[XXIV]
wij wagen het te veronderstellen, dat er op de elf miljoen Nederlanders geen tien meer te vinden zijn, die zich nog opwinden over de vraag: Coster of Gutenberg. Wij geloven evenmin, dat de voorstanders van de een die van de ander nog uitmaken voor ‘domkoppen, kwakzalvers, boerenbedriegers en letterkundige schavuiten’, dit een stukje lyrisch proza van ongeveer een eeuw geleden. De ‘IJzeren Louw’ op de Haarlemse markt geeft nauwelijks meer aanleiding tot ‘costergesnoef’, of tot een ‘schandelijke ontering van Gutenberg’. Och, eigenlijk was de zaak toen al ‘afgezaagd en onbelangrijk’, zoals Busken Huet in een stuk van 1871 constateerde - en in onze tijd zal ze dat wel voor welhaast iedereen wezen. Of het nu circa 1450 Haarlem of Mainz was, in elk geval was het zeker een eeuw of vier daarvóór China, ‘ergens’ in China dan.
Over de plaats van deze uitvinding in de geschiedenis dier periode, als mede-oorzaak en begeleidend verschijnsel van de toen optredende cultuur-omwentelingen van Renaissance en Reformatie, licht ons reeds de school in. Gewoonlijk ontdekken wij pas later dat het wel degelijk toen een boekdruk-kunst was, met de klemtoon op de laatste lettergreep; wat van de persen kwam, in Duitsland, Frankrijk en Italië, was van nimmer geëvenaarde artistieke kwaliteit. Een vermaarde uitgever van klassieke werken [zozeer in vraag bij de humanisten!] was de Venetiaan Aldus Manutius [1449-1515], een grote baanbreker voor het kunstzinnig uitgegeven boek; aan zijn gelatiniseerde naam voegde hij toe ‘Romein en Philhelleen’; de ‘Aldijnen’ [zo heetten zijn uitgaven] zijn in hun soort zelden overtroffen. Zijn zoon Paulus [1511-1574] zette de zaak voort; deze afbeelding is gemaakt naar diens uitgave van Caesar, een merkwaardige reconstructie van Caesars Rijnbrug [met in de tekst uitvoerige toelichtingen].