Ondergang
(1965)–J. Presser– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Scheiding bij het onderwijsHet is tot nu nog niet in dit verhaal voorgekomen. Geen enkele Jood, of hij had al een of meer keren met tegen hemzelf gerichte bepalingen kennisgemaakt, met ingrepen in zijn persoonlijk leven, in zijn zakelijk bestaan. Niet alzo de kinderen. Natuurlijk hadden zij niet buiten dit alles geleefd, geenszins. Maar rechtstreeks getroffen had men hen nauwelijks. Dit ging nu gebeuren: het Joodse kind moest gescheiden worden van het niet-Joodse, het moest van zijn school af, het werd op zijn beurt uitgebannen en binnen een heining geperst, waarin het te zijner tijd erfasst kon worden. De Meldungen aus den Niederlanden delen mede dat steeds meer klachten binnen komen over ‘onhoudbare toestanden, die het gevolg zijn van samenleven van Hollandse en Joodse kinderen op een en dezelfde school’; er volgen staaltjes, culminerend in het bericht, dat vele leraren opzettelijk de Joodse kinderen in het onderwijs in elk opzicht voortrekken en hun hogere cijfers geven, om daarmee te getuigen van hun anti-Nazi instelling. Scholen, die de naam hebben van judenfreundlich, hebben een ongelooflijke toeloop, waarbij met name op die van de Amsterdamse lyceumrector dr. C.P. Gunning wordt gewezen, welke gewoonlijk maar een of twee eerste klassen heeft en na de vacantie vijf zou tellen. Het was duidelijk: hier moest iets aan worden gedaan; het was hoog, hoog tijd. Nu verkeert de geschiedschrijver in de gelukkige omstandigheid dat niet alleen het materiaal betreffende deze aangelegenheid nogal overvloedig is, maar ook, dat reeds in juni 1942 de heer J. Aa een uitvoerige scriptie heeft samengesteld over ‘De maatregelen inzake het Onderwijs aan Joodse leerlingen, van augustus 1941 tot mei 1942’. Deze studie is van de hand van een ingewijde, die blijkens zijn inleiding zeer nauw bij deze aangelegenheid betrokken is geweest en die een aantal nuttige documenten en tabellen een plaats in zijn tekst heeft verleend. Verder is er nog wat interessant materiaal, waaraan wij o.m. voor een juiste indruk van de toestanden in Amsterdam met zijn grote Joodse bevolking, een overzicht ontlenen, dat de situatie op 1 oktober 1940 weergeeft: (zie tabel blz. 136). Hier is uiteraard niet meer mogelijk dan de weergave van de voornaamste feiten. De notulen van de vergaderingen van de Joodse Raad tonen dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij zich op 17 juli 1941 reeds uitvoerig met deze zaak heeft beziggehouden. Het bleek nl. dat in Amsterdam en hier en daar elders een registratie van Joodse kinderen had plaats gevonden; in het materiaal bevindt zich een briefje, waarin een HBS-directeur de ouders aanschrijft, dat ‘de Regerings-commissaris voor Amsterdam’ een opgave van de Joodse leerlingen wenst; het is gedateerd 10 juli en vermeldt, dat deze opgave nog ‘vandaag’ moet worden gedaan, met het oog op onmiddellijke doorzending; een zijner collega's schrijft op dezelfde datum: ‘Dringend verzoek ik U mij per omgaande’ (tweemaal in tekst onderstreept, J.P.) ‘en dit verzoek is werkelijk zéér dringend, opgave te doen.’ Dringend, en zéér dringend, ja, werkelijk zéér dringend en per omgaande. Het treft alleen, dat de hierboven genoemde dr. Gunning pas op 30 augustus om dezelfde opgave vroeg. De registratie had aanvankelijk alleen plaats op openbare scholen. Uit diezelfde notulen blijkt ook, dat hier en daar directeuren en leraren al afscheid van de Joodse kinderen namen. Wat te doen? Nu geviel het dat er al iets gedaan was. De Coördinatie-Commissie had nog vóór 1941 reeds een ‘Adviescommissie voor het Onderwijs’ ingesteld, die op 10 december 1940 voor de eerste maal onder voorzitterschap van de Amsterdamse rabbijn J.H. Dünner bijeenkwam; buiten haar voorzitter telde zij als leden de heren H. Jacobs (directeur van de Joodse HBS), drs. W.S.H. Elte, I. van der Velde, K. Ochsenmann (oud-hoofd van een school in Frankfurt-am-Main als adviserend lid) en mr. A.G. Lissauer (secretaris). Na een aantal vergaderingen kwam zij eind januari 1941 reeds uit met een rapport, dat een aantal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overwegingen en beginselen bevatte, waarop men in belangrijke mate kon voortbouwen, toen men handelend moest optreden, hetgeen in de zomer van 1941 onvermijdelijk leek. De Joodse Raad vormde toen een eigen commissie, waarvan de leden waren de heren A. Bartels, J.H. Dünner, W.S.H. Elte, Jerohm Hartog en I. van der Velde; voorzitter van deze ‘Centrale Commissie voor het Joodse Onderwijs’ werd prof. Cohen zelf. Zij vergaderde de eerste maal op 14 augustus 1941. Er was inderdaad werk aan de winkel, want op 16 augustus ging een stuk uit van het departement van prof. Van Dam, een figuur, die, meer slap dan fout, voortdurend concessies aan de Duitsers deed en daardoor de verantwoordelijkheid op zich laadde voor vaak noodlottige maatregelen. Dit stuk, ‘niet voor publicatie in welke vorm ook bestemd’, heft aan met de mededeling dat de Rijkscommissaris op korte termijn maatregelen wenste voor afzonderlijke Joodse scholen en Van Dam verzoekt met zo groot mogelijke spoed hem opgave van de aantallen daarvoor in aanmerking komende kinderen; geen enkele school lijkt hier overgeslagen. In de notulen van de Joodse Raad komt deze kwestie op 19 augustus weer voor en is sprake van de opening van deze scholen op 1 september, al zal wel vier weken uitstel nodig blijken. ‘Hoe het in kleine plaatsen moet worden, is nog absoluut niet te zien’. Inderdaad. ‘De Joodse Raad moet later alles betalen’. Niet alleen moesten de Joodse kinderen van de ‘Nederlandse’ scholen af, maar ook de ‘Nederlandse’ van die scholen, die speciaal voor Joden werden bestemd. Voor kleine plaatsen was het inderdaad een onoplosbaar probleem. Wat te doen op Goeree-Overflakkee, met één Joodse leerling op het hele eiland? Aa kiest ‘betrekkelijk willekeurig’ de situatie in de Gelderse Achterhoek, die, hieronder weergegeven, de moeilijkheden verduidelijkt (zie tabel blz. 138). Na diverse besprekingen, vermeldt Aa, lukte het in Doetinchem en in Winterswijk streekscholen gevestigd te krijgen, resp. door 33 en 28 leerlingen bezocht. Men moet zich maar niet vragen, wat dat bij de steeds slechter wordende verbindingen betekende; de Duitsers hieven dat bezwaar na enige tijd op, eerst door ‘evacuatie’, daarna door deportatie. Men moet ook maar niet vragen, hoe de onderwijzers op dergelijke scholen moesten werken, met kinderen van uiteenlopende leeftijden en afkomstig van allerlei scholen. In héél zeldzame gevallen stond het departement toe, dat een alleenstaand kind toch nog op de algemene school | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spreiding der Joodse leerlingen L.O. in de Gelderse Achterhoek
mocht, in Middelharnis, Oisterwijk en Dorp-Rheden; vele verzoeken wees het af, o.m. voor het enige kindje in Muiderberg. Dan maar geen school - en in vele gevallen in de provincie zat er niet anders op. Wij komen op dit alles later nog terug. Officieel kwam de hele zaak in de openbaarheid - het was geen donderslag bij heldere hemel, zegt Aa - toen op 29 augustus in de bladen een mededeling van Van Dam verscheen, die de lopende geruchten bevestigde: het Joodse kind op de Joodse school, die beschouwd moest worden als een ‘ongesubsidieerde inrichting van bijzonder onderwijs’. Aangezien echter ‘voorshands’ de gemeenten alles regelden en betaalden, waren deze Joodse scholen in wezen openbaar. Alle wetten, het schoolwezen betreffende, bleven voor het Joodse kind gehandhaafd - op de enkele kleinigheid na, waarvan hierboven nu juist aldoor sprake is. En dat omdat dit kind, volgens de sibbekundige Keuchenius van een ‘Vooraziatisch-Orientaals-Oostbaltisch-Alpine Mongools-Noords-Hamitisch-Negers rassenmengsel’ was.Ga naar voetnoot1 Halfjoodse kinderen liepen vrij; schrijver dezes herinnert zich met welk een enorme haast na een succesvol rasonderzoek van voljoods tot half joods gepromoveerde leerlingen plachten de Joodse school te verlaten (te ontruimen, beter gezegd), waar hij doceerde; het was of er een pest was uitgebroken... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Joodse Raad zou ten bate van dit onderwijs gaandeweg een heel apparaat opbouwen onder leiding, in naam van prof. Cohen, in wezen van enkele uit het Nederlandse onderwijs afkomstige figuren; later komt dit alles nog ter sprake. Het eerst nodige bleek een landelijke enquête, waarvoor een achttal speciaal geïnstrueerde enquêteurs werd ingeschakeld: ‘Een schat van gegevens werd verzameld, waar menige Gemeente en Rector later uit geput heeft. Aantallen leerlingen en leerkrachten en de bevoegdheden der laatstgenoemden, etc. werden genoteerd. Wensen werden opgeschreven, vragen beantwoord, instructies (vooral betreffende de verhouding met de overheid) werden gegeven’. Deze korte aanhaling uit een veel uitvoeriger geheel diene tevens om te verduidelijken, hoezeer de Joodse Raad in deze overgangstijd van kwaad tot erger groeide in wat steeds meer zijn functie zou worden: de regering van de staat in de staat, beter: van het volk in het volk, waartoe de Duitsers de Joden wilden isoleren. Zij openbaart tevens de noodzaak, misschien wel de toen gegroeide onontkoombaarheid van een steeds verder om zich heengrijpende, steeds dieper gravende activiteit, welke mensen aantrok die op hun beurt weer activiteiten schiepen. Men hoeft tot begrip hiervan niet eens ‘de wet van Parkinson’, die naoorlogse ontdekking, in ogenschouw te nemen; er zou spoedig een dwang werken, harder en zwaarder dan welke andere ook: die van zich bezigheden te verschaffen ten einde de dreigende ondergang te weren. Maar dit is een uitweiding. Keren wij terug tot de organisatie van de herfst van 1941. Allereerst wat in de grondwet heet ‘voldoend openbaar algemeen vormend lager onderwijs’ - hiervan kwamen alleen de twee laatste adjectieven tot hun recht: vormend lager. Aanvankelijk was de maatstaf van Van Dam: in een gemeente met minimum 50 leerlingen een lagere school; korte tijd later verruimde hij dit voorschrift, zodat er in 32 gemeenten scholen kwamen, die op sommige plaatsen (Onstwedde, Oss, Almelo) uiteraard streekscholen werden. In 1942 konden hier en daar burgemeesters nog toestemming tot de oprichting van een school krijgen (Zeist, Doetinchem, Breda o.a.). Er openbaarde zich een groot tekort aan leerkrachten, maar men redde zich: Joodse arbeidskrachten, die in hun jeugd wel eens een akte LO hadden gehaald, maar een andere weg waren ingeslagen, waren veelal werkloos geworden en gingen voor de klas staan; elders behielp men zich met onbevoegden (‘een novum in het reeds zo lang wettelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
streng geregelde LO’, zegt Aa). In Gouda leidden een jonge advocate met twee andere ontwikkelde meisjes een volledig schooltje. Hiermee zijn wij natuurlijk al buiten het LO getreden. Daar waren immers ook ULO-scholen, soms verbonden aan een lyceum; Aa gewaagt in zijn stuk (opgesteld in de zomer van 1942!) van een ‘schrijnend tekort aan akte-bezitters Handelskennis en vooral Wiskunde’; in de dadelijk hierna intredende deportatie-periode zou dit tekort veel minder gaan ‘schrijnen’ - en schijnen. Voortreffelijk werk is in deze scholen gedaan door studenten. Een enkel cijfer betreffende dit ULO (september 1941). Amsterdam: openbaar 480, bijzonder 210 = 690. Buiten Amsterdam: 860. Totaal dus 1550 Joodse ULO-leerlingen in Nederland. En dan het VHMO. In Amsterdam en Den Haag hadden de burgemeesters reeds meteen scholen van dit type opgericht: in Amsterdam een lyceum en een HBS-A, in Den Haag alleen een lyceum. In andere steden bereidde men spoedig dergelijke scholen voor; voor de verspreid wonende Joodse leerlingen overwoog men de stichting van een internaat in Amsterdam. Aa vermeldt de oprichting van verdere lycea in Rotterdam, Arnhem, Den Bosch, Hilversum, Haarlem, Groningen, Zwolle, Útrecht en Leeuwarden; in Enschede behielp men zich met een z.g. afdeling van het lyceum in Zwolle. Ook hier de voor de hand liggende moeilijkheden met leerkrachten, leslokalen; voor het tekenen deed men een enkele maal een beroep op een schilder, voor de biologie op een arts. Cijfers hier per maart 1942 (zie tabel blz. 141). Het moeilijkst viel nog de organisatie van het Nijverheidsonderwijs met zijn zeer gespecialiseerde studie-richtingen: buiten de drie grote steden werden van meer dan 110 verschillende scholen, met in totaal ettelijke honderden opleidingsmogelijkheden, Joodse kinderen verwijderd. Alleen in Amsterdam waren op de twee Middelbaar Technische scholen 28 leerlingen, verdeeld over 8 beroepsopleidingen; 14 leerlingen bezochten vier technische avondscholen; 133 de ambachtscholen, verdeeld over acht verschillende beroepsopleidingen, met ieder weer twee klassen. Geen leermiddelen, geen lesruimten, geen leerkrachten; hier bleven honderden leerlingen van onderwijs verstoken, totdat de deportatie zich ook over hen ontfermde en de ‘arbeidsinzet in Duitsland’ aan dit ongewenste leeglopen op Duits-doel-treffende wijze een eind maakte. En dan was er nog het Voorbereidend Onderwijs, er was het Buitengewoon Lager Onderwijs, met zijn vele blinden en doofstommen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in Amsterdam 175, Den Haag 39, Rotterdam 15 en in den lande 25 leerlingen; in de drie grote steden kwam het tot de instelling van bijzondere scholen of klassen; elders werden de Joodse leerlingen herplaatst op hun vorige school - voorlopig. In Amsterdam organiseerde men een school voor VGLO (80 leerlingen). Men richtte haastig in Amsterdam een onderwijzersopleiding in, nl. een Vormschool voor
Fröbelonderwijzeressen, een Spoedopleiding voor onderwijzers(-essen) en een Opleidingsschool voor onderwijzers(-essen); de eerste telde 13 leerlingen; de spoedopleiding circa 30; hiervan viel het eerste examen in juni 1942 (Aa vermeldt dat de practijkeis voor 1944 verzwaard zou worden). Een Joodse Kweekschool telde mei 1942 eveneens circa 30 leerlingen. Voor clubjes van maximaal drie leerlingen mochten Joden les krijvan van niet-Joodse docenten, mits zij (de Joden bedoeld waarschijnlijk) ‘volwassen’ waren; volwassen heette men op zijn 18de jaar. Dit voorschrift is later weer eens gewijzigd. Medio september kwam een beslissing af, dat 399 Joodse studenten, d.w.z. derdejaars en ouderen, nog Hoger Onderwijs mochten genieten en dat uitsluitend in Amsterdam; zij zouden daarvan bericht krijgen, heette het in de vergadering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de Joodse Raad van 17 september. Wij hebben maar niet nagegaan of dat bericht inderdaad is gekomen. En dan kwamen er nog allerlei cursussen, clubjes e.d. van de meeste daarvan. Schrijver dezes herinnert zich, hoe een zevental meisjes van de MMS in Amsterdam voor huisonderwijs zelf een lerarencorps bijeenzochten, waarvan hij deel uitmaakte (voor het vak kunstgeschiedenis); deze lessen behoren tot zijn gelukkigste herinneringen uit die tijd. Een aantal bevoegde Joodse leraren richtte de opleidingscursus ‘Athenaeum’ op die klaarmaakte voor allerlei examens, in de eerste plaats voor het Staatsexamen; in het prospectus blijken ook opleidingen voor de duur van twee jaar ontworpen. Er is toen veel, heel veel les gegeven, onder vaak buitengewone (men vergeve dit kleurloze woord) omstandigheden. Ongetwijfeld zou over juist deze ervaringen, van hemzelf en van zijn collega's, zo niet een boek, dan toch een novelle te schrijven zijn, maar dan niet zonder een ondertoon van diepe weemoed en - het hoge woord moet eruit - toch ook van verslagenheid. Maar in het najaar van 1941 liep alles nog. De Duitsers naderden Moskou, maar de Joodse kinderen gingen naar de Joodse scholen, waar ze les kregen van de Joodse leerkrachten. Ook dit zou een boek vereisen, geen novelle, maar een roman. De lessen begonnen, de kinderen leerden, maakten huiswerk, bereidden repetities voor, zouden examen doen. Sommige examens leken moeilijkheden te bieden: ze werden wel eens in zalen van gebouwen gehouden, met een bordje ‘Voor Joden verboden’. Men richtte hier en daar voor Joodse examinandi aparte lokalen in, totdat de Duitse autoriteiten bepaalden, dat de zalen, waarin de examens werden afgenomen, tijdens deze examens niet als publieke lokalen waren te beschouwen. Voor het mondelinge gedeelte moesten de Joden in het aldus steriel verklaarde gebouw toch weer in aparte lokalen, opdat er geen ‘aanraking’ zou plaats hebben tussen hen en niet-Joodse examinandi. Voor de Middenstandsexamens in 1942 behoefde geen afzonderlijke Joodse examen-commissie te worden benoemd, zodat hier enige aanraking, zij 't ook geringe, onvermijdelijk bleek; men mag slechts hopen, dat de examinatoren er geen schade van hebben ondervonden. De laatste vraag stelt de lezer vermoedelijk al: ging dat nu maar zo? Deed nu maar iedereen, of dat zo moest en niet anders kon, met wat gemopper, gesmoord en voor de Duitsers onhoorbaar? Gelukkig hoeft het antwoord niet geheel en al bevestigend te luiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar is in de eerste plaats het protest, door de Joodse Coördinatie-Commissie op 12 september 1941 tot Van Dam gericht, waarin zij vaststelt dat deze maatregelen volkomen indruisten tegen letter en geest van de bestaande bepalingen in grondwet en wet. ‘En daarmede is ook inbreuk gemaakt op een, diep in het Nederlandse Volk verankerde traditie van eeuwen her’. Hier en daar vindt men in het materiaal sporen van individuele protesten; zo hebben in Haarlem twee onderwijzeressen bij het BLO geweigerd op school te blijven, als de Joodse kinderen haar verlieten; schrijver dezes heeft dit nog eens nagevraagd en het bleek hem, dat een van deze beide dames onmiddellijk haar betrekking neerlegde, de andere met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. De heer J.C. Haspels, burgemeester van Enkhuizen, deelde Van Dam mede dat hij, zich hierbij baserend op de wet, de hem gegeven bevelen niet zou uitvoeren. Van Dam antwoordde n.b. dat hij het ‘volmaakt’ met hem eens was; ‘deze maatregel is onwettig’. Dat had hij, Van Dam, ‘den Duitsen autoriteiten ook terdege onder het oog gebracht’. Echter: ‘zij hebben mij bevolen hem toch uit te voeren’. En dat moest burgemeester Haspels, in zijn ogen een trouw vaderlander, ook maar doen. De Meldungen aus den Niederlanden stellen vast, dat zowel van Katholieke als van Protestantse zijde de verwijdering van Joodse leerlingen zowel openlijk wordt bestreden als gesaboteerd en drukt een brief van de aartsbisschop van Utrecht af over deze materie alsmede een van het Bestuur van de Bond van Verenigingen voor Christelijk Nijverheidsonderwijs. In het boek van Stokman komt deze aangelegenheid ter sprake voorzover het de uitspraak van de aartsbisschop betreft, die volstrekt en onvoorwaardelijk weigerde aan Katholieke schoolbesturen toe te staan, ‘katholiek gedoopte kinderen om hun Joodse afstamming van de scholen te verwijderen of daarop in het vervolg niet meer toe te laten’; het onderwijs aan deze kinderen moest dus op de gebruikelijke voet voortgaan. Touw noemt de houding van het gehele Christelijke onderwijs na de beruchte circulaire van Van Dam ‘plotseling duidelijk, krachtig en hardnekkig’; men diende de aanschrijving naast zich neer te leggen, heette het, hetgeen ook gold indien het vermoeden bestond dat geen leerlingen van Joodsen bloede de school bezochten. Daarop wist Van Dam wel raad: niet die schoolbesturen dreigde hij, maar de Joodse ouders of verzorgers, wanneer die de kinderen op de verboden scholen wilden laten. ‘Welk een lafheid!’ zegt Touw, die tevens gewag maakt van een ‘uitvoerig en tijd- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rovend onderzoek’, ingesteld naar het aantal Joodse kinderen, behorend tot een Protestantse Kerk. Dit blijkt verrassend laag; zo komt men buiten Amsterdam niet boven 20 hervormde kinderen, waarvan 6 vreemdelingen. Veel kon men natuurlijk niet voor ze doen; bovendien namen spoedig andere antisemietische maatregelen de aandacht van allen in beslag, die de politiek van de bezetter verwierpen. |
|