[XLVIII]
een van de voornaamste verschijnselen van de negentiende-eeuwse geschiedenis is en blijft de opkomst van de arbeiders- en vakbeweging op socialistische grondslag. Van deze veelbewogen historie kunnen hier alleen enkele feiten-met-jaartallen vermelding vinden. Als stichtingsdatum van de z.g. Eerste Internationale mag men beschouwen 28 september 1864, toen in Londen de International Working Men's Association tot stand kwam; in de toen door Karl Marx geleverde bijdrage vindt men aan het eind de leuze, die men ook op de achterwand van deze zaal kan onderscheiden en die trouwens door hem reeds aangeheven was in het Communistisch Manifest van 1848.
Deze Eerste Internationale hield zich staande tot 1872 [formeel tot 1876]; de Tweede, opgericht in 1889, was een langer leven beschoren, hoewel zich ook in haar al spoedig spanningen voordeden, welke zich concentreerden op een drietal kernproblemen: het z.g. ministerialisme [het zitting nemen van socialisten in niet-socialistische kabinetten], het kolonialisme en last, not least de oorlog. Vooral op internationale congressen kwam het tot niet zelden hoog lopende debatten over deze inderdaad brandende meningsverschillen en juist het in Amsterdam in 1904 gehouden congres [hier afgebeeld, in het Concertgebouw] onthulde de steeds toenemende afstand tussen de standpunten. Op deze afbeelding ziet men als tweede achter de bestuurstafel de Nederlandse socialistenleider Troelstra, naast hem de in 1919 zo wreedaardig vermoorde, hoogbegaafde Rosa Luxemburg; haar partijgenote, Klara Zetkin, is aan het woord; aan de Franse tafel zit Jean Jaurès, de eminente partijleider, ook hij, reeds in 1914, op schandelijke wijze omgebracht. Ook dit congres leidde niet tot een oplossing; het is zelfs de vraag, of het door de verdoezeling van wat hier werkelijk onder het oog gezien had dienen te worden, er niet in sterke mate toe bijgedragen heeft, dat allen, die bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog de verlossende daad van het internationale socialisme verwachtten, op catastrofale wijze overrompeld werden door een falen, een versagen, dat natuurlijk het einde van deze Tweede Internationale moest betekenen. Maar misschien moeten later geborenen ook hier bescheidenheid betrachten. Het was immers de tijd, waarin, volgens de tekst van het prachtige, toen nog vaak gezongen lied, ‘d'Internationale morgen [zou] heersen op d'aard’, waarin men nog leefde in een spanningsverhouding tussen droom en daad, waarin voor velen het socialisme nog een avontuur betekende, waarin offervaardigheid en overgave gevoeld werden als gebiedende eisen.
Niets zou hier gemakkelijker vallen dan de sneer. Zij zou een waarheid bevatten, maar