[XXV]
waar twee groten elkaar ontmoeten, plegen wij aanvankelijk op enige afstand en met ontbloot hoofd even te blijven stilstaan. Dit is de schets door Albrecht Dürer [1471-1528] gemaakt bij zijn ontmoeting met Erasmus [1469-1536] op de Grote Markt te Brussel: de grootste Duitse beeldende kunstenaar en de grootste Europese humanist, de laatste tevens Nederlander; hoe ver en hoe vaak ook buiten zijn vaderland, is hij dat bij alle veronachtzaming toch een beetje gebleven, getuige de zucht op zijn sterfbed in de moedertaal: ‘Lieve God’.
Niet zo heel lang na deze ontmoeting schreef Dürer in zijn reisdagboek, op het valse gerucht van Luthers dood: ‘O, Erasmus van Rotterdam, waar wilt gij blijven? Hoor, gij ridder van Christus, rijd uit naast den Here Christus, beschut de waarheid, verwerf der martelaren kroon. Gij zijt immers maar een oud manneken. Ik heb U horen zeggen, dat gij u zelf nog twee jaar te geven hebt, waarin gij nog deugt om iets te doen, besteed die goed, ten bate van het Evangelie en het ware christelijke geloof... O, Erasmus, sta aan deze zijde, opdat God zich over u roeme...’
Prof. Huizinga, aan wiens Erasmus-biografie dit citaat ontleend is, voegt daaraan toe: ‘Er spreekt vertrouwen uit in Erasmus' kunnen, maar op de bodem ligt toch de verwachting, dat hij dit alles niet zal doen. Dürer had Erasmus wel begrepen.’
Dit laatste is o.i. waar, maar niet geheel waar: Dürer had Erasmus inderdaad wel begrepen, maar niet helemaal begrepen. Het valt het nageslacht uiteraard gemakkelijker dan deze tijdgenoot, de mens Erasmus genuanceerder te zien en zijn onverloochende strijdbaarheid te onderkennen in een perk, waarin het letterlijk om leven en dood ging. Geen houwdegen, natuurlijk niet; geen... Luther. Maar toch... Geven wij nu Prof. Mönnich het woord: ‘Voor onze generatie zal Erasmus levend zijn wegens zijn niet aflatende strijd om de onafhankelijkheid van de menselijke geest ten opzichte van allerlei obscurantisme’. Het is waarlijk niet alleen op grond hiervan, dat Erasmus een plaats verdient in dit boekje; als ongekroonde koning van het toenmalige rijk der letteren mocht hij daar reeds aanspraak op maken. Maar geweest te zijn als hij, gedaan te hebben als hij, is op zijn plaats, in zijn tijd bij al zijn menselijke tekortkomingen niettemin ...groot.