[XIV]
in een onlangs in de Amsterdamse Universiteit verdedigd proefschrift, gewijd aan J.A. dèr Mouw [Adwaita] trof ons de aantekening, door deze dichter-wijsgeer gemaakt van een jeugdherinnering: op een zomer in een pereboom geklommen, hoorde hij, gezeten op zijn ‘koningsstoel’: ‘De stem van meester met schoolschen, eentonigen klank - Vol kale en korte Karels en Pepijnen [dikke]’.
Drie Karolingen tegelijk: Pepijn de Korte, Karel de Kale, Karel de Dikke. Niet Karel de Grote, vertegenwoordiger bij uitstek van dit roemruchte Frankische heersersgeslacht, Charlemagne, met zijn nasleep, in ons schoolboekje, van leenstelsel, oorlogen, keizerskroning [800], cultuurbevordering en sagenkring. Ja, als heerser over Frankrijk, West-Duitsland, Nederland, België, Luxemburg en [Noord]-Italië in deze tijd ook nog bevorderd tot Man van het Europa der Zes, van de E.E.G. Moesten wij dan bij de keuze ener illustratie, wie al zoveel had, nog meer geven? Natuurlijk stond Karel de Kale [823877], zijn door ons dan maar uitverkoren kleinzoon, in vrijwel alle opzichten bij hem achter, maar men zou hem, na de verdeling van het grote Frankische Rijk bij het verdrag van Verdun [843], met wat goede wil - met niet te weinig overigens - als de eerste koning van Frankrijk kunnen beschouwen, al blijft dit, met een wat ongelukkige beeldspraak tegenover deze vorst, er een beetje met de haren bijgesleept.
Wij vonden echter een tweede alibi voor onze keizer van dit plaatje: in zijn voorstelling, een miniatuur uit een in Tours vervaardigde Vulgata, ca 850, door de abt van St. Maarten aldaar [later van Marmoutier] aan de koning aangeboden, een van de schatten van de Bibliothèque Nationale te Parijs. Met de opneming hiervan willen wij immers tevens herinneren aan de grote betekenis van de door de kerkvader Hiëronymus [347-419/20] geleverde vertaling van de Bijbel in het Latijn: sinds de zestiende eeuw spreekt men hierover als ‘de