[XLI]
duitse examenvraag, universitair natuurlijk: ‘Was war Goethe vor Weimar?’ Antwoord: ‘Der junge Goethe’. Het is deze jonge Goethe die de lezer gelieve te beschouwen op ‘ohne Zweifel eines der bedeutendsten Genrebilder die unsere Zeit hervorgebracht hat’, van de hand van [wij citeren de grote Brockhaus-encyclopedie van 1853] ‘einer der grössten Maler der neuern Zeit’. Wie was wel die Zéér Grote? Friedrich Spielhagen, waarlijk niet de eerste de beste, noemt hem in zijn inleiding tot zijn Goethe's Frauengestalten, een boekwerk van welgemeten 48 bij 35 cm, als kunstenaar alleszins verwant aan Goethe [der alte Goethe, vermoedelijk]: ‘Wie ist hier alles Fleisch von seinem Fleisch und Bein von seinem Bein!’ Nu hebben wij de lezer, naar wij hopen, in voldoende mate nieuwsgierig gemaakt naar deze Evenknie, vlees en been, toch minstens van de orde van een Rafaël of Rembrandt, en onthullen zijn naam: Wilhelm von Kaulbach [1805-1874]. Arme man! In de vooroorlogse druk van een onzer algemene encyclopedieën nog bedacht met een kolom-met-een-plaatje, lag hij in de naoorlogse eruit: in een moderne encyclopedie voor de kunst heet zijn oeuvre ‘uiterst omvangrijk, maar thans vrijwel vergeten’. Een les? Misschien voor diegenen in onze tijd, die, als deze schrijver, het aan dezelfde vrouwengestalte door Thomas Mann gewijde verhaal Lotte in Weimar als een meesterwerk beschouwen en deze auteur als bij uitstek geestelijk verwant met de grootste Duitse dichter.
Het is dus Lotte, de vrouwelijke hoofdfiguur in Die Leiden des jungen Werther [1774]. Von Kaulbach toont ons het ogenblik, waarop Werther haar voor het eerst ziet: ‘ein Mädchen von schöner Gestalt, mittlerer Grösse, die ein simples weisses Kleid, mit blauroten Schleifen an Arm und Brust, anhatte’; zij deelt brood uit aan de zes kinderen om haar heen; dat op dit plaatje zeven voorkomen, dus eentje toe, blijve toegeschreven aan Von Kaulbachs artistieke vervoering. Op de oorspronkelijke, veel grotere, tekening is duidelijk te zien, dat de kunstenaar, hierin Goethe nauwkeurig volgend, het meisje de gitzwarte ogen verleend heeft die de ‘echte’ Lotte niet had, maar wel een van de niet spaarzame volgende ‘Frauengestalten’ in dit daarmee nogal druk bezette dichterleven. Mochten wij deze of gene lezer met deze wat baldadige opmerkingen aanstoot hebben gegeven, laat hem dan bedenken dat de samensteller van een werkje als dit óók wel eens iets anders wil dan - met een woord van Willem Paap - uit Goethe - Dante - Vondelen gaan. Goethe kan er heus wel tegen, de jonge zowel als de oude.