[XXXI]
een bladzijde uit Luthers ‘Auslegung der Episteln und Evangelien’, met kanttekeningen van de hand van de Zwitserse hervormer Huldrych Zwingli [1481-1531]: twee belangrijke reformatoren van die tijd dus op één plaatje ‘gevangen’, resultaat van de nogal hachelijke poging, met één simpele afbeelding de herinnering op te roepen aan de in de eerste helft der zestiende eeuw aangevangen indrukwekkende revolutie der Reformatie. Nogal hachelijk, want het is voor iedereen duidelijk, dat de Calvinisten en de Dopers, deze laatsten in hun uiteenlopende schakeringen, daarmee buiten het beeld blijven, zeker ten onrechte, zo niet in de geschiedenis van Europa, dan toch in die van deze Lage Landen. Om nog niet eens te spreken van het wijdere aspect, dat zich onthult voor wie zich rekenschap geeft van het geheel van schokkende omwentelingen op geestelijk en maatschappelijk gebied, zich voltrekkend in samenhang met de beweging, die toen ergens in een Duits universitejtsstadje, in Wittenberg, op die gedenkwaardige 31ste oktober 1517 begonnen was of begonnen heette, want over de verkondiging van de vermaarde 95 stellingen op die datum bestaan nog enige, zij 't niet erg belangrijke, onzekerheden.
Niet erg belangrijke: Luthers optreden betekent in elk geval voor de latere historicus een opening, een begin van doorstroming, daar waar veel verstard was, het zoeken verder van een houding tegenover het eens zo onaantastbare maar nu gaandeweg zich ontbindende middeleeuwse wereldbeeld, de hernieuwde bezinning op 's mensen bestaan en bestemming in de wereld. Daarmee gaat gepaard de poging, tot klaarheid door te dringen omtrent de verhouding, zo niet van kerk en wereld, dan toch in elk geval van kerk en staat, steeds gebiedender eis in een tijdsgewricht, waarin de omtrekken der nationale gemeenschappen zich scherper aftekenen en een geleerde, spitsvondige, nuchter denkende Italiaan, Nicolò Machiavelli, dit probleem in een volstrekt wereldlijke sfeer benadert. In onze tijd, waarin in Rome een oecumenisch concilie plaats vindt, zij, welhaast ten overvloede, tevens eraan herinnerd, hoe met Luthers optreden de breuk zich geopenbaard heeft in de eenheid of schijn-eenheid der Westerse kerk. De historicus constateert ook hier de herhaling van een verschijnsel, waarmee hij bij de beschouwing der geschiedenis maar al te vertrouwd raakt: de Augustijner monnik en theoloog Maarten Luther [1483-1546] heeft te goeder trouw geloofd en gewild dat hij een weg naar vroeger had betreden, in werkelijkheid had hij de stoot gegeven tot een gebeuren ‘naar voren’. Het woord revolutie mag dan terugwenteling betekend hebben, vrijwel overal en altoos bleek dit terug onmogelijk, nadat eenmaal de wenteling was aangevangen.