[XXXIII]
vele jaren geleden verscheen in de kranten het bericht dat iemand, of iets, in de Verenigde Staten het initiatief genomen had tot de oprichting van een Pantheon der Mensheid, waarin voor de allergrootsten uit de wereldgeschiedenis een reeks passende monumenten zou verrijzen. Voor Nederland, heette het, had men daarbij aan een drietal vertegenwoordigende figuren gedacht: aan Rembrandt, Spinoza en Grotius. De veel bescheidener doelstelling van dit boekje maakt het helaas onmogelijk, zonder scheeftrekking van verhoudingen, deze alle drie erin onder te brengen; Spinoza kunnen wij nog aan het eind binnensmokkelen, maar Grotius moest afvallen. Rest dus als representant bij uitstek van de gouden eeuw der Nederlandse beschaving Rembrandt, hiernaast afgebeeld in een zelfportret, hem voorstellend in zijn werkplunje, [‘sooals hij in syn schilderkamer gekleet was’], in de kracht van zijn leven, nog geen vijftig jaar oud. Deze tekening bevindt zich, met nog vele andere schatten, in het Amsterdamse Rembrandthuis, een klein museum, waarvan wij ons wel eens afgevraagd hebben, voor hoeveel Nederlanders méér het de dubbel-gesterde bedevaartplaats in hun reisgids ware geweest, als het maar in het buitenland had gestaan, nu bezoeken het vrijwel uitsluitend vreemdelingen! Wij hadden natuurlijk een schilderij, of een ets kunnen kiezen; toevallig viel ons oog weer eens op deze tekening, een van de naar schatting tweeduizend, door de meester nagelaten, een ‘chaos vol oneindige afwisseling’ [Schmidt-Degener], vrucht van een talent dat een Fransman wel eens gekarakteriseerd heeft als ‘une infinité de pensées dessinées’, een oneindigheid van getekende gedachten. In beide aanhalingen staat het woord oneindig.
Men bekijke even rustig deze tekening. Mag men zeggen: een minimum aan uitdrukkingsmogelijkheden, een maximum aan uitdrukkingskracht? En wat betekent dat laatste anders dan de, ook in het alledaagse, het simpelste, bereikte maximale verkondiging van waarden en waarheid?
Zelden zijn zij zo onbewimpeld, zo krachtig en zo verheven verkondigd in de Europese geschiedenis als door Rembrandt, een Nederlandse, een Leidse molenaarszoon uit de zeventiende eeuw. Zijn huis stond - en staat - in de Amsterdamse Jodenbreestraat.