[XLVII]
ze kijken ons van deze alleraardigste opnamen wel heel trouwhartig aan: die jonge man, die jonge vrouw. En ze hebben recht op een bepaald vriendelijke introductie bij de lezer, zonder enige, nogal gemakkelijke, ironie te hunnen koste. Als illustratie bij het uit een Europa onweglaatbare thema ‘humaniteit contra oorlog’ is dit misschien het ene uiterste. Het andere ware Picasso's Guernica of een foto van Hirosjima. Het gaat om het protest tegen geschonden menselijkheid, met de zachte of met de harde pedaal, maar hoorbaar. Deze oudste foto's [1867] uit het archief van het Nederlandse Rode Kruis tonen ons een verpleger en een verpleegster, in dienst van een van de helaas niet overtalrijke humanitaire ideeën, in de loop der historie verwezenlijkt. Op school leren wij op dit terrein enkele namen, zo die van Florence Nightingale, de werkelijke heldin van de Krimoorlog [1853-1856] en misschien ook die van de Zwitser Henri Dunant [1828-1910]; ons onderwerp hier is deze laatste. Beïnvloed door het ook in onze Vaderlandse Geschiedenis voorkomende Réveil, bezeten van zijn idee, de bestrijding van de oorlog, fanatiek propagandist, was Dunant tenslotte niet veel meer dan een van die vrij alledaagse doorsneemensen, waar de aanbidders van de Grote-Man-in-de-Historie nooit zo goed raad mee weten, maar die in bepaalde omstandigheden het verstand en het gevoel, zeggen wij: het geweten, ener gemeenschap mobiliseren voor een verheven doel. In 1864 werd dankzij Dunant bij de Conventie van Genève het Rode Kruis geboren. Er ware nog veel te verhalen over het verdere leven van zijn geestelijke vader - en helaas niet veel opwekkends, maar dit blijve achterwege. Interessanter is het antwoord door zijn biograaf Martin Gumpert [1938], een door ons ook om ander werk hooggeschat auteur, gegeven op de vraag, waardoor de humanitaire strevingen van Dunant en zovelen van zijn
generatie niettemin in de catastrofe van 1914 zo jammerlijk schipbreuk hebben geleden. Volgens hem door hun zwakte, hun onpolitieke houding, hun kleurloosheid van gevoel, hun onwetenschappelijke methode, hun tekort aan radicalisme; men zou samenvattend willen zeggen dat voor Gumpert dit pacifisme, achteraf bezien, te onklaar en te lichtvaardig tegenover de realiteit gestaan heeft. Dat was in 1938. In het licht van de Tweede Wereldoorlog en zijn nasleep mag men misschien bovendien uitspreken, dat maar al te velen, bij alle positief waardeerbare pogingen tot humanisering van de oorlog, deze laatste eigenlijk te zeer hadden aanvaard als een ‘normaal’ optredend verschijnsel en te weinig getracht door te dringen tot de wortel van dit kwaad: teveel goede bedoelingen, te weinig inzicht, te veel filantropie, te weinig polemologie...