[IV]
de oostenrijkse cultuurhistoricus Egon Friedell betoogde eens, dat elke tijd zijn eigen oude Grieken heeft: in de Romeinse keizerperiode waren het Grote Voorbeelden, rustig, krachtig, rein; de Middeleeuwen griezelden er een beetje van; tijdens de achttiende-eeuwse Verlichting was de Helleense Oudheid een soort museum of een praktische cursus in kunstgeschiedenis, waarin alle Griekse beeldhouwers of hun rondlopende modellen onophoudelijk en ongeremd voor- en voortgingen in edele houding, wèlklinkende redevoeringen afstekend. Het verhaal bij Friedell gaat nog even verder, maar, in het midden latend wat daarvan uitkomt en wat niet, houden wij ons ervan overtuigd, dat de lezer van deze tijd, laat ons zeggen: de doorsnee-Nederlander, in elk geval enige belangstelling zal koesteren voor de doorsnee-Griek, waarvoor wij zijn aandacht vragen.
Zo ja, dan voelt hij zich vermoedelijk bij de eerste blik op deze beide afbeeldingen bij de neus genomen. De ene immers geeft een tafereel weer uit de Ilias, een van de beide heldendichten op de naam staand van Homerus [en, laat ons het maar verklappen, ook wel deswege hier opgenomen!]; wij zien, hoe Achilles zijn gewonde vriend Patroclus verbindt. De andere een uit de feesten ter ere van de god Dionysus.
Wie even verder denkt, begrijpt echter, dat de vaasschilders, die deze schijnbaar verheven, maar in werkelijkheid hoogst alledaagse, onderwerpen hadden uit te beelden, daarvoor eenvoudig weergaven, wat zij in de realiteit van alledag hiervan met hun eigen ogen plachten waar te nemen: een stukje ernst en een stukje spel uit hun eigen ervaring.
Dat spel behoeft geen toelichting. Ten aanzien van de ernst mogen wij eraan herinneren, op welk een hoog peil de medische wetenschap bij de oude Hellenen stond; laat ons volstaan met het noemen van de ene naam Hippokrates [ca. 460-377?], de ‘vader der geneeskunde’ talloze beginselen en inzichten, die onder hedendaagse artsen gemeengoed vormen, zijn voor de eerste maal door hem verkondigd, en in elk geval door zijn school. Laat ons na dit stukje ernst mogen eindigen met een o.i. aardige anecdote: toen deze Hippokrates in het Thracische Abdera kwam, verzocht men hem, de daar woonachtige Democritus [in onze ogen een van de verlichtste wijsgeren van Hellas] van zijn waanzin te genezen; wel verre van hem als een gek te behandelen, trad Hippokrates hem tegemoet met de eerbied, aan een groot filosoof verschuldigd. Een les voor bewoners van dit Abdera - en misschien ook van andere.