Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| |
April 1943April opent met het verbod aan Joden, van niet-Joodse verpleegkrachten gebruik te maken; zo moet o.m. de Vereniging voor Wijkverpleging ‘Het Witte Kruis’ zijn 130 Joodse patiënten in de steek laten. Men richt onmiddellijk een Joodse organisatie met hetzelfde doel op en voorziet deze patiënten van verpleeghulp. Ophalingen als hierboven; op 2 april dito. Er is een Gids van de Joodse Raad door de Afdeling Interne Informatie samengesteld, bijgewerkt tot 15 maart; verzending volgt. In het Joodse Weekblad van 2 april een artikel met raadgevingen aan de huisvrouw, die haar gezin met Pasen ‘in een prettige stemming’ wil brengen. Postverkeer nu voor de letter H. Iemand zoekt een kamer ‘bij voorkeur bij Port. Isr.’ - dat is, of lijkt, een beetje veiliger; een flinke jonge restaurant-kelner zoekt ‘een hem passende betrekking’, een bloemenmagazijn, dat week in week uit zijn advertentie had gehandhaafd, geeft het op. De nummers van de Interne Informatie bevatten steeds minder. Na de ‘ongelimiteerde aantallen pakketten’, op 23 maart verzendbaar naar Vught, heet het op 5 april: één pakket per persoon per week. ‘Zodra hierin wijziging komt, zullen nadere inlichtingen volgen.’ Ophalingen als vorige, op 6 april evenzo. Sociale Zaken blijft actief, helpt o.m. ‘in enkele gevallen, daar waar schoenen in reparatie waren gegeven bij een Joodse schoenmaker, die werd opgeroepen’; hetzelfde ten aanzien van wasgoed bij een Joodse wasserij, ‘waarvan de eigenaar ook niet meer aanwezig is’. Op 7 april behalve de normale ophalingen ‘enkele berichten’ uit Wlodawa, bij Cholm (district Lublin); zij vermelden slechts weinige bijzonderheden: ‘men schrijft over welzijn en tevredenstellend eten en werken’. Op 8 april ongeveer evenveel ophalingen en op 9 april dito; op die laatste dag o.m. brieven uit Vught: de stemming is er ‘over het algemeen’ goed; de pakketten zijn alle in goede conditie aangekomen, zij worden ‘regelmatig’ door de kampingezetenen ontvangen. Het Joodse Weekblad van 9 april houdt zich ook al met pakketten bezig en wel voor personen in de Schouwburg; deze moeten ‘prima’ verpakt zijn, enzovoorts, enzovoorts, mede ‘in verband met het feit dat pakketten dikwijls naar Vught of Westerbork moeten worden nagezonden’. Op bladzijde 2 een lijst: ‘Wat men moet weten!’ Dat is heel veel en niet erg gemakkelijk soms. Op blz. 4 een grote advertentie met allerlei literatuur over het Boek Job. Er is zowaar een huwelijksannonce: een ‘Heer, 29 j., werkzaam J.R.’ (‘grote | |
[pagina 353]
| |
inrichting’ - dat laatste mag er wel bij, want het werken bij een kleine inrichting van de Joodse Raad stempelt iemand gaandeweg tot een onveilig soort huwelijkspartner). Op 12 april alweer Sociale Zaken: men mist een aantal in bruikleen gegeven ledikanten, beddegoed en meubelen van inmiddels opgeroepenen. Welnu, ‘aangezien er grote vraag naar deze soort artikelen bestaat, is het te hopen, dat deze pogingen (tot opsporing) succes zullen hebben’. Moeilijkheden leverde het ook op, dat zovelen uit Vught naar Westerbork werden gestuurd, ‘verscheidenen hunner zonder bagage’ - de pakkettenidylle, hiervoor even vermeld, lijkt wel definitief afgesloten. Ophalingen als gewoon; op 13 april idem; dit nummer bevat ook weer enig nieuws uit de provincie. Zo blijkt in de nacht van 8 op 9 april het Goudse Centraal Tehuis voor Israëlieten in Nederland, verpleegden en personeel, leeggehaald; dezelfde nacht voerde men een aantal Hagenaars weg, in de nacht van 9 op 10 april 800 personen uit Rotterdam naar Westerbork, 10 op 11 uit Utrecht 45 personen naar Amsterdam. Wij blijven nog even in de provincie. Op zaterdag 10 april 1943 belde Sturmscharführer Fischer de Joodse ‘Obmann’ van Zuid-Holland, mr. H. Edersheim, op en stelde hem een tweetal vragen. De eerste naar het aantal Joden, uit de acht taboe-provincies naar Vught gegaan. De tweede verzocht: ‘eine allgemeine Uebersicht (Stimmungsbild) zu geben über das Verlassen der Provinzen von den Juden’. Een onbekende hand heeft op dat stuk naast het tweede verzoek enige uitroeptekens geplaatst. Mr. Edersheim belde weer prof. Cohen op, die geen idee had van de in de eerste vraag bedoelde aantallen en ten aanzien van de tweede opmerkte dat de vele families, welke al sinds geslachten in deze provincies gewoond hadden, ze uiteraard zeer gedeprimeerd hadden verlaten; tot die ‘Depression’ droeg bij, dat van de vertegenwoordigers van de Joodse Raad slechts een heel gering aantal verlof had gekregen, hun werkzaamheid in de provincie voort te zetten. Op 13 april verbande Rauter met ingang van 23 april de Joden uit de drie overgebleven provincies, alleen Amsterdam werd uitgezonderd. Reeds in de namiddag van 14 april hadden de voorzitters samen met dr. Sluzker een onderhoud met Aus der Fünten. Zij toonden zich volgens het verslag vooral teleurgesteld over het feit dat er weinig medewerkers van de Joodse Raad werden ontzien, ‘omdat wij er een depreciatie van ons werk in zagen’ (het staat er letterlijk; moet men nu aannemen, dat de Duitsers het werk van de Joodse Raad niet of niet | |
[pagina 354]
| |
voldoende apprecieerden?); dat werk was thans ‘voor een deel zelfs onmogelijk gemaakt’. De gemengd-gehuwde Joden zouden bijvoorbeeld zonder verzorging blijven. Welnu: ‘Geantwoord werd, dat het Arische deel van de gemengd-gehuwden naar Amsterdam zou moeten reizen, indien er een reis- of verhuisvergunning noodzakelijk was.’ Op alle vragen kwam een neen, alleen mochten de bewaarders van de begraafplaatsen blijven. Mochten zij die zich voor de Joodse Raad verdienstelijk gemaakt hadden, dan niet in een afzonderlijk kamp? Onmogelijk, meende Aus der Fünten, maar dezen zouden als ‘tegemoetkoming’ in Vught ‘op belangrijke plaatsen in de organisatie worden ingeschakeld.’ ‘Wij zeiden hieruit met voldoening te begrijpen, dat wij in de organisatie van Vught zouden worden ingeschakeld; deze opvatting werd als juist erkend.’ Uit het stuk is niet op te maken, wie wie bedroog in deze laatste zin. Een andere concessie was de toezegging, op de twee Seideravonden geen Joden op te halen, d.w.z. ‘dit in gunstige zin te overwegen’, zelfs heet het later, dat de hele week van 19 tot en met 26 april het ophalen zou stil staan; hierin vielen de beide Seideravonden, 20/21 en 26/27 april. Op 14 april overleed in de ‘Joodse Invalide’ de bekende socialistische journalist en auteur A.B. Kleerekoper, jarenlang kamerlid voor de SDAP. In januari 1942 had prof. Cohen de Duitse autoriteiten verzocht, de totaal verlamde man naar deze inrichting over te mogen brengen; aanvankelijk was dit afgewezen, waarna een tweede brief het verzoek herhaalde. In het materiaal bevindt zich nog een ander document, gedateerd 1 februari 1943, waarin de Joodse Raad hem ‘in de welwillendheid der Duitse autoriteiten’ aanbeval en om bescherming voor hem verzocht omdat hij zich ‘tegenover Nederlandse Joden bijzonder verdienstelijk gemaakt had’. Toen bevond ‘A.B.K.’ zich blijkbaar toch in de ‘Joodse Invalide’. Bij de ontruiming van deze inrichting had men hem al op een brancard in de overvalwagen gestopt, maar op voorspraak van Asscher had men hem daar weer uitgehaald; volgens Asscher zou de Duitser, die daartoe medegewerkt had, hiervoor ontslagen, ja zelfs in de gevangenis gezet zijnGa naar voetnoot1. De Interne Informatie van 14 april bevat de uitslag van het barbiersexamen, onder auspiciën van de Joodse Centrale voor Beroepsopleiding door vijf deelnemers afgelegd, die achtereenvolgens drie modellen knipten en schoren. Zij slaagden alle vijf en ontvingen een | |
[pagina 355]
| |
diploma van deze JCB. De bekende ophalingen verder, op 15 april dito; in deze laatste de aankondiging, dat op de Paasdagen de verschillende afdelingen van de Joodse Raad gesloten zouden zijn, met uitzondering van enkele bureau's voor noodgevallen. Van 20 tot 27 april zijn alle cantines dicht en mag in de gebouwen van de Joodse Raad geen brood worden genuttigd. Op 16 april eveneens de gebruikelijke ophalingen. Het blijkt dat de BJZ (Buitenschoolse Jeugdzorg) een tentoonstelling geopend heeft onder de naam ‘Wat doet de Joodse Raad voor de Joodse kinderen?’ Welnu: ‘De expositie werd in het bijzijn van vele afdelingsleiders door het waarnemend Hoofd van de afd. Onderwijs, mr. J.J. van der Velde, in het gebouw Tulpstraat 17 geopend. Hij gewaagde met zeer grote erkentelijkheid van de waarde en de kwaliteit van het werk, dat door de BJZ, onder leiding van de heer S. Broekman, voor de kinderen werd verricht. Op een door personeelsleden fraai uitgevoerde stand prijkte een groot aantal werkstukken (figuurzaagmodellen, klei- en cartonnagewerk, speelgoed enz.), die door de deelnemers waren vervaardigd. In het bijzonder trok een weeftoestelletje de aandacht, dat door de kinderen volgens eigen ontwerp werd geconstrueerd, waarna het voor het samenstellen van aardige weefsels door de meisjes wordt gehanteerd. Fraaie foto's en overzichtelijke grafieken toonden aard en ontwikkeling van de werkzaamheden; aan de hand van het laatstgenoemde kon men opmerken, dat het aantal deelnemers in de maand maart zich nog in stijgende lijn bevond. Het ligt in het voornemen, in alle grote gebouwen van de Joodse Raad de expositie te doen plaatsen.’ Het Joodse Weekblad van 16 april kondigt voor jongelui van 14 tot 20 jaar cursussen aan ‘ter bevordering van hun algemene ontwikkeling en voor een goede besteding van vrije tijd’; er zijn trouwens nog een aantal andere. Voor briefwisseling met ‘Duitsland’ zijn nu de K en de L aan de beurt. De tweede bladzijde bevat een hooggestemd artikel over ‘beroepsverandering’, door Joden in dit tijdsgewricht ‘met koele vastberadenheid’ ter hand te nemen. Een ‘alleenstaande jongeman’ zoekt per advertentie huiselijk verkeer. De Interne Informatie van 19 april de gebruikelijke ophalingen; die van 22 april bericht de ontvangst van 2040 brieven uit Vught, hoofdzakelijk afkomstig van vrouwen. Op de vier Joodse markten en een twaalftal viswinkels tot 28 april distributie van bokkingen, die de Joodse Raad heeft verkregen. Op die 22ste zijn de Joden uit Noord- | |
[pagina 356]
| |
en Zuid-Holland alsmede uit Utrecht ‘geëvacueerd’ en wel naar Vught - met extra-treinen, ‘door de goede zorgen van de vertegenwoordigers van de Joodse Raad’. In Den Haag, Rotterdam en Utrecht mogen ieder twee vertegenwoordigers van de Joodse Raad blijven; ook ontzag men de bewaarders van de begraafplaatsen in Diemen, Muiderberg, Ouderkerk, Wassenaar, Den Haag, Rotterdam, Gouda, Utrecht, Amersfoort, Hilversum en Naarden/Bussum. Dit uit de Interne Informatie van 23 april; het Joodse Weekblad van die dag waarschuwt vertrekkenden, (‘Belangrijk’, aan de kop van het nummer) dat zij hun broodzak en één deken van hun andere bagage gescheiden moeten houden, dit met het oog op de mogelijkheid, dat deze bagage hen ‘niet tijdig bereikt’. Ook elders in het blad, zelfs in het religieuze artikel ‘Bezinning’, zinspeelt men op niet mis te verstane wijze op het wenselijke van ‘de reisvaardigheid, de voorbereiding voor het zich verplaatsen naar een andere omgeving’. Niet altoos bleek dit advies ongevaarlijk, zoals blijkt uit het verhaal van een dame, die ziek te bed lag, toen de ophalers verschenen, maar die toch meegenomen werd, omdat haar boel al gepakt was... Steeds geringer wordt het aantal advertenties. Ook de Interne Informaties worden steeds magerder; het nummer van 28 april spreekt van een aantal, dat van 29 april van een klein aantal, dat van 30 april weer van een aantal ophalingen in Amsterdam; dit laatste nummer vermeldt ook enige in Den Haag; op 22 april een extra-trein met 500 personen naar Vught. In het nummer van het Joodse Weekblad van diezelfde dag blijken de letters P en W aan de beurt voor post-verkeer, het volstrekt enige ‘nieuws’. Een met name genoemde Jood wordt in een kosteloze advertentie opgeroepen om te verschijnen voor de President van de Arrondissements-rechtbank te 's-Gravenhage, ‘opdat door Z.E.A. een verzoening kunne worden beproefd tussen de opgeroepene’ en (volgt de naam ener niet-Joodse echtgenote), enz.; achter de naam van de man: ‘zonder bekende woon- of verblijfplaats’. In dit nummer zowaar weer een huwelijksadvertentie en wel van een ‘Turks onderdaan’, nog wel met een ‘goed uiterlijk’, alsof Turken als neutrale buitenlanders toen niet al tot de hoogste Joodse adel behoorden! Ligt april 1943 nu achter ons? Nog vóór het einde van deze maand hadden de Duitsers een nieuwe maatregel tegen de Joden voorbereid: de sterilisatie van de gemengd-gehuwden. |
|