[XIII]
leest men nog Ein Kampf um Rom van Felix Dahn? Dat klassieke voorbeeld van de ‘Professorenroman’, waarmee men destijds gepopulariseerde historische kennis in brein en ‘Gemüt’ van de Duitse staatsburger placht te trechteren? In dit lijvige boek ontmoet de lezer deze Theodora [508-548], de gade van Justinianus, keizer van het Oostromeinse of Byzantijnse rijk; zij is hier afgebeeld naar een mozaïek in de San Vitale te Ravenna. Keizerin van een machtig rijk, machtig vooral dank zij de ligging van zijn hoofdstad Constantinopel, een ‘Europoort’ waardoor eeuwenlang de stoffelijke en geestelijke rijkdommen van het Oosten Europa binnenstroomden.
Justinianus [keizer van 527-565] heeft twee triomfen op zijn naam staan. De eerste is de Hagia Sophia, de wonderbaarlijke kerk, waarvan hij de voltooiing begroet zou hebben met de uitroep: ‘O, Salomo, ik heb U overwonnen!’. De tweede het Corpus Iuris, de codificatie van het Romeinse recht, vele eeuwen richtsnoer in Midden- en West- Europa en ook nu, misschien juist nu, als ‘belichaming van het beste van de humaniteit en rationaliteit der Oudheid’ [Prof. Hoetink], een hoogst waardevolle verworvenheid van de Europese beschaving. Toch kozen wij niet Justinianus' portret voor dit boekje, maar dat van Theodora.
In Ravenna staan beiden er zowat bij als heiligen, begrijpelijk, gezien de toenmalige Byzantijnse opvattingen nopens het keizerschap in het algemeen; Theodora zeker ‘even verinnerlijkt en verstild als de engelen en de heiligen om Gods troon’ [Prof. Mönnich]. De historische werkelijkheid was natuurlijk een heel stuk daaronder, maar het strekt Theodora daarom nog niet tot oneer, dat zij als dochter van een berenleider in het circus en als strip-tease-girl van zeer besproken levenswandel die troon niet alleen wist te veroveren, maar in uren van groot gevaar ook wist te verdedigen, beter dan haar gemaal, op wie men haar veel invloed toeschrijft: een Byzantijnse Evita Perón. Was het dan nodig, over haar jeugd romans te schrijven, die naar het oordeel van een Britse historicus ‘frankly scandaleus’ zijn?
Het antwoord luidt helaas ja. Wat immers is het geval? Bij diezelfde Dahn speelt een grote rol een zekere Procopius, de officiële geschiedschrijver, de hofhistoriograaf van dit keizerpaar, hetgeen toen alleen betekenen kon ophemelaar, ja, vergoder. Daartoe heeft Procopius zich gedwee geleend, maar hij heeft daarnaast in het geheim of in het geniep een geschrift opgesteld met de waarheid over zijn keizerlijke meesters, geheten Anekdoton [het onuitgegevene, oorsprong van ons ‘anecdote’]. Men had het voor verloren gehouden, maar in 1620 dook