Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermdVan eind januari tot eind maart 1943Wij keren naar ons verhaal in de tijd terug. Op 25 januari gaat de Interne Informatie verder; er zijn twee dagen ervoor 500 personen uit Westerbork naar Duitsland vertrokken, waaronder 140 zieken, ‘die in speciaal hiervoor ingerichte personentreinen mochten reizen’; de lezer herinnert zich, in welke ‘speciaal ingerichte wagons’ de Apel-doornse krankzinnigen ‘mochten reizen’. Op 25 januari haalt men in Amsterdam 250 personen overdag en 125 's avonds op. Er zijn weer brieven uit Birkenau, Monowitz en Theresienstadt: ‘de oppervlakkige indruk dezer brieven was niet ongunstig’. Eten voldoende, werk zwaar maar dragelijk, in Monowitz. De brieven uit Birkenau zijn meestal ‘veel korter’. Enzovoorts. Die nacht gaan 290 personen uit de Schouwburg; men haalt echter weer op. Op 28 januari weer een aantal cursussen voor technisch ongeschoolden in houtbewerking, metaalbewerking en electrotechniek voor employés van de Joodse Raad. Dit kon zijn nut hebben, tegen de tijd dat men geen employé meer zou zijn (dat staat er niet bij). In Amsterdam weer overdag 250 zieken en ouden van dagen de vorige dag en 's nachts vele geevacueerden en bewoners van rusthuizen. Ook op 29 januari allerlei cursusnieuws, sociaal werk en - ophalen voor ‘tewerkstelling’. Dan begint februari. Op de overgang van januari naar februari 1943 voltrok zich in Haarlem een gebeurtenis die enige behandeling in dit boek verdient. Een telexbericht, door dr. Schroeder, de Beauftragte voor Noord-Holland, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op 1 februari gericht tot Seyss-Inquart, maakt melding van represaillemaatregelen, genomen te Haarlem voor de ‘politieke moord’ (misschien wel een schietpartij van dronken Duitsers onder elkaar) op een Duitse militair aldaar op 30 januari; hierin zij alleen gewezen op de ‘Festnahme von hundert Geiseln, und zwar insbesondere aus den Kreisen der Kommunisten und der Oranje-Anhänger sowie drei Juden’. Dat waren de jonge opperrabbijn Ph. Frank en de heren Chapon en Drielsma, personen die zich op de voorgrond van het Haarlemse Joodse leven bewogen; opperrabbijn Frank woonde geregeld de vergaderingen van de Joodse Raad bij. Het bericht van hun gevangenneming wekte in Amsterdam grote ontsteltenis en de voorzitters van de Joodse Raad traden onmiddellijk in verbinding met Lages: ‘... terwijl wij echter nog bezig waren te beraadslagen, wat wij verder konden doen, kwam in de vergadering van het landelijk apparaat, die toen plaats vond, een andere van onze afgevaardigden uit Haarlem binnen die de woorden sprak welke worden geuit als iemand overleden is: “Geloofd zij Hij, die rechtvaardig richt”. Wij wisten nu de vreselijke tijding en bogen het hoofd zonder spreken.’Ga naar voetnoot1 Pogingen om de stoffelijke resten te krijgen voor een Joodse begrafenis bleven nutteloos: de lijken waren al verbrand. Wel beloofde Lages op de smeekbeden van mevr. Frank, de familieleden voor wegvoering te sparen. Men voerde hen onmiddellijk hierna weg; niemand hunner is teruggekomen. Enige documenten getuigen van de houding van opperrabbijn Frank; dit verdient zeker enige plaats in dit verhaal, al ware het maar omdat wij hier uit de mond van de Duitser woorden van lof horen voor de houding van de van nature immers laffe, minderwaardige Jood. Tegenover Asscher erkende Lages, dat de heer Frank ‘als een held was gestorven’. Er is een nog sprekender getuigenis uit Lages' mond. Een relatie van Lages, weer een zekere Schröder, verhaalt hoe na de executie Lages bij hem zou zijn gekomen: ‘Ich merkte ihm sofort an, dass er innerlich vollkommen zerrissen war, während er nach aussen seine übliche disziplinierte Haltung zeigte. Offenbar hatte er das Bedürfnis nach einer Aussprache, denn er erzählte mir, dass er in der vergangenen Nacht sich lange mit einem Rabbiner unterhalten habe, der wohl auch zu den zu Erschiessenden gehörte. Dieser Mann habe eine hervorragende Haltung gezeigt und habe ihm insbesondere erklärt, dass er ihm verzeihe. Er könne ja nichts dafür und müsse die Befehle ausführen, die er er- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halte. Herr Lages sagte inbezug auf diese Unterhaltung, dass er es geradezu verfluche, dass ihn das Schicksal an diesen Platz gestellt habe’... Er is nog een document, afkomstig van een niet-Joodse Haarlemse burger, terdoodveroordeeld, maar op 't nippertje begenadigd, die in een gesprek met opperrabbijn Frank fel uitvoer tegen de Duitsers: ‘... maar de heer Frank, die toen al op zijn vingers kon natellen, dat hij nooit meer uit hun handen zou komen, zei mij op zo'n rustige wijze: “Och, Mijnheer G.”, (volledige naam hier, J.P.) “ze zijn zo klein; ze kunnen ons Joden niets doen, alleen afmaken en och, het Jodendom zal het fascisme wel weer overleven, zoals de geschiedenis zoveel voorbeelden heeft. We staan geestelijk zover boven hen, we moeten dit maar verdragen en ik persoonlijk als rabbijn behoor bij mijn mensen, ik moet hen steunen en sterk maken voor hun komend lijden”’. Dan haalt ‘een hoge SD-er, omringd door z'n satellieten, uit z'n formidabele actetas’ het doodvonnis te voorschijn en leest het aan de tien uitgekozenen, waaronder de drie Joden, in het Duits voor: ‘We verbleekten, zagen elkander aan, nog niet goed begrijpend, toen begonnen enkelen van ons te huilen, enigen zeiden: “Mijnheer, we hebben toch niets gedaan? Mijnheer, ik heb kinderen!!!!” Enzovoorts. De SD-officier vroeg aan een ander geüniformeerde: “Übersetzen Sie!” De man huilde ook, hoe raar dit ook moge klinken en was niet in staat het gevraagde te vertalen.’ Op enkele smeekbeden van de veroordeelden luidde het antwoord: ‘Ich weiss, Sie sind nicht schuldig, aber hier muss ein Beispiel gestellt werden!’ En: ‘... ik moet hier de prachtige houding van de heer Frank memoreren, zo rustig haalde hij een Joods heilig boek uit zijn zak en troostte speciaal zijn Joodse geestverwanten.’... Na het schrijven van de afscheidsbrieven: ‘De heer Frank zonderde zich met zijn geloofsgenoten in een hoekje af om hen in hun geloof te sterken.’ ‘'s Morgens om ongeveer 7 uur werden de tien veroordeelden uit hun verblijf gehaald, en door het gebouw heen, langs de andere gijzelaars (die allen diep ontroerd in de houding gingen staan) naar buiten gebracht; de heer Frank moest de trap en het gebouw achteruit in de rij lopen.’ De epiloog zij hier overgelaten aan ir. Mussert, die in het ontwerp van een nimmer verzonden brief aan Seyss-Inquart op 8 februari deze executie van 10 personen uit Joods-communistische kringen als een ‘verstandige maatregel’ beschouwde en dat, blijkens een ter terechtzitting gegeven toelichting, omdat hij liever deze terechtgesteld zag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- als het toch moest gebeuren - dan ‘gewone burgers, die niets gedaan hadden’. Wat deze drie Joden ‘gedaan hadden’, is hem door de rechtbank niet gevraagd. In de maand februari gaat de guerrilla tegen ouden van dagen, zieken en wezen onverzwakt verder; hiervan volgt vermelding slechts te hooi en te gras. Het eerste nummer van de Interne Informatie waarschuwt: het is niet ‘doelmatig’, briefkaarten met betaald antwoord naar Theresienstadt te sturen; de andere postvoorschriften, van dezelfde onwezenlijkheid, blijven hier maar onvermeld. Op 2 februari enig nieuws omtrent de Opleidingsschool voor Joodse Handels- en Kantoorbedienden; het is haast niet te omvatten, wat men daar allemaal leren kan. Verder 250 zieken naar de Borneokade, op 1 februari overdag; 's nachts was het ‘rustig’; de volgende nacht ‘een aantal personen, uitsluitend speciale gevallen’, op 3 februari 230 ouden van dagen en zieken overdag, 's nachts weer ‘speciale gevallen’. Bovendien uit Leeuwarden en Groningen ‘een belangrijk aantal personen’ geevacueerd, d.w.z. naar Westerbork. Een uitvoerig overzicht van 5 februari geeft enige indruk van de sinds februari 1942 zeer actieve cursussen voor maatschappelijk werk, een organisatie onder leiding van prof. dr. E. Kantorowicz; ook hier een onbegrijpelijk groot en gevarieerd schema van vakken. Het Joodse Weekblad van diezelfde dag bevat ook nogal wat onderwijsnieuws, bijvoorbeeld de aankondiging van cursussen in stenografie en boekhouden in Leiden. Bij de rouwadvertenties enkele die duidelijk betrekking hebben op elders overledenen; bij de handelsannonces meer dan één ‘heropening’ van een reeds gesloten zaak. Op 8 februari nieuw initiatief van de afdeling ‘Hulp aan Vertrekkenden’: men kan voor zichzelf, zijn familie en vrienden in Westerbork een ‘proviandpakket’ verzorgen, voor het ogenblik dat zij ‘naar Duitsland voor tewerkstelling moeten vertrekken’; inlevering van bonnen, samenstelling enz., al deze bijzonderheden staan er bij opgegeven. Zieken en ouden van dagen naar de Panamakade; ook o.m. patiënten uit Den Dolder. Blijkens een rouwadvertentie van de familie blijkt juist dan in dat laatste plaatsje iemand ‘plotseling overleden’. In Den Haag, waar men beloofd had geen woningen meer te vorderen met wegvoering van de bewoners, voert men nu mensen weg met inbeslagneming van hun woningen. In de nacht van 9 op 10 februari 400 personen uit de Schouwburg naar Vught; wij vernamen op 10 februari dat kort daarvoor 426 personen uit Vught in Westerbork waren ‘aangekomen’, hoofdzakelijk personen boven 55 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaar. Echter: ‘Jongere gezinsleden mochten zich vrijwillig bij dit transport naar Westerbork aansluiten.’ Diezelfde 10de februari in Amsterdam 250 personen, merendeels weeskinderen, via de Borneokade naar Westerbork, de nacht daarop 200 ‘weermachtstempels’ naar de Schouwburg. Op 12 februari krijgen wij weer eens een welhaast idyllische beschrijving van het kamp Vught, met een paar minder idyllische kleinigheden, zo het totale verbod van correspondentie, ‘zulks in verband met organisatorische moeilijkheden’. Het is echter ‘zeer waarschijnlijk’, dat het ‘zeer binnenkort’ wel mag. Sociale Zaken heeft nog steeds de handen vol, vooral met rusthuizen, waar wel eens de leiding ‘afwezig’ blijkt en de patiënten onverzorgd achterblijven. Van 11 op 12 februari een groot aantal personen uit het diamantvak naar de Schouwburg, waaruit de nacht ervoor 400 personen ‘vertrokken’ naar Vught. Het Joodse Weekblad van 12 februari bevat aan de kop een uitvoerige aanwijzing voor het postverkeer met ‘de in Duitsland tewerkgestelden’ en wel alléén voor ontvangers, wier familienaam aanvangt met D, I, J, U en V. Rotterdam kondigt ‘verschillende belangrijke cursussen’ aan, Amsterdam een fotocursus, alsmede een aantal ‘Lessen Culturele Zaken’. In de advertentiekolommen blijkt een ‘besch. dame’ met ‘eigen home’ een ‘besch. heer’ te zoeken, om enz.... Het nummer van 17 februari bevat een uitvoerig verslag van de Buitenschoolse Jeugdzorg, dat in de aanhef vermeldt, dat ‘werd voortgebouwd op de grondslagen die voorheen gelegd waren’. Natuurlijk bood de normale bezetting met leiders en leidsters ‘voortdurend zorg’, doordat zij wel eens ‘niet beschikbaar waren’ en dit onder meer ‘als gevolg van een oproep voor tewerkstelling’, terwijl zij ook allen ‘hun arbeid honorair moesten leveren’. Toch heet het: ‘de leiders bleven ook in ongunstige omstandigheden op hun post’. Zelfs komen er zang- en muziekklassen bij: Vacantiescholen, Lichamelijke Ontwikkeling, Medische Sportkeuring, alles gaat door. Op 18 februari de Medische Afdeling met allerlei nieuws over bijvoorbeeld rusthuizen (die ‘zeer veel werk’ vereisen), psychiatrische gevallen, blindenhulp enz. Op 19 februari heet echter uit Den Haag uit rusthuizen (en ziekenhuizen) een groot aantal personen naar Westerbork te zijn vervoerd. Dat blijken er ongeveer 780 te zijn; 40 ‘volkomen intransportabelen’ mochten, in twee rusthuizen geconcentreerd, achterblijven. Voor dit transport was een D-trein aangewezen, die echter niet voldoende reizigers kon opnemen; de minder gelukkigen vertrokken dus in goederen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wagens. In de Centrale Commissie, op die 19de bijeen, noemde de voorzitter dit blijkens de notulen ‘een uiterst verontrustend bericht’; het deed, blijkt het, vrezen voor de toekomst in soortgelijke inrichtingen. Op 19 februari verder mededelingen omtrent de voorgeschreven evacuaties naar Amsterdam uit Haarlem, Heemstede, Bloemendaal, Aerdenhout en Voorschoten; op 12 februari reeds in de pers verschenen, maar ten aanzien van gemengd gehuwden nogal gewijzigd. Men mag deze samendrijving in het perspectief zien van de daarop volgende wegvoering; zij kwam niet uit de lucht vallen, waarlijk niet. Al in de vergadering van de Joodse Raad van 1 oktober 1942 had de voorzitter mededeling gedaan van een aankondiging van Aus der Fünten, dat ‘in de komende maanden’ alle niet-Amsterdamse Joden zouden worden geëvacueerd naar de kampen Westerbork en Vught ‘en, voorzover daar geen plaats is, naar Amsterdam’; de gedachte, dat in die kampen ‘geen plaats’ zou zijn geweest, klinkt de latere lezer misschien wat vreemd in de oren, evenals de toen geuite verzekering van Aus der Fünten, dat ‘Het Apeldoornse Bos’ zou worden ontzien; het kost de historicus moeite, hier niet aan toe te voegen: ‘en dus ging dat nog eerder’. Men had dat in die vergadering ‘een ongeëvenaarde ramp’ genoemd en troost gevonden in de verwachting, dat in deze kampen kon worden geleefd en gewerkt, ‘zonder dat voorshands uitzending naar Duitsland in de bedoeling ligt’ en dat ‘de uitzending van Joden voor werkverruiming in Duitsland voorshands zal worden stopgezet’. Dat was 1 oktober; de lezer herinnert zich, dat reeds op 2 oktober, één dag later, de Duitsers duizenden ophaalden. En van de andere troost kwam in de practijk evenmin iets terecht. Op 23 november 1942 had Aus der Fünten zijn aankondiging herhaald; zij kwam ook ter sprake, blijkt het, op 10 december 1942 en op een niet nader vast te stellen datum vóór 25 januari. Al op 10 februari kwam het reeds genoemde evacuatiebevel te voorschijn, gevolgd op 12 februari door Rauter's beschikking. Van gemengd-gehuwden moest eerst het hele gezin naar Amsterdam, vervolgens kon het Arische deel blijven, maar moesten de kinderen met het Joodse naar Amsterdam, daarna konden die kinderen weer blijven - omtrent latere wijzigingen bevat het materiaal geen gegevens. Het was van de Joodse Raad een hele prestatie, op zo korte termijn de mensen en hun have naar Amsterdam te voeren en daar in te kwartieren; wij beschikken toevallig over de cijfers (enige lijders aan besmettelijke ziekten en on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervoerbaren waren achtergebleven); wij nemen van het voor de Beauftragte opgestelde lijstje ook maar de Duitse termen over:
Wij zullen op deze evacuaties spoedig moeten terugkomen en nemen de draad van ons verhaal weer op. Het treft dat het Joodse Weekblad van de laatst vermelde datum, dat van 19 februari, met geen woord kikt over deze zeer ingrijpende maatregel, wèl een overzicht geeft van het met ingang van 6 februari verboden gebied in Den Haag - met strenge straffen voor overtreders. Verder een nieuwe cursus voor schrijfmachine-monteur, de huwelijksadvertentie van een ‘jong, eenzaam kunstenaar’ op zoek naar een ‘onafhank. vlot harm. meisje’, een oproep voor een fluitist voor niet nader aangeduid ‘J. Kult. Werk’ ergens driehoog op een gracht; verhuizingen, rugzakken (beschilderd!), steunzolen als gewoonlijk. Op 18 februari blijkt Den Haag door een zware slag getroffen: in totaal 693 personen, zieken alsook patiënten en inwonend personeel der 43 rusthuizen van de Joodse Raad. Geen enkel stempel hielp, dat zou men wel in Westerbork uitzoeken. Aan de oogst in Den Haag uit rust- en ziekenhuizen binnengehaald, laat de I.I. ook nog Amsterdam 200 personen toevoegen, ouden en zieken; op 22 februari komen daar overdag en 's avonds nog 280 bij, maar diezelfde dag gaan 300 personen uit de Schouwburg via de Borneokade naar Westerbork. Nog steeds wilde het in Den Haag niet ‘rustig’ worden; op die 22ste zond men 's ochtends 71 personen naar Westerbork, hieronder 14 ‘strafgevallen’, ‘bewoners van een klein rusthuis, die donderdagochtend waren achtergebleven’. De kat kreeg de muis wel, vroeg of laat. Ook ‘enige personen die zich vrijwillig hadden gemeld’. Het nummer van 25 februari geeft weer een overzicht van de in januari verzorgde maaltijden, nu niet alleen voor personen in de Joodse Schouwburg, maar ook op de Borneokade: ‘Ontbijt 3637 porties, warm eten 6923; koffiemaaltijd 4216, reisproviand 4750.’ De Schouwburg wordt die dag helemaal geledigd en enige dagen gesloten, teneinde gezuiverd te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden. Vandaar dat het ophalen in Amsterdam even stilstaat, enige dagen lang. Het bulletin van 26 februari vermeldt, dat zich steeds meer jongelieden opgeven voor de cursussen beroepsopleiding; drie kraamverzorgsters deden al met goed gevolg eindexamen. Helemaal onderaan staat echter in een PS, dat uit Rotterdam ‘een belangrijk aantal’ zieken, ouden van dagen en wezen naar Westerbork gezonden zijn. Ook daarvan is in het Joodse Weekblad van 26 februari 1943 geen spoor te bekennen; wèl staat er het overlijdensbericht in van dr Henri Polak (op 18 februari), met een kort redactioneel artikeltje, waarin het hele begrip ANDB nergens te bekennen valt. Men mag wel uitspreken dat weinig Joodse figuren vóór 1940 Henri Polak in aanzien en bemindheid hebben overtroffen. Als schepper en leider van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond (ANDB) in de vakbeweging omhoog gekomen, had hij jarenlang in het parlement, in de krant, vooral in het door hem voortreffelijk geredigeerde Weekblad zijn socialistische wereld- en levensbeschouwing uitgedragen, door de diamantbewerkers en door velen uit die kringen voortgekomen diep vereerd - het woord is niet te sterk. Vele publicaties had hij op zijn naam staan. Vooral in de jaren dertig had hij met grote stoutmoedigheid het nazisme hier en elders bestreden: het verwondert dan ook niet dat hij reeds op 18 juli 1940 gevangen genomen werd en op 31 januari 1941 naar een soort ‘rusthuis’ in Wassenaar gevoerd. Zijn bewaard gebleven dagboek bevat een welsprekend getuigenis van zijn stemmingen tijdens deze driekwart gevangenschap, waar de directeur van het ‘rusthuis’, de arts F. Hers, als treiterend cipier optrad; zwaar wogen op de eertijds zo flinke man het gedwongen nietsdoen, de vernederingen en kwellingen, waaraan hij blootgesteld was, de eenzaamheid en koude vooral. In de loop van juli 1942 kwam hieraan een eind, naar Asscher in de vergadering van de Joodse Raad op de 29ste van die maand meedeelde, bespoedigd door diens voorspraak. Door zijn tijdige dood werd deze eenmaal ook buiten de kringen zijner vak- en partijgenoten zo hoog gewaardeerde figuur, de ‘rebbe der diamantbewerkers’, dr. h.c. van de Amsterdamse universiteit, gevrijwaard voor de vergassing in een Pools kamp. Er komt een cursus corsetten maken, ook komen er nieuwe culturele lessen. Een schoenmaker adverteert: ‘Belangrijk! Weet U dat wij nieuwe klanten aannemen?’ Een huwelijksannonce uit Tel-Aviv (van 21 januari), aanbieding van guitaarlessen, een vraag om spraakles, niet één nieuwe huwelijksadvertentie van hier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Schouwburg stond leeg, het ophalen stond stil, maar het werk ging verder. Nu was de ‘Joodse Invalide’ aan de beurt. Dat de Duitsers dit grote gebouw niet eerder opgeëist hebben, is wel eens verklaard uit het feit, dat zij de ingang te sober, te weinig pompeus vonden; misschien leek het de meeste instanties te dicht bij de Jodenbuurt. Van 14 september 1942 is een brief bewaard, door het bestuur tot de voorzitters van de Joodse Raad gericht; men weet dat dezen en hun medewerkers ‘titanenarbeid’ verrichten, maar die hebben ook ‘de zekerheid’, rustig te kunnen doorwerken; van het uitwonend personeel van de inrichting zijn verschillende leden weggehaald en dus... De lezer begrijpt het wel. Deze brief, van het bekende type, gaat uit van de noodzakelijkheid, dat de ‘Joodse Invalide’ in stand blijft - en daar was iedereen wel van overtuigd, alleen de Duitsers niet. Nochtans kreeg de inrichting de naam, veilig te zijn, dat werd gaandeweg zelfs een soort geloof. Zeer velen boden zich dan ook onbetaald als personeel aan, zelfs betaalden zij bij: ‘een mensenpakhuis’, heet het ergens, met (eind februari 1943) 416 verpleegden, 197 man intern personeel, 158 extern. Op 28 februari zou in het gebouw een operette worden opgevoerd, maar de dag ervoor kreeg men vanwege de Joodse Raad de waarschuwing ‘toegefluisterd’, dat op 1 maart de ontruiming zou plaats vinden. Op die 28ste volgde de bevestiging van dit gerucht, waarna zeer vele personeelsleden de biezen pakten, de nacht erop was alles voor de 300 patiënten klaar: kleding, rugzak, toiletgerei enz. De volgende ochtend dadelijk na zessen (eerder mocht het niet) verlieten nog een vijftigtal gasten het gebouw; hiervan heten slechts vier tenslotte de oorlog te hebben overleefd. Na dit sauve qui peut wachtten de anderen op de Duitsers, die om 8.30 zouden verschijnen. Ze kwamen nog niet, wel kwam een telefoontje van de heer Asscher, met zijn bekende optimisme meedelend dat er niets zou gebeuren. Enige mimuten later waren ze er, men zou haast zeggen: waren ze er dan ook. De heer A.V. Hartogh, architect BNA, zat met zijn vrouw in de portiersloge, gaf een afgesproken optisch sein en gooide het telefoonboek op de akoestische knop; hij waarschuwde de directeur, dr. J.H. Buzaglo; daarna verstopten zij zich met nog twee personeelsleden onder de vloer van de toneelzaal, waar zij 43 uur bleven, om dan door de achteruitgang te vluchten. Alle aanwezigen, ook de directeur, met vrouw en kind, werden gevangen genomen; vooral de oudjes, deels verlamd, ziek, blind, in elk geval invalide, vielen de Duitsers ten prooi: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘er klonk geen gegil of geschreeuw; in een beangstigende en benauwende stilte verrichtte de SS zijn beulswerk’. Zij waren helemaal niet tevreden, omdat zij maar een half dozijn personeelsleden vingen. Daarna de gebruikelijke systematisch-onsystematische plundering, onafgebroken doorgaand tot de volgende avond zeven uur; alles werd opengebroken en overhoop gehaald, maar de resten van boterhammen lieten ze natuurlijk liggen, terwijl hier en daar in de lege zalen de op de grond liggende kledingstukken een lugubere indruk maakten, aldus een ooggetuige. Wat zochten de Duitsers? Blijkens een bewaard gebleven rapport van een hunner vooral goud, zilver, kunstvoorwerpen en antiek, maar de eigenlijke inventaris bleek ook niet onwelkom. Het doet nogal naïef aan, wanneer men in een brief namens dr. Buzaglo erop aan ziet dringen, dat hij de kostbaarste bestanddelen van deze buit zou terugkrijgen, o.m. zijn microscoop, ‘want zonder deze kan dr. Buzaglo niet werken’, ‘zilveren ritualiën’ enz. enz. Dr. Buzaglo had trouwens spoedig een andere reden, om daar maar niet te veel op aan te dringen, daar de Hausraterfassungsstelle bij een volgende huiszoeking als daartoe wel getrainde boys zijn geheime schuilplaats ontdekte, met kostbaar zilver, goud, koper, tin en zijn grote verzameling antieke wapens. De vinder, de hierboven reeds aangehaalde Duitser, meldde dit op 4 maart: tussen de zoldering van de synagoge en de vloer van de toneelzaal; hij verzocht instructies, wat te doen met dr. Buzaglo, ‘wenn er vorspricht’. Deze verscheen wijselijk niet en vertrok naar Vught; hij was nog niet weg of Hauptsturmführer Wörlein kwam zelf, om hem te arresteren; een week later moest zijn vrouw, omdat zij een kind verwachtte, reeds naar Westerbork. Overigens meldt onze Duitse zegsman in een vrij lange brief van 8 maart, dat tijdens een korte afwezigheid aan die gevonden schat twaalf gouden theelepeltjes ontbraken, waarschijnlijk door een in zijn brief met name genoemde Jood ‘gestolen’; Joden waren dieven. Inmiddels hadden de Duitsers het gebouw teruggegeven aan de Vereniging ‘De Joodse Invalide’ en betraden de hierboven genoemde heer en mevrouw Hartogh met twee stokers het weer op 4 maart; ook het keuken- en schoonmaakpersoneel verscheen; in een stuk van 13 maart heet de ‘volledige verantwoordelijkheid’ voor het gebouw aan architect Hartogh overgedragen, met het strikte consigne, niets eruit te laten ‘behalve vuilnis en as’; in het geheel blijft er een staf van een dertigtal Joden, waarvan nog een naamlijst bewaard gebleven is. Op 6 maart schrijft de heer Hartogh in zijn dagboek: ‘Wij zitten nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steeds in de J.I. Goed beschermd door de SS-wacht, omringd door de dievenbende. De toestand in het huis is ernstig. Alle kasten zijn leeggegooid. De inhoud op de grond. De bedden der verpleegden liggen nog evenzo als zij verlaten zijn. Een wanorde van lakens en kussens, beddetijk, luchtkussens, genees- en levensmiddelen, boeken, verband-materiaal, gebitten, po's en urinaals met en zonder inhoud, bevuilde bedden, glazen zuurgeworden melk, borden zure pap, bloed, protheses enz. Hoe kan zo'n wanorde ontstaan? Waar komen zo vlug de muizen vandaan? Wonderlijk.’ Wij nemen voorlopig afscheid van de ‘Joodse Invalide’, maar niet zonder de vermelding, dat nog een halfjaar elke nacht (met uitzondering van vier) ophalers in het gebouw verschenen, om mensen mee te nemen, die er niet meer waren, waarover zij nu en dan ‘zeer verontwaardigd’ waren; ‘het kwam voor dat men in veertien dagen tijds voor dezelfde persoon tweemaal kwam’. Ook deponeerden deze ophalers er wel eens slachtoffers om ze vandaar naar de Schouwburg te brengen; een aantal malen wist de heer Hartogh hiervan deze en gene te laten ontsnappen. Maar niet alleen krankzinnigen, ouden van dagen en invaliden hadden zich te begeven naar de Duitse werkverruiming of arbeids-inzet; ook zieken moesten hun bijdrage leveren. Na het acuut worden van de wegvoering waren bijvoorbeeld in het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ) velen opgenomen met een verklaring van hun huisarts, die zich daar veilig, al was het maar voorlopig veilig, waanden; ergens wordt van dit hospitaal alleen al een totaal van 540 patiënten gemeld. Men vergete hierbij niet, dat Joden uitsluitend in Joodse ziekenhuizen verpleging vonden. Op maandag 1 maart 1943 bracht een onheilspellend gerucht velen er toe, te vluchten; van de toen 520 patiënten een 400 zelfs, ‘hiertoe in staat gesteld, voor zover ze zelf niet konden lopen, door de hulp van familieleden of vrienden, die hen met min of meer geïmproviseerde vervoermiddelen, handkarren, bakfietsen enz. naar hun woning brachten’. Vrijwel het gehele personeel vluchtte eveneens. Het zij aan de fantasie van de lezer overgelaten, zich de chaos zowel binnen als buiten de inrichting voor te stellen. De volgende dag, 2 maart, kwam van de Joodse Raad het bericht, dat de Duitsers verzekerd hadden, dat er niets zou gebeuren en dat de hele onrust onnodig was. Op 3 maart om 9 uur verschenen dus (zeggen wij thans) de overvalwagens, die zowel het ziekenhuis als het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oudeliedengesticht kwamen leeghalen; in dit laatste was hun prooi bijzonder rijk, doordat vele ouden van dagen, eveneens in paniek gevlucht op die maandagavond, na de geruststellende verzekeringen, hiervoor vermeld, teruggekomen waren; van de 150 ontsprongen zodoende slechts 20 de dans. In het ziekenhuis beval de Duitse majoor-dokter, die de leiding had, van de 120 patiënten 50 aan te wijzen, die geschikt geacht werden voor vervoer; toen men niet verder dan 20 kwam, vulde hij dit getal tot het vereiste aan, ‘zonder op de aard der ziekte of de lichamelijke toestand dier patiënten te letten’, aldus de door ons geraadpleegde bron, die eindigt met de woorden: ‘De taak der “helden” was volbracht, de veldslag was gewonnen, “Sieg Heil”’. Evenals het gebouw der ‘Joodse Invalide’ kwam ook dit weer vrij; het tekent de toestand van de Nederlandse Joden dat er vrij spoedig na deze catastrofe weer honderden in deze onbruikbare schuilplaats wegdoken, omdat het daarbuiten toch weer nòg gevaarlijker was. Wij vervolgen onze tocht in maart 1943. Niet alleen uit de ‘Joodse Invalide’ haalden de Duitsers mensen weg; de nacht daarop een 200, merendeels ‘weermachtstempels’, uit de stad. De Interne Informatie, die hiervan melding maakt, bericht uit Vught, dat de daar aangekomenen wat hun bagage aangaat, verstandig doen, ‘meer op goede kwaliteit dan op kwantiteit te letten’, omdat ‘de Autoriteiten’ strikt erop toezien dat in de slaapzalen aldaar ‘de allergrootste orde heerst’. En: ‘over het algemeen mag de opmerking worden gemaakt, dat er nog veel te veel naar het kamp medegenomen wordt’. Voor de kleine kinderen is ‘een Fröbelschool in voorbereiding en men is eveneens van plan een groot speelterrein aan te leggen’. In de nacht van 2 op 3 maart weer 120 personen naar de Schouwburg, hieronder een aantal ‘frontstrijders’; de nacht daarop weer 170, van dezelfde samenstelling en een aantal personen met ziekte-uitstel. Er zijn op 3 maart trouwens ook 300 personen van de Borneokade naar Westerbork vertrokken, o.m. oude lieden en patiënten uit ziekenhuizen. Op 5 maart ter afwisseling eens een verslag van de S.P.Z., hetgeen blijkt te betekenen de Sociaal-Paedagogische Zorg, een veelzijdig stuk Joodse activiteit, soms belemmerd door ‘het vertrek van kinderen naar Duitsland’, soms door ‘gebrek aan begrip bij de ouders’. Er is verder ook nogal wat opgehaald (weermachtstempels), maar ‘de drie ziekenhuizen, NIZ, CIZ en PIZ, blijven geopend. Het personeel blijft gehandhaafd’. Over dit alles maakt het nummer van het Joodse Weekblad van 5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maart ons niet veel wijzer; het doet nogal onwezenlijk aan, wanneer de Centrale Commissie tot de Algemene Zaken van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap de begroting van dit genootschap over 1943 in ontvangst en uitgaaf op fl. 44 170,- blijkt te hebben vastgesteld, of dat er op 8 maart een polikliniek voor kinderziekten opengaat onder leiding van prof. dr. S. van Creveld; de geregeld welgevulde rubriek van religieuze beschouwingen, veelal van bemoediging en troost, ontbreekt geheel. Men geeft nog ‘met grote vreugde’ kennis van de geboorte van ‘onze eersteling’; de echtgenoot ener Rotterdamse overlijdt, 28 jaar oud, te ‘'s-Hertogenbosch’. Ondanks het ophalen van ‘weermacht-stempels’ vraagt men nog bontwerkers voor weermacht-ateliers. Iemand wenst pianoles; een verpleegste in het NIZ vraagt, wie een verkeerde koffer heeft meegenomen, ‘het enige wat zij bezit’. Vele advertenties voor rugzakken, steunzolen, brood-tassen, werkjakken, slaapzakken, wanten, mutsen, oorkleppen voor Ahasverus. De Interne Informatie van 8 maart bevat een uitvoerig verslag over de Medische Afdeling, maar ook dat als resultaat van de laatste dagen en nachten 350 personen in de Schouwburg zitten; hieronder staan apart vermeld de 100 van zondagnacht (7/8 maart): ‘ongestempelde personen, die zonder oproep voor de tewerkstelling werden gehaald’. Zonder oproep, dus zelfs de schijn ontbrak hier, maar de informateur handhaaft het woord, het welhaast magisch geladen woord ‘tewerkstelling’. Op 9 maart blijkt het postverkeer met het ‘Ostland’ (Riga, Minsk, enz.) ‘weer toegestaan’. Honderden opgeroepenen of vertrokkenen. Op 10 maart heten de patiënten die nog in het Haagse gemeenteziekenhuis en het RK Ziekenhuis lagen, weggevoerd in de nacht van 5/6 maart, ‘zulks in verband met het feit, dat een aantal verpleegden zonder vergunning het ziekenhuis hadden verlaten’; enige zeer ernstige gevallen, pas geboren kinderen en lijders aan besmettelijke ziekten ontspringen nog de dans, maar ook de twee overgebleven rusthuizen moeten eraan geloven alsmede de gehele bevolking van het Haagse weeshuis; zieken uit Leiden en Delft, personen uit de Scheveningse gevangenis, gaan mee; al met al 300 personen. Ook in Amsterdam overdag en 's nachts weer ophalingen. In de nummers van 9 en 11 maart een nieuw woord, de ‘Anweisung’, behelzend de aanwijzing van een nieuwe woning, gaandeweg uitsluitend in de Amsterdamse Transvaalbuurt, voor personen van buiten en uit Amsterdam-zelve; er blijkt daarbij veel geboden alsook verboden, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor men ‘ter vermijding van ernstige moeilijkheden’ maar het best de Joodse Raad kan raadplegen. Nog steeds activiteit van Sociale Zaken en Sociale Dienst, maar ook van de Duitsers, die op een avond (van 10 maart) 300 personen naar de Schouwburg brengen. Het nummer van 12 maart bericht dat in de ochtend van 9 maart uit Groningen en Friesland 503 personen naar Westerbork zijn overgebracht, verpleegde oude lieden, zieken en hun familieleden. In Groningen bleven 20, in Leeuwarden 5 onvervoerbare zieken achter, maar hun familie moest mee. Ook gemengd-gehuwden mochten blijven. En: ‘Behalve dezen zijn beide bovengenoemde provincies nu vrijwel zonder Joodse bewoners’. Ten aanzien van de ‘Joodse-Raad-Gesperden’ was het Duitse standpunt, dat deze geen functie meer te vervullen hadden; prof. Cohen had voor een aantal hunner gedaan gekregen, dat zij naar Amsterdam mochten komen (met medebrenging hunner meubelen) en anderen mochten blijven. De tegenstelling tussen dit bericht uit de vergadering van de Joodse Raad en dat van de Interne Informatie zou nog diezelfde maand worden opgeheven. Dit is wel de plaats om over de wegvoering uit Groningen enige details in te lassen. Men had daar in een noodziekenhuis - met zegge en schrijve één gediplomeerde verpleegster, geassisteerd door enige personen - een aantal ernstige patiënten opgenomen, d.w.z. diegenen onder hen aan wie door de beruchte arts L.M. ter Horst toestemming daartoe was verleend. Het was voor korte tijd slechts: ook voor deze mensen, hartpatiënten, nierlijders, blaaszieken, verlamden, lijders aan aderverkalking, kwam het ogenblik van vertrek naar Westerbork. Ook enkele verpleegden in particuliere huizen moesten weg, een stervende eveneens, die één dag later overleed. Enzovoorts. Het reeds genoemde nummer van de Interne Informatie van 12 maart bevat een bericht over het komende voorschrift voor alle Joden buiten Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht (Drente staat er niet bij), zich naar Vught te begeven. En verder weer die nacht 225 personen naar de schouwburg, 370 eruit, naar Vught. Het Joodse Weekblad van 12 maart bevat de vetgedrukte aankondiging van postverkeer ‘met de in Duitsland tewerkgestelden’, alleen voor de letter B deze keer en dan tussen 15 en 19 maart. Men overweegt een cursus schrijfmachine-monteur (het verband met het voorafgaande is wel toevallig). Ook komt er een voor naaimachine-monteur en er kunnen bij de cursus optiek nog enige deelnemers plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vinden. Business as usual dus. De lijst van onbestelbare brieven, via ‘het Roode Kruis’ bij de Joodse Raad binnengekomen, groeit steeds; ‘belanghebbenden’ kunnen ze afhalen. Een advertentie vraagt kinderen (8-16 jaar) voor een solfège-clubje; in het Asterdorp opening van een slagerij. Een kapper beveelt zich aan als ‘expert haarverven’; voor onderduikende Joden niet zelden een uitkomst; schrijver dezes herinnert zich o.m. het geval van een zijner leerlingen, in één nacht van zwart niet grijs, maar roestbruin geworden. Op 15 maart gaat de Interne Informatie verder; er zijn in februari 197 plaatsingen van schoonmakers door de Afdeling Arbeidsbemiddeling tot stand gebracht; uit Vught heeft men 912 brieven ontvangen; van gemengd-gehuwde ingekwartierden geldt nu, dat zij, als de man Jood is, bij een gemengd-gehuwd gezin intrekken, waarvan de man eveneens Jood is, terwijl, als de vrouw enzovoorts. Drie nachten ophalen naar de Schouwburg, alleen in die van 12 op 13 maart 250 personen. Van 15 op 16 ook 's nachts 180; overdag trouwens een aantal ‘ongesperden’ naar de Zentralstelle. Trammende Joden moeten hun vergunning ongevraagd aan de conducteur tonen: ‘Het niet nakomen van deze verplichting kan voor de belanghebbende de meest ernstige gevolgen hebben’; daar heeft men blijkbaar ervaring mee opgedaan. Van 16 op 17 weer 220 personen naar de Schouwburg, ongestempelden overdag naar de Zentralstelle, van 17 op 18 220 naar de Schouwburg, ongestempelden naar de Zentralstelle; een groot aantal personen naar Westerbork. Op 19 maart aankomst van brieven en kaarten: 127 uit Birkenau, 19 uit Monowitz, 71 uit Jawischowitz, afkomstig van personen, uit Nederland naar Duitsland vertrokken. Overdag 120 personen naar de Zentralstelle, 250 naar de Schouwburg (grotendeels met ziekteuitstel). Het Joodse Weekblad van 19 maart kondigt o.m. cursussen aan voor een middenstandsdiploma handelskennis en voor het manufacturen-brevet; uit een advertentie blijkt de aanvang van een muziekgeschie-deniscursus. Vele advertenties van kamerzoekenden, die vrijwel allen betuigen, dat zij werkzaam bij de Joodse Raad zijn (lees: een stempel bezitten, zodat de verhuurder geen gevaar loopt, per ongeluk zelf meegenomen te worden). Voor het Poeriemfeest van 21 maart leverden de Duitsers, als niet ongebruikelijk, hun eigen bijdrage. Hier is niet eens bedoeld de evacuatie, kort ervoor, van alle verpleegden en verplegers van het Centraal Israëlitisch Wees- en Doorgangshuis te Leiden, alsmede alle daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woonachtige Joden, samen met een zestigtal Joden uit de Scheveningse strafgevangenis. Behalve de gemengd-gehuwden waren daarmee de Joden vrijwel uit Leiden verdwenen. Evenmin is hier gedacht aan de 700 personen van 19 tot 22 maart in Amsterdam opgehaald, maar wel aan het reliëf, door Rauter aan die feestdag verleend door zijn toespraak tot de Nederlandse SS gehouden; een passage uit het stenografisch verslag van deze rede is tijdens zijn proces voorgelezen, de passage, waarin Rauter over de Joden te spreken komt.Ga naar voetnoot1 Hij herinnert aan de aanvankelijke aanwezigheid van 140 000 ‘Volljuden’ in Nederland, ‘wobei wir auf gewisse Ausländer nicht rückgreifen können, aus internationalen Gründen’. Maar: ‘Das ganze Judentum kommt zum Abschub nach dem Osten in Frage’; daarvan zijn al 55 000 ‘abgeschoben’ (Rauter verzoekt zijn gehoor: ‘dies nicht nach aussen zu berichten’), 12 000 zitten in kampen, dus 67 000 van die 140 000 zijn al ‘aus dem niederländischen Volksleben entfernt worden’. Evenmin als Multatuli's steenhouwer is Rauter tevreden; het moet sneller. Van april af twee-maal per week een trein, 12 000 Joden per maand; binnen afzienbare tijd in Nederland geen Jood meer ‘der frei in den Strassen rundläuft’, uitgezonderd de gemengd-gehuwden met kinderen ‘mit denen wir noch zu sprechen haben’. Rauter zou ‘sehr froh sein, wenn die Judenfrage einmal geklärt sein wird’ en waarom? Omdat - ‘und beim Sicherheitsdienst wird man mir Recht geben’ - bij alle spionage en terreuracties altijd weer hier een Jood ertussen (‘dazwischen’) zit. ‘Ehe die Juden nicht entfernt sind, werden wir nimmer Ruhe bekommen.’ Dus: zo gauw mogelijk de Joden weg. ‘Dies ist keine schöne Aufgabe, es ist schmutzige Arbeit’. Maar medelijden past hier niet, ‘denn hinter uns stehen die germanischen Völker... Wir wollen nur genesen werden von dieser Qual und die Judenfrage soll endgültig und restlos geklärt werden’. De politie moet meedoen en de kerk moet ophouden met ‘Kirchenbriefe’. Wie daar mee komt, ‘muss auf die Finger geklopft werden.’ Hij, Rauter, neemt voor alles de verantwoordelijkheid op zich: ‘Ich will gerne mit meiner Seele im Himmel büssen für was ich hier gegen die Juden verbrochen habe!’ (Heiterkeit). Op bijna dezelfde datum, zes jaar later, stond de spreker voor het Nederlandse vuurpeloton, nadat hij trouwens, voor de Nederlandse rechter staande, een heel andere toon - klein en laf - had aangeslagen. In deze Poeriem-rede komen ook weer eens de gemengd-gehuwden voor, met wie Rauter ‘spreken’ wil. Bij beschikking van de Rijks- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
commissaris werden alle ambtenaren, met een Jood of Jodin gehuwd, per 1 april ontslagen; zij was niet van toepassing op personen wier huwelijk op die dag door dood of echtscheiding was ontbonden of die van tafel en bed waren gescheiden. De lezer wil wel aannemen, dat bij de uitvoering van dit besluit moeilijkheden rezen, welke veelal aan de deskundige dr. Calmeyer werden voorgelegd, die... er ook niet altoos raad mee wist. Wij halen uit het materiaal de zaak van een ‘Putzfrau’ naar voren die, in dienst van de gemeente Enkhuizen, voor ontslag in aanmerking kwam (of niet) omdat zij getrouwd was met een man, die niets van zijn ouders of grootouders wist, maar die, hoewel Oud-Katholiek van geloof, opgevoed was in een gezin van Joodse pleegouders. Hij was, zegt de in het Duits ‘vertaalde’ tekst, een ‘Vindelkind’, en ‘wurde bei einem Isral. schoenmaker opgevoed’, was nu ‘oud-Roms’; de pleegouders waren uit Odessa. De vrouw zelf was Arisch, haar eigen grootvader van vaderszijde ‘Forst Adjoenk’, enz. Jammer genoeg beschikken wij niet over Calmeyers beslissing... Op 23 maart weer enig opgewekt nieuws over het kamp Vught, waar ‘op het ogenblik’ ongelimiteerd pakketten heen mogen gezonden. Vitamine-houdende levensmiddelen en grote hoeveelheden kindervoeding zijn ‘zeer gewenst’. Maandag 22 maart overdag een aantal ongestempelden naar de Zentralstelle, 's nachts 200 naar de Schouwburg; 650 van de Borneokade naar Westerbork. Diezelfde 23ste een transport van Westerbork naar Duitsland; hierbij ook de jonge vrouw van schrijver dezes; dit transport ging als een aantal voorafgaande en volgende naar het vernietigingskamp Sobibor. De Interne Informatie van 24 maart deelt mee dat men, als het eens voorkomt, van tewerkgestelden in Auschwitz een overlijdensacte kan aanvragen. ‘Dit duurt wel enkele weken, maar men heeft dan een schriftelijk bewijs, waarmee iedere instantie genoegen neemt’. Leges en porto RM 0.85 per postwissel vooruitbetalen. Dit gold nog op 24 maart 1943 als informatie. De nacht ervoor 250 personen naar de Schouwburg, overdag en 's nachts een aantal ongestempelden naar de Zentralstelle. Op 25 maart het februari-verslag van ‘Hulp aan Vertrekkenden’, met o.m. de verstrekkingen aan opgehaalde personen: 9 797 porties ontbijt, 11 234 koffiemaaltijd, 12 819 warm eten, 25 pap en 6 150 pakketten reisproviand. Ophalen precies als de vorige dag en nacht. Op 26 maart alweer 15 briefkaarten uit Jawischowitz en één brief uit Theresienstadt. De Interne Informatie gaat dan verder over een vorige zending; ook ‘strafgevallen’ hebben mogen schrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar dan - en dat onderstreept -: ‘Alle briefschrijvers uit alle plaatsen zijn slechts mannen: gezinsverband bestaat niet.’ De lezer zal opmerken, dat de woorden achter de dubbele punt niet noodzakelijkerwijs volgen uit de voorafgaande en zich met schrijver dezes afvragen, of de lezers van dit soort inlichtingen, veelal prominenten in de Joodse hiërarchie, niet met nog bangere vermoedens vervuld werden ten aanzien van deze vrouwen en kinderen, zo bang, dat zij hun medewerking aan de transporten weigerden. Ongestempelden en gestempelden als de vorige malen naar Zentralstelle en Schouwburg. In het Joodse Weekblad van 26 maart in zeer grote opmaak op de eerste bladzijde het belangrijke nieuws: men kan weer naar Duitsland schrijven! En wel naar twee groepen ontvangers: naar hen, die reeds geschreven hadden (‘Hierbij gelieve men nauwkeurig te letten op de juiste adresaanduiding’) en verder naar personen, wier naam met de letter T begint. Verder kondigt men een cursus voor kleermakers aan alsmede vele examens en andere cursussen. Er zijn weer enige religieuze artikelen en vele raadgevingen, op culinair gebied en voor de schoonmaak. Veel huishoudelijke hulp gevraagd, ook een ‘perfecte stenotypiste’ voor wetenschappelijk werk. Iemand vraagt Engelse conversatieles; nog steeds neemt de hiervoor reeds geciteerde schoenmaker nieuwe klanten aan. Op 29 maart de gebruikelijke vermelding van wegvoeringen als boven; in Amsterdam (‘tewerkstelling’) en in Den Haag (‘evacuatie’); de twee euphemismen vlak boven elkaar. Het blijkt nu, dat het enige nog te Den Ham woonachtige gezin vandaar naar Westerbork is overgebracht en wel op last van de Sicherheitspolizei te Arnhem. Dat is de Interne Informatie; de externe, die uit de kranten van dezelfde dag, bevat wel iets meer dan de vermelding van dit ene gezin, nl. de door Rauter bevolen ontruiming van acht provincies tegelijk; van de elf alleen Utrecht, Noord- en Zuid-Holland uitgezonderd. Op 10 april is Joden het verblijf aldaar verboden; zij moeten naar Vught; ‘Reisegepäck’ en ‘Wertsachen’ mogen mee. Blijven mogen alleen de Joden in Westerbork, Vught, Barneveld en Doetinchem, alsmede de gemengd-gehuwden. Tijdens zijn proces verontschuldigde RauterGa naar voetnoot1 zich hiervoor: er waren uit Amsterdam Joden, ‘und zwar vor allem die aktivistischen Kreise’, naar Groningen, Friesland en Drente gegaan en het was daar tot ‘ausserordentliche Unruhen’ gekomen: ‘Sabotageakte, Schiesse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reien’ enzovoorts; een heel politie-regiment had hij er op af moeten sturen en: ‘eine unerhörte Arbeit hatte ich mit dieser Geschichte’. Vandaar deze ontruiming ‘aus sicherheitspolizeilichen Gründen’. Vandaar deze ‘Provinzentjudung’ zoals het in een brief van Zöpf aan Calmeyer elegant is aangeduid; dit schone woord vindt men ook zonder aanhalingstekens in een vertrouwelijk schrijven van 31 maart, uitgegaan van de Rijksinspectie van de bevolkingsregisters, Den Haag, en ondertekend door het waarnemend hoofd, de heer C.J. van Oost. In dezelfde bewaard gebleven map treffen wij ook het voorstel van Calmeyer aan voor een ‘Zurückstellungsliste’ voor deze provincies, namen van personen, die voorlopig niet weg hoeven; het zijn er 174. In de Interne Informatie van 30 maart alweer grote activiteit van Sociale Zaken, waar men het o.m. steeds drukker krijgt met jongens en meisjes, onverzorgd achtergebleven, doordat hun ouders werden weggehaald - het laatste, niet bijgekleurde, woord staat er zowaar. Weer gestempelden en ongestempelden naar de Schouwburg, de voorgaande nacht daarheen alleen al 300. En op 31 maart een uitvoerig beeld van Theresienstadt op grond van reeds vroeger binnengekomen post; men zou er haast willen wonen, ‘de mensen leven tevreden en rustig’, ofschoon ‘onder zeer bescheiden omstandigheden’. ‘Ieder heeft zijn eigen bed’, maar ‘soms heeft één gezin één eigen kamer’. ‘De post heeft het in Theresienstadt overstelpend druk; pakjes en brieven komen van overal aan.’ Wat doen oudere mensen daar? ‘Als voorbeeld geven wij slechts’ (sic!, J.P.), ‘dat iemand zijn wetenschappelijk werk voortzet en dat een ander kunstdiscussies met gelijkgestemde vrienden houdt.’ Maar: ‘de veelvuldig in de brieven uit Theresienstadt voorkomende doodsberichten zijn door het grote percentage ouden van dagen aldaar verklaarbaar’. Ophalingen als hierboven. En daarmee ligt maart 1943 achter ons. |