Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |
De liquidatie der werkkampenWeggevoerd, dat is het woord dat zich in de geschiedenis van de nu komende maanden op de voorgrond dringt; eigenlijk beheerst het ritme der deportatie die in zo overwegende mate, dat de andere Duitse maatregelen, tegen de Joden genomen, daartegenover hun betekenis verliezen: wat doet het er toe, als men een terdoodveroordeelde nog met gijzeling bedreigt? Zo is de situatie van september 1942 wel ongeveer en de geschiedenis tot september 1943 zal dan ook grotendeels het verhaal bevatten van die wegvoeringen. Die gingen door, enige avonden per week, soms de meeste, soms enkele en niet zelden overdag. Overdag kon men zich immers heel gemakkelijk meester maken van de meest weerlozen, van zieken, verpleegden, ouden van dagen, van kinderen - met een duidelijke voorkeur voor weeskinderen; voor het overgrote deel vond men die immers thuis! Het is dan dat in het stadsbeeld de oude man of oude vrouw verschijnt, die niet durft thuis te blijven, die 's ochtends vroeg wegloopt uit gesticht, rusthuis of woning, om er tegen achten, de verplichte tijd, weer met angst en beven in terug te keren. Ze zwerven rond, ze zitten op stoepen (plantsoen- en parkbanken zijn natuurlijk verboden), ze trachten goed op te letten, vragen de gesterde voorbijganger (het is schrijver dezes meer dan eens overkomen) of alles ‘rustig’ is. Dat woord ‘rustig’ kreeg toen een bijzondere betekenis; het was alsof men niet durfde uit te spreken, of in een straat verderop misschien net Duitse politie met haar handlangers aan het werk was. ‘Meneer, is het daarginder wel rustig?’ - en dan sjokten ze weer verder of keerden om. Vrijwel zonder uitzondering vielen zij natuurlijk toch de vervolger eenmaal in handen, niet zelden op straat, meestal 's avonds, wanneer ze opgesloten en zo voor het meenemen waren - dan aanvaardden ze, murw en ontredderd, de zware gang. Maar tenslotte waren dit al met al niet veel meer dan kleine beetjes. Een man als Rauter, trouw dienaar van zijn meesters Hitler en Himmler, was geenszins bereid, daarin te berusten. De lezer herinnert zich zijn hiervoor reeds vermeld plan, om tegen de eerste dagen van oktober een groot aantal Joden tegelijk op te halen. Ook anderen bleek deze aangelegenheid ernstig bezig te houden. Hiervoor moeten wij thans de hervatting ter hand nemen van een vroeger reeds uitvoerig behandelde zaak, die van de uitzending naar de Nederlandse werkkampen. Wij herinneren eraan, dat in de eerste | |
[pagina 299]
| |
helft van het jaar 1942 vele Nederlandse Joden in deze kampen werden ‘tewerkgesteld’ en dat de Joodse Raad, niet zelden bijgestaan door Nederlandse instanties, ook hier zijn bekende verlangzamingstactiek toepaste. Een tactiek, die haar wettiging vond in de opvatting, dat dit het grootste kwaad was, dat dan ook zo goed mogelijk bestreden diende te worden. Wat zien wij echter in het najaar van 1942 gebeuren? Door de wegvoeringen naar Duitsland en het huis aan huis ophalen ontstond een toestand, waarin die zo gevreesde dreiging uit het voorjaar weer de mindere leek tegenover de grotere van de deportatie; men krijgt de indruk, dat men geloofde - of wilde geloven - dat de Joden in de Nederlandse werkkampen veiliger zaten. Dit bleek een illusie, als zo vele, maar zo ‘werkte’ het Duitse systeem. De lezer wil wel aannemen, dat de toestand in die kampen in de zomermaanden van 1942 niet aangenamer geworden was. Nog steeds ontvluchtten er bewoners - men kan ze geen ongelijk geven; ook daarzonder hadden de Duitsers met verloven e.d. gechicaneerd. Enige indrukken geeft ons het toevallig bewaard verslag van een bezoeker van de Joodse Raad, die hoog opgeeft van de moed, het uithoudingsvermogen en het optimisme van deze mensen, die blootgesteld zijn aan allerlei kwellingen (exerceren, censuur, vroeg naar bed, zorgen om hun familie, gebrek aan kleding, ziekten). Tegen dit alles trachtten zij zich te weer te stellen door beoefening van gezelligheid, door cultureel werk; niet weinigen zochten troost in hun godsdienst. Ook daar wisten de Duitsers natuurlijk wel raad op; zij verboden in september alle culturele werk, het verstrekken van ritueel voedsel en de sabbathsrust; slechts éénmaal per maand mocht een godsdienstoefening plaats vinden. Toen dit verbod afkwam, was alreeds tot hun volledige ondergang besloten. Behalve de reeds aangehaalde brief van Rauter vinden wij in het materiaal een dringend telegram, op 22 september namens de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD (dr. Harster) naar het kamp Westerbork gezonden; hierin staat onder meer: ‘Im übrigen weise ich schon jetzt darauf hin, dass das Lager Westerbork vom 3.10.42 durch eine besondere Aktion schlagartig mit etwa 12 bis 13 000 Juden belegt wird. Schon jetzt sind die nötigen Vorkehrungen (schleunigste Fertigstellung der Inneneinrichting einzelner Baracken, Beschaffung von Verpflegung und dergleichen) zu treffen.’ De lezer zal t.z.t. nog wel vernemen, wat van deze ‘nötige Vorkehrungen’ terechtkwam - misschien vermoedt hij het thans reeds... Op 29 augustus 1942 had de wnd. directeur-generaal van het Rijks- | |
[pagina 300]
| |
arbeidsbureau, J.A. Knetsch, in opdracht van de Beauftragte des Reichskommissars für die Stadt Amsterdam de directeuren van de gewestelijke arbeidsbureau's per telex erop gewezen dat de oproeping van Joden voor de werkverruimingskampen in versterkte mate diende te worden doorgevoerd, ‘men stelt zich ten minste een verdubbeling van de oproepen voor’. Het is duidelijk: wil men Westerbork met een ‘besondere Aktion schlagartig belegen’ met vele duizenden Joden, dan moet men die vele duizenden eerst ter beschikking hebben. Maar er is nog meer nodig; uit enige documenten zou men willen opmaken, dat men juist in september 1942 van Duitse zijde er prijs op stelde, zo precies mogelijk op de hoogte te komen van de aantallen Joden in de kampen en verdere kennis, die een ‘schlagartige Aktion’ zou vergemakkelijken. Bovendien bracht men zoveel mogelijk de Joodse leiders in de waan, dat de wegvoeringen zouden ophouden - tegen de tijd dat men wilde toeslaan. Om 12 uur in de middag van 29 september kon men van Amsterdam uit de provinciale vertegenwoordigers van de Joodse Raad ervan verwittigen, dat de uitzending naar Duitsland voorlopig zou worden opgeschort. Op suggestieve wijze beschrijft WielekGa naar voetnoot1 in zijn boek de verademing; hoe heerlijk het bijvoorbeeld was, ‘na acht zonder angst te zitten, de lange avond. Oude zieke mensen zou men niet meer voor acht in bed behoeven te stoppen met attesten van artsen omtrent hun ziekten, plus zoveel mogelijk flesjes en poeders, geëtaleerd op het nachtkastje...’. De vrijdagavond daaropvolgend zou zelfs het Joodse apparaat kunnen rusten; wel waren er veel, heel veel agenten opgeroepen, maar - het is weer Wielek, die dit vermeldt - die avond zou de Rijkscommissaris in de Stadsschouwburg te Amsterdam de openingsvoorstelling van het Deutsche Theater bijwonen - en daar was veel politie voor nodig. Neen, men zou een rustige sabbath-avond hebben, zeiden de vrome Joden. Het was officieel, officiéél. Vanwege de Duitsers. Wij hebben maar niet verder naar die openingsvoorstelling gezocht, omdat wij over de tekst beschikken van het programma van een andere opvoering: van het Einsatzbefehl für Amsterdam van die dag, uitgegaan van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, Zentralstelle für jüdische Auswanderung. Er staat duidelijk boven, waar het betrekking op heeft: op de ‘Gesamtevakuierung’ van de Joden in de werkverruimingsdienst ‘einschliesslich Angehörigen’; het bevat zelfs een korte | |
[pagina 301]
| |
inleiding, die het doel nog eens omschrijft - de lezer kan het wel raden. Het deelt mee, dat er op 25 september 1942 in 42 kampen 5242 mannelijke Joden zaten en wel uit 85 ‘Städten, Ortschaften und Gemeinden’, hun ‘Angehörigen’ beliepen in totaal 8877 personen in 3911 huishoudingen. Er is verder nog een getal van 900 ‘Werkverruimingsjuden’ in Westerbork en in de SS-school Avegoor. Wat moet er nu in Amsterdam gebeuren? Wel, de daar wonende 5066 Joden in 2411 huishoudens moeten ‘mit ihren gesamten Angehörigen’ naar Duitsland. Hiervoor moeten alle beschikbare Duitse en Nederlandse politiemannen worden ingeschakeld; in Amsterdam beschikt men over: Ordnungspolizei ongeveer 120 man; Nederlandse politie ongeveer 400; Zentralstelle en Aussenstelle ongeveer 50; Arbeitsbereich der NSDAP ongeveer 200; Nederlandse SS ongeveer 50. De leiding hebben, onder de hierboven genoemde Befehlshaber, dr. Harster, de beproefde krachten: SS-Sturmbannführer Lages en SS-Hauptsturmführer Aus der Fünten. Van 8 uur af op vrijdagavond 2 oktober moeten zij de families dezer ‘Werkverruimingsjuden’ ‘schlagartig erfassen’ (het staat er zo) en samendrijven op de verzamelplaats Ter Gouwstraat (bij de Marechausseekazerne, Muiderpoortstation). Ook moeten zij de kampen in de buurt van Amsterdam leeghalen. Een speciaal ‘Merkblatt’ geeft nog enkele nuttige gebruiksaanwijzingen, die de manschappen mondeling moeten worden meegedeeld. Van gemengde huwelijken, indien zij kinderloos of indien de kinderen ouder dan 16 jaar zijn, het Joodse deel meenemen. Van gedoopte Joden: de Protestantse (indien gestempeld) thuislaten. Gestempelde Joden thuislaten. Leeftijd: ‘ohne Berücksichtigung einer Altersgrenze’. Zieken: alles, wat ‘transportfähig’ is, moet mee, behalve de roodvonk-, typhus- en diphterielijders. Ongestempelde buitenlanders moeten mee, uitgezonderd Argentijnen, Denen, Italianen, Zweden, Zwitsers, Spanjaarden en Turken. De Joden moeten hun sleutels en bescheiden meenemen, die worden hun in Westerbork afgenomen; vensters dicht, deuren verzegeld, kranen gesloten, licht uit. Ongestempelde onderhuurders: mee. Enzovoorts. Van een aantal politietelegrammen is de tekst bewaard gebleven; zij getuigen van een tot in details geregelde voorbereiding; het blijkt ook, dat men op zaterdag 3 oktober de arbeid heeft voortgezet; telegram nr. 47 beval op die avond pas om 10 uur het ophalen te staken. Uit enkele Duitse documenten blijkt hoe de bezetters het verloop zagen. In een rapport van 6 oktober merkt de schrijver op, dat de | |
[pagina 302]
| |
Nederlandse politie in de uitvoering van haar taak te kort was geschoten in tegenstelling tot de Duitse krachten, aan wie men trouwens het grootste deel van dit werk had opgedragen; hoewel de Nederlandse politie de helft van het totale aantal medewerkers had geleverd, bracht ze slechts het teleurstellende aantal van 700 Joden binnen. Oorzaak? Welnu: dat zij ‘nicht mit inniger Überzeugung ihre Aufträge ausführten und deshalb die nötige Energie und Schärfe vermissen liessen’. Ze kwamen de Joden in veel opzichten tegemoet en verleenden overdreven faciliteiten ten aanzien van bagage; in veel gevallen kwamen de Joden met vier of vijf grote stukken bagage aanslepen, die ze zelf niet eens dragen konden. Verder verraadt dit rapport, dat het op de verzamelplaatsen een hopeloze janboel geweest is, waardoor het verloop van de actie onnodig werd vertraagd en verzwaard. Een telexbericht van dr. Schroeder, de Beauftragte van Amsterdam, aan Seyss-Inquart vermeldt dat de hele zaak soepel en ‘planmässig’ is verlopen; die niederländische Bevölkerung nahm überall Anteil an den Transporten, insbesondere durch neugieriges Zusehen, zu Demonstrationen ist es nirgends gekommen’. Geen incidenten, maar de uitvoering en het resultaat hebben ‘allerdings wesentlich darunter gelitten’, dat de Nederlandse politie de Joden te veel gewaarschuwd had. Ook viel het aantal zieken en ‘nicht marschfähige’ familieleden tegen, zodat er in totaal slechts 14 000 Joden ongeveer gepakt moesten zijn - zeker wist de schrijver het niet vanwege de grote ‘plötzliche Andrang auch nachts’. In zijn brief aan Himmler van 7 oktober, laat Rauter andere klanken horen; hij had 13 000 Joden ‘zusammengefangen’, waarvan een week lang 3000 in Westerbork op de grond moesten slapen. Een enkele Duitse instantie die ‘mitleidvoll’ daaraan aanstoot genomen had, zou daarvoor ook meteen verdwijnen (‘wird abgebaut’), zodat ‘die ganze Liquidierung der Judenangelegenheit nunmehr ausschliessliche Angelegenheit der Polizei wird, womit wir auch auf diesem Gebiete um ein Stück weitergekommen sind. Ich bin also, wie Sie sehen, Reichsführer, mit der Entwicklung recht zufrieden’. Rauter was dus ‘recht zufrieden’. Er waren echter velen, die dit gevoel niet deelden, in de eerste plaats de voorzitters van de Joodse Raad, die die avond van 2 oktober om 10 uur een onderhoud met Lages en Blumenthal hadden. Deze laatsten gaven een groot aantal geruststellende verzekeringen, waarvan de historicus alleen verklaren kan, dat er geen enkele op waarheid berustte. Zo zou de actie diezelfde avond ophouden; als men onderhuurders mee had genomen, had dit niet in de bedoeling gelegen; allerlei vergissingen zouden in Westerbork | |
[pagina 303]
| |
worden hersteld; men zou van Duitse zijde kleren en dekens naar Westerbork en misschien ook wel naar Duitsland sturen (dit laatste heeft men inderdaad gedaan, maar niet aan de Joden). Ouden van dagen? ‘Geantwoord werd, dat men ook van Duitse zijde niet-volwaardige arbeidskrachten niet wenste en dat aan dit ophalen langzaam een einde zou komen’. Langzaam; het bleek héél langzaam. De volgende ochtend wendden de voorzitters zich schriftelijk tot Harster, hem erop wijzend, dat in de provincie zelfs leidende figuren uit de Joodse-Raad-hiërarchie waren meegenomen en erop aandringend, dat hij deze onvervangbare personen zou vrijlaten. ‘Wir danken Ihnen im voraus für Ihre wohlwollende Einstellung zu dieser so belangreichen Frage’, aldus eindigt deze lange brief. Het wordt tijd dat wij ons van deze welwillende politieman en van de beide pleitbezorgers ener zo door en door verloren zaak begeven naar de slachtoffers. Twee grote groepen vormden zij: de mannen in de kampen, de vrouwen en kinderen thuis. De meeste dier mannen waren al lange, lange tijd van huis, van hun gezin weg, in die verre gehuchten of nog minder waarvan men de namen vergeefs op een atlas zou zoeken. Enkele daarvan hebben wij reeds genoemd en vragen wéér: Welke lezer kent in Groningen Westpolder, Hornhuizen, Westernieland, Sellingerbeets? In Friesland IJbenheer, It Petgat? In Drente: Stuifzand, Kremboong, Linde, Mantinge, Gijsselte, Geesbrug? In Overijssel: Lakeweg, 't Wijde Gat, Alleveer, Junne, Kloosterhaar, Beenderrebben, Molengoot, Twilhoek? In Gelderland: De Zomp, De Prerik, 't Schut, Camphuyzen? In Noord-Brabant: Baarnschot, Lage Mierde, Wanroy? In Limburg: Sevenum, Heythuysen, Hunsel? Dit is nog maar de bloemlezing uit een bewaard gebleven lijst; er bestaat nog een enigszins afwijkende, gedateerd 30 september, dus twee dagen voor de grote slag, toen men ze leeghaalde (waarbij hier nog de vermelding van het telexbericht, door de directeur-generaal van het Rijksarbeidsbureau aan de directeuren der gewestelijke arbeidsbureau's gezonden, dat van 6 oktober af de keuring en de uitzending naar kampen werd stopgezet). Het moet niet moeilijk gevallen zijn, deze mensen op te pakken en naar Westerbork te voeren; er zullen hier en daar wel enigen ontsnapt zijn, maar de meesten hebben misschien nog de lotsverandering dankbaar begroet, die hen weer met hun gezinnen zou verenigen - wij zullen nog zien, wat daarvan terecht kwam. Voor die gezinnen begeven wij ons eerst naar Amsterdam. | |
[pagina 304]
| |
Er zullen maar weinig overlevende oudere Joden zijn, die niet de een of andere herinnering bewaren aan die zwarte vrijdag van 2 oktober 1942. Inderdaad lekte al vroeg iets uit; het gerucht zwol steeds meer en meer aan en in de namiddag heerste in vele Joodse kringen een paniek. Waarvoor die grote politiemacht? Waarom die extra-treinen, die aan het Centraal Station klaar stonden? Schrijver dezes herinnert zich nog heel goed, hoe de Rector van zijn Lyceum de leerlingen bijeenriep op die middag en hun in een korte toespraak opdroeg naar huis te gaan en hun rugzakken te pakken; hoe deze school-bevolking uiteenstoof alsof er een ontploffing had plaatsgevonden; hoe geschrokken voorbijgangers hen aanhielden: wat is er toch met de Joden aan de hand? Hoe het wachten begon, thuis, het wachten, het wachten. In het boek van WielekGa naar voetnoot1 vindt men de schildering van vele navrante details, hoe men de mannen van de vrouwen, de vrouwen van de kinderen, de kinderen van de ouders wegsleurde, systematisch-systeemloos. Een van zijn begaafdste leerlingen nam men mee, de moeder thuis latend; de schrijver hoorde haar (het waren achterburen van hem) lange tijd kermen, in de oktobernacht op haar veranda luidkeels jammerend, terwijl buren vergeefs poogden, haar te troosten. Er waren die maandag 5 oktober, toen de school weer ‘gewoon’ ging draaien, meer lege banken, meer ‘absenten’ op te geven dan gewoonlijk. Er is ook een enkel bericht van de toedracht buiten Amsterdam. Zo zou de Groningse hoofdcommissaris, de NSB-er Ph. Blank, zijn corps op die dag hebben bijeengeroepen voor de mededeling, dat hij thans een zeer mooie taak voor zijn mannen had, die ze ongetwijfeld met blijdschap zouden vervullen. Het ging erom, gescheiden Joodse gezinnen weer te verenigen: huichelarij of ironie, vraagt de berichtgever, die eraan toevoegt, dat de meeste Groningse agenten toch maar meededen ‘en zo menselijk mogelijk hun opgedrongen taak voldoende, vrezende dat bij weigering de felle SS of het schuim der WA als hulppolitie hun plaats zou innemen en daarbij minder zachtzinnig zou te werk gaan’. Inderdaad; het heet, dat meelijdende agenten de koffers hielpen pakken en zelfs de bagage van bejaarde Joden droegen. Iets anders was de houding van de burgemeester van Beilen, mr. dr. H.J. Wytema, die op 2 oktober 1942 in hechtenis werd genomen wegens zijn weigering om mee te werken - de enige weigering, ons bekend - | |
[pagina 305]
| |
en na acht weken gevangenisstraf verbannen werd uit Drente en Groningen. Al de opgehaalde Joden moesten naar Westerbork; over hun ontvangst daar in een later hoofdstuk. |