duitsers bewust aanwezige toeleg, dit proces zo te laten verlopen; het karakteristieke echter is, dat elke Duitse maatregel bijdroeg tot een zodanig verloop, hetzij in het morele, hetzij in het economische vlak. Of vernederend, òf uitplunderend maakten zij de Joden klaar voor de gaskamer. Daarom heeft het weinig zin, op de Duitse overwegingen, voor zover die geformuleerd voor ons liggen, in te gaan. Seyss-Inquart zou voor de sterilisatie geweest zijn van alle Joden, die niet uit Nederland weg hoefden: het zal wel. Dr. Harster heeft later als doel van de ‘sterilisatie-wetgeving’ genoemd de voorkoming van nakomelingschap uit Joods-gemengde huwelijken en ten sterkste ontkend, dat deze wetgeving betrekking had op de deportatie van gemengd-gehuwde Joden, m.a.w. dat men dus de keus had tussen sterilisatie of deportatie. De geschiedschrijver kan dit tot op zekere hoogte aanvaarden, maar in die reserve lag voor de bedreigden van toen net het probleem: wat van de practijk van die ‘wetgeving’? Het kon meevallen - en dat heeft het hier en daar gedaan -; het kon tegenvallen - en dat heeft het óók gedaan en dat betekende voor de betrokkenen de dood. Wij zullen daarom ook HerzbergGa naar voetnoot1 maar niet volgen, daar, waar hij een verschil van mening tussen het Berlijnse RSHA en Rauter behandelt. En tenslotte laten wij natuurlijk al evenzeer buiten beschouwing de voorgeschiedenis van deze sterilisatie binnen de Duitse wetenschap, die ook op dit terrein haar weldoordachte, op universitair plan gestelde, bijdrage geleverd heeft tot de oplossing van het probleem der Jodenuitroeiing. Hoe kwam van Duitse zijde de sterilisatie in Nederland op gang? Wij beschikken over enkele, niet veel, documenten. Uit een stuk van 20 maart 1943 mag men opmaken, dat men nog aarzelt. Op 29 april blijkt Rauter de zaak met Zöpf te hebben besproken in het kader van zijn plan, heel Amsterdam ‘judenfrei’ te maken. De neerslag vindt men | |
[pagina 358]
| |
in een op 5 mei door dr. Harster aan verschillende Duitse instanties rondgezonden program van actie, waarin onder meer het punt, dat in gemengde huwelijken met kinderen zich de Joodse partner in Amsterdam vrijwillig kan laten steriliseren en bij weigering.... Maar waarom dit niet letterlijk geciteerd: ‘Für den Rest der Juden und Jüdinnen’ (in gemengde huwelijken met kinderen) ‘soll die freiwillige Sterilisierung angestrebt und in Amsterdam durchgeführt werden. Im Ablehnungsfall soll Zwangsterilisierung im Lager Hertogenbosch erfolgen.’ Op 18 mei is er een bespreking tussen een achttal Duitsers in de Zentralstelle. De meeste leden van dit gezelschap zijn al in dit verhaal voorgekomen. Twee Sturmbannführer (Zöpf en dr. Mayer), drie Hauptsturmführer (Aus der Fünten, Wörlein en Streich), één Sturmscharführer (Fischer); verder Fräulein Slottke, die wij nog zullen ontmoeten en een Fräulein Winkelnkemper. Het verslag is, als de vorige stukken, geheim. Het is een interessant stuk, althans voor de lezer, die toch eens weten wil wat in die Duitse hoofden ten aanzien van deze delicate materie rondspookte. Er is geen greintje twijfel, dat het gezelschap ten aanzien van belangrijke categorieën inderdaad het alternatief zag: sterilisatie of deportatie. Interessant is verder, dat men enkele groepen voorlopig niet lastig valt, o.m. Protestants-gedoopte Joden, buitenlandse Joden met dubbele nationaliteit, Portugezen. Veel nadruk legt men op de verklaring van vrijwilligheid, door de betrokken Jood te ondertekenen. Van dezelfde datum is nog een stuk, dat zich met de leeftijd bezig houdt van Joodse vrouwen. Er zijn, zegt het stuk, Jodinnen onder de 45, die door andere oorzaken onvruchtbaar zijn, en daartegenover boven de 45, die nog ‘gebärfähig’ zijn. Het is dus wel op zijn plaats, in elk apart geval een medisch onderzoek te verrichten. En zwangere Jodinnen? Bij die wacht men met de sterilisatie tot na de geboorte. Zijn er nog geen kinderen, dan wachten zij in Westerbork, ‘damit bereits eine Konzentration gegeben ist’, en daar zal men de vraag: steriliseren of niet, aan de jonge vrouw voorleggen. Op 25 juni 1943 bespreekt weer een achttal Duitsers in een nu iets anders samengesteld gezelschap dezelfde kwestie. Hier blijkt dat Rauter vooral die vrijwilligheid op de voorgrond plaatst; het is zelfs beter, dat niet Duitse, maar Joodse of Nederlandse artsen dit werk doen: ‘damit wird der kirchlichen und feindlichen Propaganda der Grund entzogen’. Alleen ‘es ist Sache der Juden, sich durch die in Aussicht gestellte Sternbefreiung zu derartigen Eingriffen zu entschliessen’. Het is alleen heel jammer, dat het stuk niet vertelt, wat er met de Joden gebeuren moest | |
[pagina 359]
| |
die zich niet konden ‘entschliessen’ tot de aanvaarding van dit milde aanbod. Wij komen daar straks nog op terug. Over de organisatie van deze sterilisatie bevat het boek van WielekGa naar voetnoot1 uitvoerige en belangwekkende bijzonderheden. Zo over de ‘sterilisator der mannen’ in het Portugees-Israëlietisch Ziekenhuis, een uit Westerbork ontslagen arts, ‘een beverige grijsaard, die zelf, en vooral geestelijk, volkomen steriel te noemen was. Hij beschouwde zich als de redder der gemengd gehuwden in Nederland, en in een toespraak tot het personeel van het Portugees-Israëlietisch Ziekenhuis vergeleek hij zich met Judas Maccabaeus.’ Een stuk van 7 juli 1943 geeft eveneens enige details. Daarin is sprake van een Aertzliche Verbindungsstelle (hier omschreven als afdeling van de Joodse Raad, ingesteld voor het contact met de Dienststelle van SS-Sturmbannführer dr. Mayer, belast met de medische zaken van de Sicherheitsdienst) in het gebouw van de Centrale Israëlitische Ziekenverpleging, Jac. Obrechtstraat 92 te Amsterdam; deze ‘Verbindungsstelle neemt vrijwillige meldingen aan voor sterilisatie, administreert het geheel en bemiddelt verzoeken van onvruchtbaren, die van de ster afwillen en alle voordelen genieten van gesteriliseerden’. Met de eigenlijke sterilisatie bemoeit de Verbindungsstelle zich niet. Enzovoorts, enzovoorts; wij volstaan maar met deze korte bijzonderheid uit een verder, laat ons zeggen, hoogst onsmakelijk geheel. Het wordt tijd, naar aanleiding van het bovenstaande iets te vermelden van Joodse reacties op deze Duitse maatregel. In het verslag van de vergadering van de Joodse Raad op 20 mei verklaarden de voorzitters, dat zij tegen de sterilisatie heftig hadden geprotesteerd. Aus der Fünten had daartegenover gewezen op het vrijwillige karakter van deze maatregel, waarop in het verslag volgt: ‘dat men nl. kan kiezen hiertussen en het vertrek naar Polen; zeer velen hebben het laatste verkozen’. Aus der Fünten had verder uitdrukkelijk verklaard, dat de hele aangelegenheid buiten verantwoordelijkheid lag van enige Joodse instantie. In zijn later gedicteerde herinneringenGa naar voetnoot2 vermeldt prof. Cohen dat verschillende leden van de Joodse Raad bezwaar gemaakt hadden om mede te werken, ‘omdat men een dergelijke handelwijze in strijd achtte met de geest van het Jodendom en zeker met de Joodse wet’. Vooral van orthodoxe zijde kwam protest, maar toch werkte men in ‘administratieve’ zin mee, aldus prof. Cohen, | |
[pagina 360]
| |
omdat geen dwang werd opgelegd’; de aanvraag moest door de gemengd-gehuwden zelf geschieden en de verantwoordelijkheid kwam dus voor hun rekening. ‘Toch moet ik erkennen, dat het geheel mij afkeer inboezemde en dat ik mij hier uitsluitend door mijn gevoel van plicht tegenover Joden die op deze wijze een verlichting zochten, liet leiden’. Het was waarschijnlijk van dit niet alleszins pleizierige gevoel uit, dat men de ‘administratieve afdeling’, die zich met deze zaken bezig hield, zeer klein liet en ‘zij stond dan ook geheel buiten het andere apparaat. Ik meende, dat door deze voorwaarden de bezwaren van hen, die ze hadden geopperd, waren weggenomen’. De historicus kan niet nalaten bij meer dan één punt van dit alles een vraagteken te plaatsen. Iets van deze onzekerheid en onvastheid valt ook te beluisteren in de herinneringen van hen die, hetzij in de ‘Joodse Invalide’ hetzij in Joodse ziekenhuizen, met deze zaak te maken hadden: ‘In de bestuurskamer van het Armbestuur had een bijeenkomst plaats van afgevaardigden van de besturen der drie Joodse ziekenhuizen om hun houding te bespreken ten opzichte van de dwang, bedoelde operatie, die door Duitse artsen werd verricht, in de door hen bestuurde ziekenhuizen toe te laten, een operatie, die in strijd was zowel met de menselijkheid als met de Godsdienst, alsook met de allereerste medische stelregel; er gingen stemmen op om een gemeenschappelijk ontslag in te dienen, doch dit kon geen goedkeuring verwerven, omdat men, niet zonder grond, vreesde, dat de Duitsers dit als sabotage zouden beschouwen, met alle daaraan verbonden noodlottige gevolgen; trouwens, de mensen werden niet tot de operatie gedwongen, zij werd toegepast op diegenen, die zich vrijwillig hadden aangemeld; geheel vrijwillig toch ook al weer niet, men werd voor de keuze gesteld: sterilisatie of deportatie naar een Duits concentratiekamp. Men besloot de Joodse Raad te verzoeken de Duitse overheid te wijzen op het goddeloze en mensonterende van genoemde operatie; de Duitse knoet drukte wel heel zwaar.’ Gertrud van TijnGa naar voetnoot1 spreekt met grote eerbied van Nederlandse ook Nederlands-Joodse artsen, die bleven weigeren, de laatsten zelfs met de deportatie voor ogen, die niet kwam of toen niet kwam of niet daarom kwam; dit laatste een toevoeging van schrijver dezes. Het is niet overdreven te verklaren, dat de sterilisatie de Joden van | |
[pagina 361]
| |
toen een heel diepe schok gegeven heeft; schrijver dezes kan uit eigen ervaring en uit die van enkele zijner collega's bevestigen, dat zelfs schoolkinderen erover praatten en tegen elkaar opgaven van ooms of tantes, gemengd-gehuwden natuurlijk, die gesteriliseerd waren, een woord, dat toen doodgewoon in de Joodse omgangs- en kindertaal voorkwam. Hoe kon het anders? Weer wil de schrijver liever aan de fantasie van de lezer overlaten, wat het ontvangen van de circulaire voor deze en gene moet hebben betekend, waarvan een enkel exemplaar is bewaard gebleven en waarin als de normaalste zaak werd aangekondigd, dat ‘de gelegenheid (was) geopend, om zich te laten steriliseren’, waarin stond, waar men zich kon opgeven en... ‘Na enige tijd ontvangt de Joodse partij’ (van het gemengde huwelijk, J.P.) ‘dan een oproep, om de operatie te ondergaan. Blijkt bij onderzoek dat betrokkene reeds steriel is, dan blijft een operatie uiteraard achterwege.’ Enzovoorts, enzovoorts, enzovoorts. En natuurlijk: ‘Er bestaat geen verplichting tot sterilisatie.’ De Joodse Raad kon zich enigermate op een afstand houden van deze zaak, hoewel minder dan prof. Cohen uit zijn herinnering suggereert. Er was bovendien nog een punt. De Duitsers mochten zich dan verantwoordelijk stellen (wat betekende dat trouwens?), maar wie betaalde? Althans de kosten voor onvermogenden? De Duitsers zeiden natuurlijk: de Joodse Raad. Prof. Cohen antwoordde, dat die daartoe niet de middelen bezat. Dan moest men zich maar tot de Beauftragte wenden, heette het. ‘Ik vroeg hem, of de Joodse Raad dan wel de J.V.v.V.V.’ (deze behandelen wij later, J.P.) ‘deze kosten moesten dragen, waarop hij antwoordde, dat dit hem onverschillig was.’ In een later stuk vroeg prof. Cohen, of de operateur zijn tarief niet lager zou kunnen berekenen. Ook dat kon niet, maar er zou een Joodse operateur uit Westerbork komen en met die zou wel te praten zijn. Door een hier niet genoemde operateur, een arts en lid van de NSB, is later in zijn naoorlogs proces te zijner ontlasting aangevoerd, dat de Joodse Raad hem voor zijn werk betaald had; de hierop betrekking hebbende processtukken werpen een schril licht op een van de triestigste kanten van dit toch al zo weerzinwekkende bedrijf. Men ontkomt verder moeilijk aan de indruk, dat deze Nederlandse geneesheer, in de processtukken ‘een fel en openlijk antisemiet’ genoemd, in deze veel verder gegaan is dan zijn Duitse collega's, hierbij ingeschakeld; zelfs is de beschuldiging uitgesproken, dat hij de sabotage-pogingen van een enkele van die collega's... gesaboteerd heeft. Het | |
[pagina 362]
| |
is hier misschien de plaats, erop te wijzen, dat juist de met de leiding van deze dingen belaste Duitse arts E.W.P. Mayer, ‘in honderden gevallen’ zijn ogen gesloten heeft, wanneer zich personen meldden met door Nederlandse dokters afgegeven attesten van onvruchtbaarheid; wij vonden zelfs het getal van 2400 Joden, die zonder operatie de veelbegeerde ‘rode J’ op hun persoonsbewijs kregen. Van een aantal van deze artsen zijn de namen overgeleverd; WielekGa naar voetnoot1 vermeldt, dat zowel dr. Mayer als een door hem genoemde Nederlandse arts van ‘Judenbegünstigung’ werd beticht en dat er tegen Mayer zelfs een aanklacht heeft gelegen. Ook voor de ontsterden zou hij in de bres zijn getreden. Er is hier tevens nog melding te maken van enige stukjes verzet tegen deze maatregel, die in nogal sterke mate de aandacht getrokken hebben; het was te verdienstelijker, omdat ze niet gepleegd werden in Amsterdam, maar n.b. in Westerbork, dus a.h.w. op de drempel zelf van de deportatie. De sterilisatie-kwestie speelde in dat kamp voor de eerste maal eind mei 1943, toen de ongeveer 700 gemengd-gehuwden, die daar reeds heen gevoerd waren, op een avond ‘per ijl-boodschap’ (zo ging dat daar) om kwart voor zeven in de grote zaal werden bijeengeroepen, althans zij, die reeds kinderen hadden. Dat waren er 103, die er uiteraard op tijd verschenen, in de verwachting, dat zij vrij zouden komen. In die grote zaal sprak Aus der Fünten hun toe, die hun mededeelde dat zij de keuze hadden tussen sterilisatie en ‘... nu ja, u weet wel wat hier alle dinsdagen gebeurt’ (de transporttrein). Binnen een half uur moesten de aldus toegesprokenen beslissen: wie de zaal verliet, gold als weigeraar, overleg met de niet-Joodse partners buiten Westerbork heette volkomen ‘overbodig’. ‘... Er ontstond onder de achtergeblevenen, die zo maar even in een half uurtje over hun leven moesten beslissen, een paniek, zoals misschien zelden onder mensen is voorgekomen. Enkelen zakten bewusteloos ineen, anderen kregen buien van hysterie.’ De ooggetuige, die dit verhaalt, wist, na de zaal verlaten te hebben (hij weigerde dus), clandestien contact te krijgen met zijn jonge vrouw in Den Haag, die in haar angst en woede dadelijk naar de particuliere woning van Zöpf snelde, die, gelukkig voor de betrokkenen, van deze actie van Aus der Fünten niets wist of beweerde te weten en op de opgewonden verwijten van zijn bezoekster onmiddellijk telefo- | |
[pagina 363]
| |
nisch ingreep. De weigeraars kwamen zo met de schrik vrij van de deportatie (‘bis auf weiteres’), maar de ongeveer 50 die alreeds ‘vrijwillig’ voor de operatie hadden getekend, gingen onder zware bewaking naar Amsterdam, alwaar zij volgens de ene bron niet, volgens de andere wèl gesteriliseerd werden. Uit weer een andere bron zou men kunnen opmaken, dat men ten bate van de Westerborkse weifelaars een aantal reeds gesteriliseerden uit Amsterdam had laten aanrukken, om inlichtingen te geven; in het kampjargon ontvingen deze meer ervarenen de naam ‘mannequins’. Het tweede Westerborkse verhaal speelt ongeveer een jaar later, toen dr. Spanier, hoofd van de Westerborkse geneeskundige dienst, een vijftal chirurgen óf gynaecologen uit het kamp, één vrouw (dr. Rosalie Wijnberg) en vier mannen, bij zich liet komen en hun mededeelde, dat zij - het was een bevel - gemengd-gehuwde Joodse vrouwen moesten steriliseren. Weigering was sabotage, sabotage betekende òf doodstraf meteen of wegzending met het hele gezin (dus ook de doodstraf). Wij zullen de vier andere chirurgen A, B, C en D noemen. Dr. Wijnberg weigerde en aanvaardde daarvan de mogelijke consequenties. A zou alleen met het oog op zijn gezin meewerken, maar verklaarde zich in de toekomst als een misdadiger te zullen beschouwen. B zou het met zijn vrouw bespreken, C en D vonden het niet zo erg; D informeerde of hij na een Duitse nederlaag niet door de behandelde vrouwen om schadevergoeding kon worden aangesproken. Op verzoek van dr. Spanier won men het advies in van de in Westerbork vertoevende jurist prof. Meijers die, na met nadruk verklaard te hebben, dat hij over de sterilisatie zelf geen oordeel gaf, meende, dat een latere rechtbank zulke eisen zou afwijzen, omdat er onder zeer sterke pressie (levensgevaar) gehandeld was. Twee dagen later oefende de commandant zelf deze pressie uit, al drukte hij zich ten aanzien van de gevolgen bij volgehouden weigering enigszins diplomatiek uit: die zouden de collega's van dr. Wijnberg haar wel duidelijk maken. Men mag aannemen, dat dezen dat inderdaad naar hun beste inzicht hadden gedaan: er waren voldoende voorbeelden van dat de Duitsers ook maar de geringste Joodse weerstand hardhandig afstraften. Ook vrienden trachtten haar tot toegeven te bewegen. Eén uur voor de vergadering, die onder dr. Mayer, ons welbekend, een paar dagen later zou plaats hebben, moest zij bij de commandant verschijnen; kort ervoor echter deelde deze mede, dat men in Den Haag van oordeel was, dat het uitvoeren ener operatie | |
[pagina 364]
| |
niet als bevel kon worden opgedragen en ‘dat hij meende dus in onze geest gesproken te hebben door te zeggen dat de animo voor het vrijwillig verrichten van de operatie niet groot was in Westerbork en dat dus Westerbork niet in aanmerking kwam als sterilisatie-centrum. Hiermede was de zaak, die vijf dagen lang de gemoederen zeer had opgewonden, afgelopen.’ Afgelopen, maar niet helemaal voor de historicus, die, nu eenmaal citerend, naar recht en reden nog eenmaal de weigeraarster zelve aan het woord laat: ‘Had ik anders gedaan, dan zou zelfverachting me verder leven eenvoudig onmogelijk hebben gemaakt.’Ga naar voetnoot1 Zouden wij nu louter met zwart en wit werken, dan dienden wij hier gewag te maken van de predikant die aan de Diaconie gelden aanvroeg met het oog op de sterilisatie van Joden (die hij, dat moet er zeker bij, op deze wijze hoopte te helpen). Terecht vermeldt Touw hierbij, dat in diezelfde tijd andere predikanten in kampen zaten, omdat zij tegen ‘de schandelijke sterilisatiemaatregelen’ getuigd hadden. Dit brengt ons op de actie van de kerken en vooral op het protest, op 19 mei 1943 door de vertegenwoordigers van de volgende Kerkgenootschappen aan Seyss-Inquart verzonden: de Nederlands-Hervormde kerk, de Rooms-Katholieke kerk, de Gereformeerde kerken in Hersteld Verband, de Christelijk Gereformeerde kerk, de Evangelisch Luthersche kerk, de Hersteld Evangelisch Luthersche kerk, de Remonstrantse Broederschap en de Algemene Doopsgezinde Sociëteit; de Oud-Katholieke kerk sloot zich op 15 juni daarbij aan. De Duitse tekst van het protest vindt men o.m. bij Touw en bij DellemanGa naar voetnoot2; bij de eerste echter bovendien de namen van de voor die kerken tekenende personen; bij de laatste is aan de Nederlandse tekst, zoals die door de Gereformeerde Kerken aan de kerken is toegezonden, toegevoegd (van mr. A.A.L. Rutgers, voorzitter): ‘Dit adres is niet bestemd voor publicatie of voor mededeling van de kansel; overigens is geheimhouding niet vereist, maar acht ik het zelfs gewenst, dat de gemeente kennis draagt van dit adres.’ Wie het stuk, waarvan de samenstelling aan de reeds meer genoemde dr. Jan Koopmans was overgelaten, leest, kan slechts hopen dat de geestelijken in zeer ruime mate deze wens hebben vervuld. ‘Dit profetisch getuigenis is één der aangrijpendste documenten uit de gehele | |
[pagina 365]
| |
strijd der Kerk tegen het goddeloze nationaal-socialisme’, zegt Touw; de toon doet volgens hem denken ‘aan die van de grootste documenten uit klassieke tijden: aan Guido de Brès, aan John Knox’. Wij citeren: ‘De sterilisatie betekent een schennis zowel van goddelijke geboden als ook van menselijk recht. Zij is de uiterste consequentie van een anti-christelijke en volksvernietigende rassenleer, van een mateloze zelfverheffing, van een wereld- en levensbeschouwing, die een waarlijk christelijk en menselijk leven onmogelijk maakt... Het is de plicht van Uwe Excellentie de schandelijke practijken dergenen, die de sterilisatie toepassen te verhinderen.’ En dan heel, heel duidelijk: ‘Wij maken ons geen illusies.’ De lezer dient zich wel terug te verplaatsen in die tijd, om te beseffen wat het betekende dat dit anno 1943 de bezetter is toegevoegd. Diezelfde lezer zou de vraag kunnen stellen naar de houding van de niet-kerkelijke autoriteiten in Nederland, naar die van de secretarissen-generaal dus. Wij beschikken over enige mededelingenGa naar voetnoot1 betreffende een bijeenkomst, door de niet-NSB-leden van dit college gehouden; de datum is ons niet overgeleverd. Hierin kwam de secretaris-generaal van Waterstaat, mr. Spitzen, met het concept van een protest ‘op zuiver humanitaire gronden’; hierop voerde men hem tegemoet, dat een zodanig protest niets zou helpen en zelfs ‘prikkelend’ zou kunnen werken. Toen mr. Spitzen daarop inging met het argument dat, ‘afgezien van de Jodenquaestie’, een zodanig protest op humanitaire gronden zinvol was, bleek ‘de animo om ten deze iets te doen, niet groot;’ in elk geval behoefde de conceptbrief van mr. Spitzen ‘omwerking’, waaraan onze berichtgever toevoegt: ‘een geliefkoosd middel om een niet opportuun voorstel te torpederen.’ De concept-protestbrief werd mede ter ondertekening aangeboden aan de secretaris-generaal van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming, J. van Dam: de Joden, heette het daarin, waren ondanks de tegen hen uitgevaardigde verordeningen, Nederlandse staatsburgers gebleven en de sterilisatie, ongeacht de mate waarin en de groep waarop zij werd toegepast, keerde zich tegen het rechtsbewustzijn van het Nederlandse volk. Van Dam antwoordde (op 2 juni 1943) dat hij deze verklaring niet wilde ondertekenen, niet omdat de actie nutteloos zou zijn, maar omdat de arbeidsinzet, die het hele volk raakte - en toen nogal actueel was - belangrijker bleek. | |
[pagina 366]
| |
En de gesteriliseerden? Maakten die zich illusies? Wij zullen op deze zaak in een volgend hoofdstuk moeten terugkomen, omdat zij nauw samenhangt met het hele vraagstuk van de gemengd-gehuwden tijdens de bezetting. ‘Ster, steriel, ster af’, grapte men in Westerbork. Er zullen ook wel grapjes gemaakt zijn op de ‘rode J’, die de betrokkenen in hun persoonsbewijs kregen alsmede op het weinige, dat nu wel en het vele, dat nu toch niet mocht. Hieraan hebben de bezetters nogal wat gedokterd: geen wonder! Practisch elk verbod had, door zijn inhoud of door zijn formuleringen, in de practijk tot zoveel uitleggingen geleid, dat zijzelf er de kluts in kwijt moeten zijn geraakt. Er zijn allerlei richtlijnen, zo die van 28 augustus 1943; het valt moeilijk, er enige lijn in te ontdekken en soms geven ze de indruk, dat de bezetter er maar wat van gemaakt heeft: wel verkeersmiddelen gebruiken, maar geen restauratierijtuigen of slaapwagens, wel wedstrijden bijwonen, maar zelf niet aan sport doen, wel telefoneren elders, maar zelf geen telefoon, wel reizen, maar niet verhuizen. Gesteriliseerden mogen geen buitenechtelijk verkeer plegen of huwen met niet-Joden en ook geen ‘Arische’ dienstmeisjes erop na houden, geen wetenschappelijke bibliotheken betreden, maar wel openbare leeszalen en musea... In een stuk van 15 juni 1944 heet het dat van 8 610 Joodse partners in gemengde huwelijken tot op die dag 2 562 gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid, deze voordelen te verkrijgen: 1 146 mannen, overwegend na operatieve sterilisatie en 1 416 vrouwen overwegend op grond van haar leeftijd. Beveiligde deze sterilisatie nu afdoend? Hetzelfde stuk wijst erop, dat deze Joden grotendeels zonder werk waren, van zwarte handel leefden, zich wijdden aan ‘Gerüchtemacherei’, aan de ondersteuning van onderduikers enzovoorts. Oplossing: ‘nach einer gewissen Übergangslösung’ (werken op vliegvelden enz.), al deze lieden naar Westerbork, net als alle andere niet-gesteriliseerde Joden. Als een van de hier opgenoemde voordelen gold, dat daardoor de niet-Joodse huwelijkspartner meer geneigd zou zijn tot scheiding. En verder zijn er enige navrante gevallen overgeleverd van Joden, gesteriliseerd en niettemin opgepakt en omgekomen. Misschien, omdat zij toch nog het een of andere verbod hadden overtreden, misschien ook niet. |
|