[XXXVII]
van voltaire naar mozart: helaas kunnen wij, dilettanten in muziek en muziekgeschiedenis, de lezer niet meer bieden dan enige regels uit de bekende brief, op 3 juli 1778 uit Parijs door Mozart gezonden aan zijn ‘très cher Père’, een paar uur nadat hij in de Franse hoofdstad zijn moeder verloren had, een brief, waarin hij van dit voldongen feit nog geen mededeling doet, maar zijn vader er wel alvast zo goed mogelijk op voorbereidt. Welnu, na nog wat bijzonderheden over een concertuitvoering gaat de tweeëntwintigjarige meester voort: ‘Nun gebe ich Ihnen eine Nachricht, die Sie vielleicht schon wissen werden, dass nämlich der Gottlose und Erzspitzbub Voltaire sozusagen wie ein Hund, wie ein Vieh crepiert ist - das ist der Lohn!’
Inderdaad was Voltaire enige weken daarvoor, op 30 mei, ‘crepiert’. Men zou kunnen zeggen: deze woorden liegen er niet om en zou even willen spelen met de gedachte, dat het verscheiden van deze verworpene Mozart ertoe gebracht heeft het Kyrie [in Es-Dur, K.V. 322], waar hij dat jaar aan werkte, maar onvoltooid te laten, omdat hij geen behoefte gevoelde, voor zo iemand de erbarming des Heren in te roepen [Kyrie Eleison: Heer, erbarm U]. Onze Wolfgang Amadé [zo tekende hij zich] zou er vermoedelijk hevig van geschrokken zijn, indien iemand hem voorspeld had, dat meer dan een zijner latere - en beste - scheppingen bij deze en gene toehoorder enige gedachte zou kunnen opwekken aan de ‘Gottlose und Erzspitzbub’ voornoemd.
Zou de Bassa Selim uit de Entführung werkelijk misstaan hebben in een ‘Oosters’ verhaal van Voltaire? En was de ‘spot met de leugenachtigheid van 's mensen zelfrechtvaardigingen’ [Prof. Mönnich], de speels gehouden ernstige ontmaskering aan het eind van Cosi fan tutte Mozarts veel oudere tijdgenoot helemaal vreemd? En wat te zeggen van Figaro, Don Giovanni, ja, van de Zauberflöte, van de vrijmetselaar Mozart?
Met deze aanduidingen, waarvoor bij voorbaat de clementie zij ingeroepen van alle Mozartologen, is zelfs geen begin van een aanloop bedoeld tot een verhandeling ‘Voltaire en Mozart’. Zij willen enkel de ruimte vullen waar het bijschrift had moeten staan, waarmee deze grootste onder de groten recht ware wedervaren.
Dit schilderij van ene Thaddäus Helbling wordt door de ene kenner op 1766/7, door de andere op 1770 gedateerd. Of het helemáál echt is? Het geldt algemeen als niet onecht; Mozarts ogen zijn er echter bruin van kleur op en dat klopt hoogstwaarschijnlijk niet. Maar zijn persoonsbeschrijvingen vormen weer een hoofdstuk op zichzelf, waar wij ons dan ook ver vandaan houden.