[XII]
de volksverhuizing: verhuizen volken? Men heeft wel eens een poging gedaan de hele geschiedenis te begrijpen als een onafgebroken continuïteit van krijgs- en zwerftochten; wereldhistorie als volkenbeweging: migraties, emigraties, immigraties. Daar lijkt wel iets voor te zeggen, al begint de twijfel bij de vraag, of het inderdaad dat trekken is wat de menselijke geschiedenis bij uitstek doet ‘geschieden’, met andere woorden, of dit nu juist de doorslaggevende factor in het proces van deze historische voortgang vormt. Dit document vraagt aandacht voor de z.g. Grote Volksverhuizing, de verplaatsingen van voornamelijk Germaanse volken, of strijdbare benden daaruit, op drift geraakt in de laatste eeuw van het Romeinse Rijk [ca. 350] en pas twee eeuwen later enigermate definitief gevestigd. In die periode ondergingen, goed- of kwaadschiks, grote delen van dat Rijk, tot Rome toe, de bezetting van deze veelal als barbaren beschouwde en in elk geval afgeschilderde vijanden. Waren zij barbaren? De meeste lezers zullen zich wel losgemaakt hebben van de ouderwetse voorstelling van wildemannen in beestevellen [thans een deftige dracht, mits bontjassen geheten], hun dagen zoek brengend in het verdobbelen van de voor hen werkende vrouwen en kinderen, honingmede verorberend uit de schedels hunner gevallen vijanden - men vergeve de charge. Een aardige correctie levert de hiernaast opgenomen afbeelding, voorstellend het Onze Vader in het Westgotisch, een bladzijde uit de zesde-eeuwse Codex Argenteus, in goud- en zilverschrift op met purper geverfd perkament, de grootste schat van de Universiteitsbibliotheek in Uppsala. Deze vertaling is het werk van de Westgotische Germaan Wulfila, in 341 gewijd tot missiebisschop onder zijn volk; zij vormt als oudst bewaard gebleven document in een Germaanse taal de grondslag van de wetenschap der Germanistiek. Het mag haast een wonder heten dat na zijn vele
omzwervingen in de loop der eeuwen althans nog een deel van dit handschrift over is, 127 van de 330 bladzijden; het is wat spijtig te bedenken, dat het in de zeventiende eeuw zowaar nog enige jaren in Holland vertoefd heeft, zodat er een voor die tijd voortreffelijke uitgave van kon verschijnen, maar dat het door Isaac Vossius voor een sommetje naar Zweden is verkocht, nominaal geringer dan de vakantiereis onszelf kostte, toen wij het in Uppsala eens wilden bekijken. Voor de fanatieken onder ons: ergens in dit Uppsala kan men inderdaad nog die mede consumeren, weliswaar niet uit schedels, maar toch uit échte Germaanse drink-horens.