Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermdWinter 1942-1943Hoe vreemd het mag luiden, na die 2de oktober ‘gebeurde’ er in geen weken, geen maanden meer iets. Of is het soms een gebeurtenis, dat de Haagse Joden half november niet meer gebruik mochten maken van banken, ook wanneer die zich bevonden op straten en pleinen, dus buiten afgesloten parken? Of is het een gebeurtenis wanneer op 17 november uit Overijssel en Gelderland 800 Joden via Westerbork naar Duitsland gevoerd worden? Laat ons nog eenmaal teruggrijpen naar de vergelijking met de Terreur in 1793/1794. De eerste kar op weg naar de guillotine was een gebeurtenis. De tweede ook. Maar de derde, de vierde? Het antwoord moet natuurlijk luiden: ook. Er gebeurde niets, er gebeurde elke dag iets verschrikkelijks, iets afschuwelijks, dat door die herhaling niets minder erg, eigenlijk: nog erger wordt. Het zijn allemaal feiten, ja feitjes, van ongeveer hetzelfde karakter. Door een toeval kennen wij er een vrij groot aantal van doordat het dagelijks bulletin voor ons bewaard gebleven is, dat dr. G. Fränkel buiten competentie van de Joodse Raad rondzond, men vindt het hier aangeduid onder de naam Interne Informatie (I.I.). Er zijn hiaten, maar het geeft in zijn monotonie wel enig beeld; wij zullen het voor enige tijd volgen van 1 oktober af (het oudste bewaard gebleven exemplaar is van 14 augustus 1942). Wij kiezen 1 oktober niet alleen, omdat dat het begin is van het laatste kwartaal, maar omdat het nummer van die dag juist aanheft met de reeds vermelde geruststellende verzekering, dat de uitzendingen naar Duitsland zouden ophouden. Ook bevatte het een zeer optimistisch bericht over de sperstempels: hiermee had men blijkbaar de steen | |
[pagina 306]
| |
der wijzen gevonden. Een dag of zo later is deze idylle alweer verstoord. Van 6 oktober wordt er enige nachten lang in Amsterdam niemand tewerkgesteld; wel komen er 30 uit Rotterdam, die op 9 oktober al waren uitgegroeid tot 75, allen voor tewerkstelling; in Rotterdam heten ongeveer 1500 mensen tewerkgesteld, waarvan nog 1000 in loodsen zitten. ‘Onder de tewerkgestelden waren veel ouden van dagen’. Nog steeds blijft Amsterdam gespaard, maar in Rotterdam haalt men op 9 oktober ook overdag op; de inhoud van de loodsen voornoemd gaat naar Westerbork en ten dele daarvandaan onmiddellijk naar Duitsland. Op 14 oktober verschijnen op de Zentralstelle 27 opgepakten uit Gouda, 15 uit Schiedam. Het nummer van die dag bevat een nogal opgewekt verslag over het ghetto in Warschau (‘Grote aandacht wordt aan de hygiëne besteed’ enz.), dat van 16 oktober een even vrolijke brief uit Theresienstadt van een 80-jarige man, die echter aan het eind belooft, ‘bij eventueel vertrek’ zijn adres op te geven: ‘zo mogelijk’. Er komen 16 oktober ook nog 19 mensen uit Gorinchem. Op 18 oktober zijn er twee brieven uit het ziekenhuis in Sosnowitz: ‘de stemming, die uit deze brieven blijkt, geeft reden tot tevredenheid’. De I.I. van 20 oktober deelt mee, dat het over de werkverruiming in Nederland niets meer zal berichten, ‘daar de kampen leeg zijn’. Het brengt verder een nuttige correctie op een bericht van 19 oktober, toen 1700 personen uit Westerbork naar Duitsland gezonden heetten; het waren ruim 1300. Dat viel dus weer mee, kan men zeggen. De I.I. van 21 oktober geeft weer een boeiend en in details afdalend verslag van de ‘sociale zorg’ in het Gouvernement-Generaal in Polen, vooral voor de Joodse kinderen daar; het werk van de Joodse Raden aldaar wordt zwaar, maar ‘hoogst belangrijk’ genoemd, ‘in het bijzonder het preventief optreden tegen de dreigende besmettelijke ziekten’ (daar vielen de gaskamers niet onder, J.P.). Op 23 oktober: ‘Een man van 80 jaar, die vroeg van Grave naar Oss te mogen verhuizen, om zich aldaar in een rusthuis te vestigen, kreeg de opdracht naar Westerbork te vertrekken’. Op 23 oktober vertrekken 1000, op 26 oktober 770 personen naar Duitsland. Op 29 oktober bevinden zich 150 personen in de Joodse Schouwburg, hoofdzakelijk uit Rotterdam en Den Briel, maar de heer A. Asscher blijkt zijn dagelijkse bezigheden te hebben hervat. Op 30 oktober zitten er niettemin 200 personen in die Schouwburg en gaan er weer 600 uit Westerbork naar Duitsland. Wij gaan verder met november. Men begint die maand met een | |
[pagina 307]
| |
vrijwel lege Schouwburg, maar op 1 november zelf is er weer wat aanvoer uit Gouda en andere provincieplaatsen. En op 2 november gaan er weer 1000 personen van Westerbork naar Duitsland, waaronder 360 met een stempel. Op 30 november weer eens een bericht uit Polen, vooral over het schoolwezen; hieruit ‘blijkt’ o.m. dat de Joodse Raad in Warschau veel succes heeft met de inrichting van speeltuinen, ‘die midden in de stad, of op pleinen konden worden opengesteld’. Op 5 november zitten er weer 120 personen in de Schouwburg, waaronder 20 uit Middelharnis en omgeving. Op diezelfde dag een uitvoerige mededeling over de dan bestaande 170 ‘erkende’ rusthuizen met 2125 bedden. Er blijkt op deze huizen van Joodse zijde een zeer strenge en doeltreffende controle te bestaan, er is zelfs een speciale controle op het personeel. De historicus moge zonder enige wil tot schamperheid opmerken, dat alleen controle ontbrak op de Duitsers, die alle 170 een voor een leeghaalden. Op 6 november 210 mensen in de Schouwburg, die dezelfde dag naar Westerbork gaan, waar zij de grote leemte, ontstaan door een vertrek van 425 mensen naar Duitsland, slechts zeer ten dele opvullen. Op 7 november haalt men al een aantal rusthuizen leeg; het grootste deel moet nog dezelfde nacht naar Westerbork. Onder de 450 opgepakten komen 65 vrij, maar er gaan ook gestempelden mee. Op 9 november blijkt de Schouwburg weer vrijwel leeg (vier personen), maar er gaan 1010 personen van Westerbork naar Duitsland, of misschien ook niet, zegt een P.S. Op 10 november gaan er 600. In de nacht van 10 op 11 november vangen de Duitsers weer 500 Amsterdammers, ongeveer 100 lopen vrij, maar enkele gestempelden (‘Joodse Lokalen’) blijven gevangen. Uit Noord-Brabant brengt men Joden naar Westerbork; op 11 november moeten de Bergen-op-Zomers om zes uur in de ochtend klaar staan. Op 12 november 's ochtends is de Schouwburg leeg, maar intussen hebben de Duitsers natuurlijk al wat anders weten te bedenken. Op de namiddag van 11 november deden zij immers een inval in de Hollandia-fabrieken (Kattenburg) benoorden het IJ, waarvan het personeel voor bijna de helft (46% heet het) uit Joden bestond. Deze 367 Joden en hun familie hadden zich voor de best gestempelden van allen gehouden, omdat het bedrijf als bijzonder ‘kriegswichtig’ gold en onder de speciale bescherming stond van de z.g. Rüstungsinspektion; bij vroegere arrestaties waren velen hunner ‘op hun stempel’ weer vrijgekomen - de niet-Joodse personeelschef wist dat op de Zentralstelle dan wel gedaan te krijgen. ‘Soms had hij hier nachtwerk aan’, herinnert zich een getuige. | |
[pagina 308]
| |
Zelfs mocht een achttal Joden zonder ster en na 8 uur 's avonds op straat lopen; ‘ik voelde mij dan ook volkomen safe’, aldus een andere getuige, die een speciaal bewijs van generaal Christiansen bezat. Het feit echter, dat een enkele Jood in dat bedrijf betrokken heette bij ondergrondse communistische activiteit gaf de Duitsers aanleiding, na een inval onder leiding van Lages zelf, alle Joden mee te voeren. Zowel bij deze inval als bij de hierop volgende verhoren in Amsterdam en in Scheveningen moeten blijkens getuigenverklaringen de Duitsers (en enkele Nederlandse handlangers) op weerzinwekkende wijze zijn opgetreden; de details van de hier toegepaste mishandelingen komen in een aantal van elkaar onafhankelijke verklaringen te zeer overeen om eraan te twijfelen. Op 26 november ging het Scheveningse deel van de opgepakten, 121 personen tellend, naar Westerbork, waarvandaan op 30 november alle ‘Kattenburgers’, met hun familie (ook hier hielden de Duitsers de gezinnen bijeen), 825 in totaal, werden weggevoerd. Acht personen moeten het hebben overleefd; geen enkele van de vele weggevoerde meisjes. De namen van de omgekomen personeelsleden vindt men in het verslag van het boekjaar 1944/45 van de N.V. Hollandiafabrieken, na de oorlog verschenen; op 11 november 1946, op de vierde verjaardag van de ramp, zoals het opschrift zegt, werd in het gebouw een sober gedenkteken onthuld. Terug naar de Schouwburg. Hij staat leeg op 12 november; op dat punt onderbraken wij even ons verhaal. De nacht, daarop volgend, halen de Duitsers familieleden van de ‘Kattenburgers’ op; het I.I.-nummer van 13 november vermeldt eveneens het ‘evacueren’ van een aantal Joden uit Limburg en Groningen en geeft tevens een overzicht van de werkzaamheden van het ‘Sociaal-Paedagogisch Bureau’, dat in zijn lofwaardige activiteit blijkbaar enige hinder ondervindt, doordat een aantal behandelde personen ‘naar Duitsland vertrekken’. Tegenover deze schaduwzijde staat het pogen, ‘door voortdurend contact langzamerhand zowel de houding van de kinderen als die van de ouders te verbeteren’; er blijkt een goede samenwerking te bestaan met het Joods Medisch Opvoedkundig Bureau, het Psychiatrisch Consultatie-Bureau, de Vereniging van Joodse Gezinsvoogden, de afdeling Huisverzorging, de Pastorale Commissie, de Afdeling Steun aan niet-Nederlandse Joden en ‘zeer belangrijk is ook het contact met alle Joodse scholen’. Echter, aldus hetzelfde nummer, zullen in het vervolg de autoriteiten ongeveer tien families per dag aanzeggen, dat zij uit Amsterdam-Zuid met hun meubelen naar Amsterdam-Oost moeten | |
[pagina 309]
| |
verhuizen, naar de Transvaalbuurt. De nacht daarop halen de Duitsers weer ongeveer 300 Joden op; 230, waaronder enkele gestempelden van de Joodse Raad, gaan meteen naar Westerbork, ongeveer 70 komen vrij, waaronder een groot aantal medewerkers van de Joodse Raad, vier blijven in de Schouwburg en een dag later zijn het er negen. Twee nachten lang doen de Duitsers in Amsterdam niets, de negen zitten nog in de Schouwburg en er gaan van Westerbork ongeveer 700 Joden naar de ‘tewerkstelling in Duitsland’. Ook in het nummer van 16 november 1942 enige opgewekte klanken over de Buitenschoolse Jeugdzorg, die een grote activiteit ontwikkelt op alle gebied; zelfs ‘componisten en tekstdichters zijn aan het werk gezet, zodat reeds nu over twaalf eigen liederen wordt beschikt’. Voor de vrije avonduren krijgen de kinderen ‘ontspanningswerk’ mee, z.g. avondtaken; dit zal de tijd voor velen gedood hebben, die met hun ouders wachtten op de ophaalwagens. Dit laatste, zoals de lezer begrijpt, een opmerking van de schrijver van dit boek. Op 17 november krijgen de negen, in de grote ruimte van de Joodse Schouwburg verloren, gezelschap, want de Duitsers halen ongeveer 250 personen op, waaronder eigenaars van Joodse lokalen. Het ‘Interne Informatie-nummer van die dag geeft een belangwekkend overzicht van de werkzaamheid van de afdeling ‘Hulp aan Vertrekkenden’ (Oudeschans 74); hieruit blijkt dat deze afdeling gedurende oktober 1942 naar Westerbork of provincieplaatsen gezonden heeft (alle getallen afgerond): 2100 rugzakken, 2000 broodzakken, 700 stel herenondergoed, 70 herencostuums, 400 overalls, 350 paar schoenen, 100 blouses, 200 nachthemden, 300 schorten, 50 mantels, 25 blouses, 100 paar kinderschoenen, 2000 bekers, 2000 lepels, 2500 herensokken, 150 herenjassen, 800 stel damesondergoed, 500 damesjurken, 500 pullovers, 900 stuks maandverband, 60 stel meisjesondergoed, 100 pullovers, 1000 petten, 4000 borden, 2000 tubes tandpasta, 600 paar schoenen (heren), 700 overhemden, 700 paar kousen, 350 mantels en mantelpakken, 350 rokken, 100 bustehouders en corsetten, 100 meisjesjurken, 80 rokken, 70 paar jongenskousen, 250 jongenspantalons, 500 luiers, 400 lumber jackets, 900 handdoeken, 300 jongensblouses, 125 babytruien, 725 wanten, 500 oorkleppen, 500 stel babyondergoed, 1000 dekens, 3000 zakdoeken, 500 shawls. Dit overzicht bevat niet de naar Westerbork gestuurde levensmiddelen, ziekenhuisinventaris, medicamenten enzovoorts. De lezer neme aan dat een zeer groot deel van deze zendingen vrij spoedig, meestal na een korte omweg via Ausch- | |
[pagina 310]
| |
witz, de Duitse economie ten goede kwam, het kindergoed zowat volledig. Op 18 november hebben de Duitsers de voorgaande nacht weer 200 personen opgehaald, die met de bewoners van de Schouwburg naar Westerbork verdwijnen; in Den Haag vordert men woningen van Joden, die soms wel, soms niet op transport gaan. De Buitenschoolse Jeugdzorg levert ten tweede male een opgewekte noot in het sombere geheel door te berichten, dat de Medische Sportkeuring van 214 jongens en meisjes 195 heeft kunnen goedkeuren; afgekeurd zijn 11, onbeslist 8. Zij konden dus de reis naar de gaskamer in goede conditie aanvaarden - ook dit niet in de I.I. Op 19 november zitten weer 220 mensen in de Schouwburg, grotendeels oogst van de nacht, met enkele personen uit Rotterdam, Gouda en Gorinchem; daar komt op 20 november weer wat bij, ook gaat er wat van af; in totaal zitten er dan 400 personen; uit Westerbork gaan ongeveer 700 personen naar Duitsland. Verder blijken er al een week eerder uit Friesland 139 personen naar Westerbork te zijn gevoerd, maar geen enkele gestempelde. Datzelfde geldt voor de reeds vermelde Joden uit Overijssel en Gelderland (17/18 november): Nijmegen (ca. 200), Arnhem (ca. 200), Zutphen (78), Winterswijk (35), Doetinchem (68), Borculo (29), Apeldoorn (67), Putten (10), Deventer (9), Zwolle (36), Enschede (28), Hengelo (19), Almelo (30), Kampen (20), Denekamp (32), Oldenzaal (14). Hierbij werden ‘intransportabele zieken’ weer eens niet getransporteerd. De 22ste november blijken er weer 's nachts 170 personen ‘tewerkgesteld’, hoofdzakelijk oudere mensen, maar de Schouwburg is, met aanvulling uit de Zentralstelle, in totaal 600 personen, weer leeggestort in Westerbork. Daar blijkt trouwens een belangrijk aantal personen (op 23 november heet het 180) uit het kamp te Ellekom te zijn ‘aangekomen’, hoe, zal de lezer t.z.t. nog vernemen. Op 23 november zitten in 't geheel drie personen in de Schouwburg, maar op 24 zijn het er weer 217, behalve 15 uit Schiedam, bijna allen Amsterdammers met de beginletters K en S, 's nachts uit hun huizen gehaald. In Westerbork zijn alweer enige lieden aangekomen: op 16 november 3 uit Diepenveen, op 20 9 uit Winterswijk en 7 uit Zwolle; er is in datzelfde Westerbork ‘werkgelegenheid’ voor opticiens, coupeuses, matrassenmakers, houten-zolen-makers, gediplomeerde ziekenverplegers en -verpleegsters. Behalve in deze categorieën heeft ook een specialist in een ander beroep ‘een kans’. Er staat niet bij, hoe men moet sollici- | |
[pagina 311]
| |
teren naar zulke ‘kansen’, maar wanneer wij in dezelfde I.I. vernemen, dat die ochtend 705 personen uit Westerbork naar Duitsland zijn doorgezonden, is het duidelijk, dat in dat kamp nogal wat vacatures moeten hebben bestaan. Uit Den Haag weer 39 bewoners van gevorderde huizen op transport. Gelukkig bericht de Afdeling ‘Sociale Zaken’ van de Joodse Raad het een en ander over goederen verstrekt aan vertrekkenden, ‘waaraan zij in de naderende winter grote behoefte zullen hebben’. Een onjuiste voorspelling, zoals de lezer weet. De Afdeling ‘Sociale Dienst’ vermeldt onder meer de door haar verleende assistentie bij de dan begonnen evacuatie van de Bergstichting uit Laren naar Amsterdam. Een nacht later moet de letter K het alleen ontgelden: 150 slachtoffers, waaronder 5 Joodse Raad-stempels; hetzelfde bulletin bevat de bevestiging van het gerucht, dat Joodse banketbakkers van de Nederlandse Meelcentrale in Den Haag geen toewijzing meer krijgen voor meel of bloem: het is tien dagen vóór Sinterklaas. Op 26 november is de Schouwburg weer helemaal leeg, hoewel er 's nachts 250 mensen zijn opgehaald, die samen met anderen, 550 in totaal, naar Westerbork gaan. Daar komen ook 120 bewoners van gevorderde huizen in Den Haag aan. ‘Hulp aan Vertrekkenden’ rapporteert die dag het een en ander omtrent de maaltijden, door deze afdeling in oktober verstrekt aan personen in de Schouwburg of op de Zentralstelle: ontbijt 3253, koffiemaaltijd 3077, warm eten 3401, reisproviand 1161, pap 154, extra-koffie 375. Op 27 november heeft de Schouwburg weer ruim 125 nieuwe bezoekers, velen met de letters L en P. In Den Haag weer 120 uit gevorderde huizen; daar neemt men eerst de huizen, dan de Joden, elders eerst de Joden, dan de huizen; het resultaat is hetzelfde. Uit Westerbork geen transport, wel een rookverbod met ingang van 28 november voor kamp-ingezetenen. Dit laatste woord in het bericht onderstreept: men mocht eens denken, dat het voor de Duitsers gold. Op 28 november verschijnt geen bulletin, dat van 29 vermeldt het ophalen van ‘meerdere honderden personen’, uit voor de weermacht werkende confectie- en bontbedrijven; ook hier laat men de gezinnen bijeen; een ‘niet onbelangrijk aantal’ hiervan komen weer vrij; de rest gaat, mèt de Schouwburginhoud, 's nachts naar Westerbork. En dan zijn er weer twee rustige nachten, van zaterdag op zondag en van zondag op maandag; op de 30ste november zitten er maar 10 mensen in de Schouwburg. Maar in Westerbork zijn inmiddels 400 personen uit Groningen en 18 uit Winterswijk aangekomen; de billijkheid eist | |
[pagina 312]
| |
te vermelden, dat in de loop van deze maand te hooi en te gras wel eens kleine aantallen van Westerbork naar Amsterdam zijn teruggezonden, waarvan, ook dit mag niet worden verzwegen, naar wij weten weer deze en gene opnieuw is opgepakt en naar Westerbork teruggestuurd, een enkele daarvan weer - en nog eens. Over de hierboven vermelde verhuizingen naar de Transvaalbuurt heet het, dat men alle meubelen meeneemt; is de nieuwe woning kleiner, dan mag men de overschietende niet opslaan bij een expediteur of ‘bij iemand anders’, maar moet men ze laten staan, opdat de Duitse organen, hiertoe bevoegd, ze weghalen. En aan 't eind van dit bulletin, ter afsluiting van de maand: ‘Hedenmorgen is een transport van Westerbork naar Duitsland vertrokken. Nadere bijzonderheden ontbreken nog.’ De lezer kent deze bijzonderheden reeds: het waren de 825 slachtoffers van de ‘Kattenburg’-ramp. Op 1 december zitten er weer 130 personen in de Schouwburg; de Duitsers hebben de voorgaande nacht 120 opgehaald, veel statenloze Joden met namen uit het begin van het alphabet. Zes hiervan met een stempel van de Joodse Raad: ‘twee Hulp aan Vertrekkenden, één zuiveraar Joodse Invalide, één controleuse huisverzorging en één Joods Lokaal’. In Den Haag weer een kleine honderd, om in de stijl van het voorafgaande proza te spreken, gevorderde huizen. Ook hier een gestempelde en wel de medewerker aan een begrafenisgenootschap van de Joodse Gemeente. Deze moest met de zijnen naar Westerbork: ‘Het feit, dat het gezin uit 9 personen bestond, is tenslotte de oorzaak ervan geworden, dat vrijlating niet kon volgen.’ Sociale Zaken vermeldt o.m.: ‘Aangezien nog steeds wordt voortgegaan met de tewerkstelling in Duitsland, worden door ons nog steeds diverse uitrustings-stukken verstrekt’. Sociale Dienst gewaagt van het veelomvattende van zijn werk, ‘vooral door de gevallen van hulpeloos achtergebleven ouden van dagen en kinderen’. De lezer weet, dat deze gevallen allemaal door de Duitsers zijn opgelost, in de gaskamer. Op 2 december weer 200 Joden in de Schouwburg; 50 waren vrijgekomen: ‘bis auf weiteres’. Weer stelt de Joodse Raad een nieuw bureau in, met bijbehorende gestempelden; het zal zich speciaal belasten met de sociale kwestie van het personeel, dat bij dit bureau ‘vrijuit met zijn moeilijkheden kan komen’. De nacht daarop pakken de Duitsers weer 150 personen op voor ‘tewerkstelling’ (dat woord ontbreekt welhaast nimmer) en enige uren later verdwijnen 300 personen uit de Schouwburg naar Westerbork, dat echter 3 personen terugzendt, maar uit | |
[pagina *41]
| |
[pagina *42]
| |
[pagina *43]
| |
[pagina 313]
| |
Den Haag weer met zestig gevorderde huizen wordt schadeloos gesteld. Het Joodse Lyceum in Haarlem blijkt met ingang van 16 november opgeheven; in Amsterdam moeten Joden niet alleen verhuizen naar de Transvaalbuurt, maar ook naar Asterdorp, ‘in genoemd dorp zijn ongeveer 100 woningen vrij’ (voor insiders is zowel het woord ‘dorp’ als het woord ‘vrij’ interessant). Het aantal door de Duitsers toegestane reisvergunningen blijkt te dalen, het aantal afwijzingen ‘echter’ gestegen. Die nacht (van 3 op 4 december) 140 tewerkgestelden, maar geen enkele stempel eronder; van Westerbork vertrekken op 4 december weer ca. 800 personen naar Duitsland. Het bulletin van diezelfde dag geeft cijfers omtrent de aantallen verpleegden en verzorgden in ziekenhuizen, weeshuizen, kindertehuizen en rusthuizen voor ouden van dagen; uit een optelling van deze cijfers blijkt dat 2753 personeel-leden zorgen voor 5510 personen, vrijwel precies een voor elke twee. Van 5 december is er geen bulletin, uit dat van 6 blijkt, dat er twee nachten niemand is tewerkgesteld (Sinterklaas?), ook de daarop volgende nacht blijft het in Amsterdam ‘rustig’; in de Joodse Schouwburg zitten op 7 december 150 personen. In Den Haag gaat het vorderen door; daar blijkt het op Sinterklaas weer juist ‘moeilijker dan voorheen’, om mensen vrij te krijgen. In Amsterdam verwacht men trouwens voor die avond weer arrestaties. Dat blijkt op 8 december inderdaad juist: 110 opgehaalden, maar geen stempels erbij. De steunbedragen voor behoeftige Joden worden aanzienlijk verminderd. Die dag vertrekken 998 personen van Westerbork naar Duitsland. De Joodse Centrale voor Beroepsopleiding geeft in dat bulletin een overzicht van de in Amsterdam gegeven cursussen; het zijn er 25, met 397 deelnemers; ook in andere plaatsen zijn dergelijke cursussen, met 211 deelnemers; er bestaat tevens een ‘speciale individuele vakopleiding’ met 132 deelnemers. In de nacht van 9 op 10 december gaan de bewoners van de Schouwburg naar Westerbork, vergezeld door ca. 140 personen uit verschillende Amsterdamse gevangenissen; ook Den Haag blijft zijn bijdragen leveren. Op 11 december bevinden zich 3 personen in de Schouwburg; het blijft twee nachten ‘rustig’ en op 13 december zijn die 3 tot 40 aangegroeid, doordat ‘enige speciale gevallen’ daar zijn binnengekomen. Uit Westerbork blijken weer 875 personen naar Duitsland vertrokken en uit Den Haag, Rotterdam, Arnhem en Breda komen er 425 voor in de plaats; uit Arnhem een groot aantal stempels. In verband met de daling van leerlingen moet men het Joodse onderwijs door reorganisatie ‘aanpassen aan de | |
[pagina 314]
| |
sterk veranderde omstandigheden’. Op 14 december 35 personen in de Schouwburg; dit bulletin geeft een overzicht van het werk van de voorlichtingsbureau's, die honderden requesten geredigeerd blijken te hebben, duizenden adviezen verstrekt, honderden brieven en attesten vertaald enz. enz. Nog steeds huizenvorderingen in Den Haag. Op 15 december 50 personen in de Schouwburg; in het bulletin van die dag het bericht, dat men uit Birkenau (83 brieven en 18 kaarten), Theresienstadt en Monowitz (37 brieven) post heeft ontvangen; in Birkenau heet het werk niet gemakkelijk, maar eten en verzorging bevredigend; in Monowitz is het haast een idylle: ‘Het eten is goed, 's middags eten wij warm en 's avonds brood met boter, worst of kaas of jam.’ Verder: ‘Wij hebben hier centrale verwarming en slapen onder 2 dekens. Wij hebben een prachtige douche-installatie met warm en koud water...’ De ‘brieven’ uit Theresienstadt blijken in het bulletin van 16 december twee briefkaarten; die dag zijn er 60 personen in de Schouwburg; er komen dan nog 29 brieven en 24 briefkaarten uit Theresienstadt: ‘een vriendelijke stad met brede straten en mooie plantsoenen. De huizen bestaan uit één verdieping. Voor de kinderen en vrouwen schijnt goed gezorgd te worden.’ Uit citaten maakt men op, dat men er voor het grove werk hulp kan krijgen, dat wie het wil het ‘gewone middagslaapje’ kan doen, dat er ook ‘kleine, maar gezellige kamertjes voor ons alleen’ bestaan; het enige, dat hieraan ontbreekt, is een dringende uitnodiging ‘Gaat er heen!’ Op 17 december 82 personen in de Schouwburg, op 18 december 80; wij vernemen tevens dat de ‘bureau's van deze Interne Informatie voortaan zowel zaterdags als zondags gesloten zullen zijn. Na een nieuwe aderlating heet het dat in Den Haag de ‘uitzendingen’ voorlopig zijn stopgezet. Op 21 december is de Schouwburg weer eens vrijwel leeg; er druppelen weer enige personen uit Westerbork Amsterdam binnen (vooral weermachtstempels). Sociale Zaken geeft een overzicht van de arbeidsbemiddeling in november; er blijken bijvoorbeeld 184 mannelijke schoonmakers te zijn geplaatst; op 22 december blijkt de Sociale Dienst het druk te hebben met het onderbrengen van achtergebleven kinderen, terwijl ‘Hulp aan Vertrekkenden’ (bulletin van 23 december) veel speelgoed naar Westerbork zendt voor het Chanoeka-feest aldaar en zacht speelgoed voor de babies in de crèche, speelgoed ‘dat van afvalstoffen door onze helpsters werd vervaardigd’. Op 25, 26 en 27 december (vrijdag, zaterdag en zondag) blijven de bureau's van de Joodse Raad gesloten. Het is vacantie dus en men or- | |
[pagina 315]
| |
ganiseert haastig ‘wintervacantiescholen (W.V.S.)’. Op 29 december geeft het Sociaal-Paedagogische Bureau een verslag van zijn werkzaamheden en kondigt de Joodse Raad aan dat zijn bureau's ook op 1, 2 en 3 januari dicht blijven. Al die nachten, van 19 december af, was het ‘rustig’ in Amsterdam; in Haarlem moeten op 23 december tien en op 24 december vijf families op stel en sprong hun woningen verlaten met medeneming van een ledikant met toebehoren en lijfgoed. En zo loopt het jaar 1942 af, met als enige belangrijke mededeling in het bulletin van 31 december die van de hiervoor genoemde Joodse Centrale voor Beroepsopleiding, welke een brief ‘gezien’ heeft van een ‘in het buitenland tewerkgestelde’, die o.a. schrijft dat hij veel nut heeft van de kennis die hij op een van de cursussen van de J.C.B. heeft opgedaan: ‘Hij heeft in zijn nieuwe vak werk gekregen’. Dit zijn enige maanden Joodse lotgevallen, zoals ze zich weerspiegelen in deze bulletins. Het is duidelijk, dat zij onmisbaar materiaal vormen naast de nummers van het Joodse Weekblad in die periode, die onder de volledige controle van de Duitsers stonden (sinds eind juli 1942 mochten Joodse familie-advertenties trouwens niet meer in de niet-Joodse pers geplaatst worden). Ook deze vliegen wij nog even door. De eerste bladzijde van het nummer van 6 november bevat de gebruikelijke mededelingen, aanwijzingen, adressen enz.; blz. 2 tot en met 5 allerlei artikelen en de resterende 6, 7, 8 advertenties; dat is trouwens wel ongeveer de indeling van alle volgende nummers. Die voor schouwburgen e.d. zijn verdwenen; blz. 6 bevat vrijwel geheel familie- en personeelannonces, blz. 7 een grote van boeken (Joachimsthal), blz. 8 diversen, kamers, rugzakken, boodschappen en één huwelijksadvertentie. Het nummer van 13 november kondigt o.m. een cursus colloïdchemie aan voor artsen en medisch personeel, in 15 wekelijkse lessen; er zijn echter nog vele andere cursussen; de Middelbare Joodse Kunstnijverheidschool ‘W.A. van Leer’ nodigt uit tot aanmelding voor beeldhouwen, binnenarchitectuur, goud- en zilver-smeedwerk, grafiek, reclame, pottenbakken enz. ‘Wacht niet tot het te laat is’, waarschuwt een adverteerder, die ‘uitsluitend voor vertrekkende Joden’ werkt en ‘nog steeds van Uw oude jas een lumbervest, berenmuts, capuchon en wanten maakt. Rugzakken reeds vanaf f 17,50’. Geen huwelijksadvertenties deze keer, wel twee annonces omtrent ‘gelegenheid tot dineren’. In dat van 20 november wel een huwelijksadvertentie, ook enige aanbiedingen voor lessen en hulp bij | |
[pagina 316]
| |
huiswerk. Het dubbele nummer van 4 december wijkt nauwelijks van de voorafgaande af; in een van de vier huwelijksadvertenties zoekt ‘een Heer, 40 j., eerste familie, dito dame, om... nr. enz. enz.’, ook kunnen leerlingen bij het letterzetten worden geplaatst. Nog net even voor het ogenblik, waarop de Duitsers alle Joodse drukkerijen die er nog zijn, in beslag nemen, met uitzondering van die, waar het Joodse Weekblad wordt gedrukt. Aan de kop van dit Joodse Weekblad blijft een bericht herinneren aan de dringende noodzakelijkheid, ‘een rugzak met al het benodigde voor een verblijf in Westerbork’ voortdurend gereed te hebben. ‘Het ontbreken daarvan kan in Westerbork, op reis en in Duitsland tot de allergrootste onaangenaamheden leiden.’ Dat geldt ook voor ‘alle papieren en documenten’. Ook is een sociaal-psychiatrisch bureau van de Joodse Raad gevestigd Plantage Parklaan 9; op blz. 2 een groot artikel over de reizen van Benjamin van Tudela (± 1165), een artikel, naar men hopen mag, niet geïnspireerd door de ‘reis’, op blz. 1 in het vooruitzicht gesteld. De advertenties als gewoonlijk; er wordt nogal wat personeel gevraagd, o.m. ‘een jongedame van goede, algemene ontwikkeling voor literaire werkzaamheden’. Onder de huwelijksadvertenties die van een Zwitserse dame, die onder haar aan een eventuele partner gestelde eisen opgeeft: zelfde nationaliteit. Natuurlijk, Zwitserse Joden doen agio. ‘Gaat U verhuizen?’ vraagt een stoffeerderij. ‘Wij helpen U’, enz. Nog steeds adverteren enkele bloemen-magazijnen. Op 18 december kondigt men een cursus voor opticien aan, bij voldoende deelneming dan, nog steeds kunnen leerlingen bij het letterzetten terecht, terwijl er ook een hele opleidingscursus blijkt te bestaan voor de grafische vakken. Ook is er een Joodse Etalageschool, hoewel men geregeld Joodse winkeliers wegvoert en hun zaken leegplundert. Een negentienjarige jongeman zoekt ‘wegens tijdsomstandigheden langs deze weg degelijk orthodox VRIEND’. Het nummer van 25 december bevat enige advertenties van personen, overleden te Westerbork; in januari vinden ‘bevoegde instanties’ het ongewenst, dat in overlijdensadvertenties vermeld staat, dat iemand in Westerbork is overleden: de commandant van dit kamp immers verbiedt het geven van inlichtingen omtrent personalia. Een rugzakkenbedrijf annonceert een ‘contactmaand’: ‘voor hen die in Duitsland te werk worden gesteld, geven wij deze en volgende maand nog een belangrijke reductie op onze rugzakken’. Met dit overzicht mogen wij afscheid nemen van het jaar 1942. | |
[pagina 317]
| |
Voor de eerste maand in het nieuwe jaar hervatten wij eerst ons overzicht uit de Interne Informatie. Zij verschijnt voor de eerste maal weer op 4 januari en begint in majeur met het korte overzicht van 49 personen, losgelaten uit Westerbork; hiervan blijken 14 te zijn gezonden naar ‘Het Apeldoornse Bos’ - de lezer houde dit even in het geheugen voor het vervolg. Daaronder de vermelding, dat uit een Haagse psychiatrische kliniek (dit heet in het volgend bericht de rusthuizen voor zenuwpatiënten Ramaerstichting en Rosenburg) honderd personen naar Westerbork zijn gestuurd. De rest van het nummer bevat een overzicht van het werk van de Medische Afdeling, met een groot aantal onderafdelingen, waaronder o.m. blindenhulp: ‘hier werd in 212 gevallen hulp verleend in de vorm van begeleiding van blinden, hulp bij het huiswerk, bij verhuizing, bij transport, voorts brieven geschreven enz. Bovendien werden blindenstokken uitgereikt’. Op 5 januari vernemen wij, dat van 1 september tot 31 december 1942 het aantal rusthuizen in Amsterdam is gedaald ‘door diverse oorzaken’. In de Schouwburg op 5 januari 20 personen. Het nummer van 6 januari bevat een verslag van de plechtigheden op 30 en 31 december 1942 ter ere van de zestigste verjaardag van de voorzitter van de Joodse Raad, prof. Cohen. Op 30 december overhandigt prof. dr. M. Brahn, de voorzitter van de ‘Beirat’ (beide nog te behandelen) de jubilaris het ‘artistiek gebonden’ eerste exemplaar van de ‘Gids van de Joodse Raad’ voor Amsterdam, vervaardigd in de afdeling ‘Interne Informatie’; deze gids, aldus prof. Brahn, ‘toont de grootte van de scheppingskracht en van het organisatorisch talent van de Jubilaris’. Op de dag zelf is er een ‘plechtige bijeenkomst’, naar de eerste spreker, Meijer de Vries, vaststelt, volgens wie de aanwezigen ‘het beste gedeelte van de Joodse Raad en van het Joodse gemeenschapsleven (vertegenwoordigen)’; dit overigens niet uit het Joodse Weekblad, maar uit de gestenografeerde tekst, ons door prof. Cohen ter hand gesteld. In meer dan één toespraak herinnert men aan de weggevoerden, die, naar men hoopt, slechts ‘tijdelijk’ elders vertoeven; enige malen vergelijkt men de jubilaris, prof. Cohen, met Mozes, met als climax het slot van de rede van opperrabbijn Dasberg, die de bede uit dat Cohen evenzo ‘ons langs de Sinaï (zal) voeren naar het eigen beloofde land’. Men biedt de jarige een armstoel aan en een album met foto's van de activiteiten van de Joodse Raad. Ook dit ontvingen wij van professor Cohen ter inzage. Men moet erkennen dat het prachtig is uitgevoerd en de foto's bijzonder welsprekend zijn. Eén foto, nr. 28, | |
[pagina 318]
| |
draagt als bijschrift ‘Een transport vertrekt’; hierop ziet men een auto met rugzakken en andere bagage, blijkens de nog leesbare onderschriften bestemd voor Westerbork. Het is wel deze foto, die al in die tijd zelf in sterke mate de aandacht had getrokken en waaraan het gerucht zijn ontstaan dankt, dat dit album een foto van een mensentransport bevatte. Dit is onjuist, maar mag men het helemáál onjuist noemen? Album en toespraken vormen o.i. een historisch document van onvervangbare waarde; bezaten wij niets anders uit die tijd, dan zou dit ons alleen al inlichten omtrent de in deze kring toen heersende geestes- en gemoedsgesteldheid. In die kring, d.w.z. van dat hierboven genoemde ‘beste gedeelte van de Joodse Raad en van het Joodse gemeenschapsleven’; in het minder beste openbaarden zich wel andere gevoelens. Deze schrijver tenminste herinnert zich nog heel goed, hoe een jonge Joodse ambtenaar, toen bij hem ingekwartierd, volkomen ontdaan thuis kwam om het feit, dat men onder die omstandigheden zulk een ‘feest’ had durven vieren, waarvoor zelfs gedurende enige tijd de bureau's van de Joodse Raad werden gesloten. Dat het ‘de eenheid en daardoor de gemeenschappelijke inspanning in onze organisatie vergrootte’ (het argument, waarvoor de jubilaris toen weerstrevend zegt te zijn gezwicht), ging althans voor dit lid dier organisatie niet op. Op 6 januari 50 personen in de Schouwburg, op 7 weer 80. In Den Haag weer 100 Joden uit hun woningen, 60 hiervan naar Westerbork. In de nacht van 7 op 8 januari 150 tewerkgestelden in Amsterdam, hoofdzakelijk de letters M en P; er zijn op 8 januari 230 personen in de Schouwburg. Nog steeds in het Joodse Weekblad rouwadvertenties omtrent personen, overleden in Westerbork, nog maar één bloemist, maar zeer vele cursussen; in het nummer van 8 januari weer een nieuwe, in stofferen en behangen (bij voldoende deelneming), alsook een in machinaal breien en een in scheren en haarknippen. Op 8 januari komen in Westerbork 85 personen uit Den Haag en 500-550 uit Amsterdam aan, daarentegen gaan op 7 januari 2 en op 8 januari 5 personen terug. Niemand mag naar de Schouwburg meer opbellen behalve de Expositur; wordt dit gebod nog éénmaal overtreden, dan verdwijnt de telefoon. Het nummer van 12 januari beschrijft de inhoud van de Rode-Kruis-pakketten, die Amerikaanse en Engelse vrouwen, in Liebenau geïnterneerd, ontvangen - men zou haast verlangen, er te zijn. Het nachtelijk ophalen blijkt weer verder te gaan, van 11 op 12 januari 90 personen, van 12 op 13 weer 100; op 14 januari komen 450 personen uit Amsterdam aan in Westerbork. In de nacht van 14 op | |
[pagina 319]
| |
15 januari in Amsterdam 700 personen (hoofdzakelijk bezitters van weermachtstempels) opgehaald. Weer enig nieuws over het culturele leven in Polen: in Warschau en Krakau bovendien ‘grote Joodse symphonieorkesten’, ja, ‘in enkele steden heeft de Joodse politiedienst eigen orkesten gevormd’. Ook bestaan er ‘grote Joodse zangkoren’, Krakau heeft ‘een grote Joodse balletgroep, die zich uitsluitend toelegt op de uitvoering van klassieke choreografische programma's, met medewerking van het symphonie-orkest’. Aan de kop van het Joodse Weekblad van 15 januari staat weer voor het eerst na lange tijd een bekendmaking: ‘Met het oog op het feit, dat in de laatste tijd herhaaldelijk kinderen te vondeling zijn gelegd, wordt van bevoegde Duitse zijde erop gewezen, dat in de toekomst alle vondelingen als Joodse kinderen zullen worden aangemerkt en in een voor deze bestemde inrichting geplaatst’. Hier en daar moesten families, die zulke kinderen reeds tot zich hadden genomen, ze weer afstaan. Nu zijn er ongetwijfeld door Joden in die periode veel kinderen op deze wijze aan het lot toevertrouwd; in het Algemeen Politieblad vonden wij niet weinig oproepen als bijvoorbeeld: ‘... Op 22 juli 1942 omstreeks 23.15 uur werd in de gang van het politiebureau Overtoom 449 te Amsterdam een jongetje te vondeling gelegd. Signalement: ong. 14 maanden oud, jood, donkerblond, blauwe ogen; gekleed met blauw truitje, bruine das, witte muts, witte sokjes, lichtblauwestoffen babyschoentjes. Het kind was gewikkeld in een rose dekentje.’ Dan verzoek om inlichtingen enz. Vooral in januari nemen deze oproepen in aantal toe; uit Blaricum bijvoorbeeld drie kinderen in één week. Bijna altoos blijkt dat deze kinderen er heel goed verzorgd uitzien, rijkelijk voorzien zijn van kleertjes, speelgoed, prentenboeken enz.; niet zelden is er een briefje bij met vermelding van de voornaam en de toevoeging: ‘Voor hem/haar kan niet meer gezorgd worden’. En dan houdt het vrijwel op, waarschijnlijk als gevolg van de Duitse maatregel. Op 25 februari nog twee, waarvan de ene, het jongetje, zeker, en de andere, een meisje, vrij zeker Joods, met een zeer uitvoerig signalement (‘spreekt de woorden mammie en oma in de Nederlandse taal’). Van beide kinderen een portret: twee Joodse kleuters, voor wie ‘niet meer gezorgd kon worden’. Verder was de uitwerking van de Duitse maatregel alleen al daardoor gering, doordat geen enkele vinder meer aangifte deed van zijn vondst, tenzij verraad in het spel was. Aldus prof. Cohen na de oorlog; een vraag, die hij niet - en ook wel niemand - kan beantwoor- | |
[pagina 320]
| |
den is, hoeveel mensen na deze bekendmaking ervan weerhouden zijn, tot deze wanhoopsmaatregel over te gaan. Op 5 mei 1943 brengt dr. Harster de Findelkinder nog in een geheim rapport ter sprake: zij moeten allemaal aan de Sicherheitspolizei worden opgegeven opdat die ervoor zorg kan dragen, dat ze ‘anhand der Berichte erbbiologisch begutachtet werden’. Het is niet oninteressant, aan de hand van een bewaard gebleven stuk van CalmeyerGa naar voetnoot1, een concreet geval nader te beschouwen. Het speelt in een Noordhollands dorp, waar blijkens het oordeel van een Nederlandse medewerker van de Zentralstelle ‘mehrere offenbar jüdische Kinder’ zijn te vondeling gelegd. Op 2 september 1943 vindt iemand een meisje van naar schatting zes weken oud, heel goed verzorgd, maar zonder papieren; hij en zijn vrouw, kinderloos, nemen het in huis met officiële toestemming, maar op 15 maart 1944 haalt de Nederlandse politie het kind voor Westerbork; de pleegmoeder hangt zeer aan het kind, maar wil het niet terug hebben als het een Joods kind is, alleen weten òf het Joods is. Calmeyer moet nu een Salomo's oordeel geven; hij vermeldt dat de Zentralstelle al 66 van zulke gevallen heeft bewerkt en zegt - een heel belangrijke mededeling -, dat zijn bureau niet in staat is, bij zulke kleine kinderen ‘das Ausmass jüdischer Rasse erbbiologisch festzustellen’; het komt eigenlijk daarop neer, dat hij schrijft: laat anderen dat maar uitzoeken. Of en in welke mate dit geschied is, kan men uit het materiaal niet opmaken. Het reeds genoemde nummer van het Joodse Weekblad van 15 januari kondigt tegen 18 januari de opening van de Centrale Keuken aan, Beukenweg 28, Amsterdam-Oost; een weekkaart (zaterdags gesloten) 60 cents, een dagkaart 10 cents per persoon. Alweer overledenen in Westerbork. Een patiënte, 59 jaar, zoekt een blijvend tehuis bij verpleegster of dokter. Opening van een ochtendcursus en middag-dito horlogemaker, bij voldoende deelneming. Op 18 januari blijken weer 600 personen uit de Schouwburg naar Westerbork vertrokken; 800 van Westerbork naar Duitsland. In de nacht van 18 op 19 januari gaan 250 personen uit Amsterdamse rusthuizen naar Westerbork, maar er gaan weer 21 personen naar ‘Het Apeldoornse Bos’. Dat is de tweede keer, althans blijkens het materiaal, dat men van Duitse zijde personen naar deze inrichting zendt. Waarom? | |
[pagina 321]
| |
Op 20 januari vertrekken weer 500 personen, nu naar Vught. Men vertrekt steeds; het is alsof de Joden niet tegen te houden zijn. Ook in Den Haag doet zich dat verschijnsel voor, maar daar blijken de autoriteiten - niet voor de eerste maal - er een stokje voor te steken: voorlopig geen vorderen van huizen meer. Op 20 januari haalt men in Amsterdam overdag 150 mensen (zieken en ouden van dagen) op en zendt ze van de Borneokade door naar Westerbork; de nacht daarop 200 mensen naar de Schouwburg. Het bericht van 22 januari bestaat eigenlijk uit twee. Het eerste het normale nieuws, met een uitgebreid verslag van de veelomvattende werkzaamheden van ‘Hulp aan Vertrekkenden’. In Amsterdam geen personen opgeroepen voor tewerkstelling, maar helemaal onderaan als terloops, dat om acht uur alle patiënten van ‘Het Apeldoornse Bos’ ‘vertrokken’ zijn, vergezeld van een deel van het personeel; het grootste deel der verplegenden is naar Westerbork gebracht, met in het tweede deel van het bericht, dat die patiënten in de ochtend in 40 wagons naar Duitsland zijn gestuurd, met 50 leden van het personeel; 180 personeelsleden, waaronder 10 doktoren, zijn in Westerbork. |
|