| |
| |
| |
Walter Polier
Onderstaand fragment is ontleend aan een in 1945 opgesteld getuigenis. Walter Polier, op 6 januari 1900 geboren, socialistisch politicus en journalist, werd in 1935 wegens illegaal verzet tegen het Nazi-bewind tot drie jaar tuchthuis veroordeeld. Nadat hij deze straf uitgezeten had, voerde men hem naar het kamp Buchenwald. Daar wist de ondergrondse kamporganisatie hem een ‘veilig’ baantje te bezorgen; op 10 mei 1940 liet men hem los.
Dit fragment geeft, gezien door de ogen van een niet-Joodse humane en betrouwbare berichtgever, een stukje Joodse ervaring weer uit de tijd vóór de systematische uitroeiing. Aan de figuur van de in dit fragment voorkomende Dr. Ding wijdt Polier elders in zijn boek een uitvoerige beschrijving: ‘Hij was een zeer intelligent mens, van beste omgangsvormen, uiterlijk tegemoetkomend, vriendelijk, vaak doodgewoon goedmoedig. Zijn gelaatstrekken waren eerder week dan streng... met een hoog, edelgevormd voorhoofd... een man met een aanleg boven het gemiddelde... En toch, ondanks zijn werkelijk prachtige aanleg, een kwakzalver en een moordenaar’. En: ‘Niemand, die hem voor de eerste maal leert kennen, kan zich aan de indruk onttrekken, dat hij een mens is van een zeer groot talent. Ieder heeft het gevoel, dat hij ook een karakter van prima formaat bezit. Zelfs de vakman die kort met hem praat, staat verbaasd over het buitengewoon veelzijdige en precieze weten, dat deze man achter zijn hoge denkersvoorhoofd er op na schijnt te houden. En toch, het is alles maar façade. Het nazisme heeft deze prachtige schepping, van nature ertoe beroepen voor de mensheid waardevolle arbeid te leveren, uitgehold en met pestlucht gevuld...’
| |
| |
| |
‘...Ik wil liever sterven.’
Wegens een inbreuk op de Neurenberger Rassenwetten werd de ongeveer twintigjarige Jood Julius Meier na het uitzitten van een gevangenisstraf in het concentratiekamp afgeleverd. Hij was een grote, sterke, kerngezonde knaap, intelligent, ontwikkeld, bescheiden en wanneer hij zichzelf niet als Jood had opgegeven, zou niemand als zodanig hem hebben herkend.
Voor de ingewijden was het bij voorbaat duidelijk, dat het hier om een betrekkelijk onbenullig geval van rassenschending ging, want een gevangenisstraf werd door de toenmalige rechtbanken slechts dan opgelegd, als alle omstandigheden erop wezen, dat geslachtsverkeer met toestemming van de ingelichte partner was geschied, zonder dat een of andere situatie van afhankelijkheid, de belofte of het verstrekken van voordelen of dergelijke als beïnvloeding benut waren. De gerechtelijke stukken, die de kamparts opgeëist had, nadat de politieke afdeling de zaak bij hem ingediend had, hadden het volgende opgeleverd: Meier had vrij lange tijd met een weinig goed bekend staande dienstbode van zijn ouders contact gehad. Op een dag waren door buren gebeurtenissen gezien, waaruit zij konden opmaken, dat tussen hem en de dienstbode intimiteiten bestonden. Er werd aangifte gedaan. Beide partners werden gearresteerd en bekenden ‘rassenschending’, waarbij de tegenstrijdige verklaring van de dienstbode - die vanzelfsprekend verkracht heette te zijn - zelfs door de rechtbank niet werd geloofd. Indien de dienstbode slechts iets intelligenter had gelogen, zou Meier zonder meer tot een veel strengere tuchthuisstraf veroordeeld zijn.
Het is mij niet duidelijk geworden, waarom de kamparts juist de castratie van deze Jood wilde verrichten, want er waren andere gevallen, waarin de castratie met een sterkere schijn van het recht verricht had kunnen worden. In de politieke stukken van Meier, die ik nadien heb doorgelezen, vond ik geen enkele gegronde reden.
| |
| |
Misschien heeft de kamparts zelf, toen hij het rapport van de politieke afdeling las, tot deze castratie besloten. Misschien had de Schutzhaftlagerführer Rödl, wiens specialiteit het was, uit duizend analoge gevallen, die hij ongemoeid liet, pardoes een geval er uit te grijpen, tot de castratie aangespoord. Misschien echter had ook de kampcommandant, SS-Standartenführer Koch, die alle binnengekomen stukken moest doorlezen, maar deze moeite slechts voor enkele gevallen placht te nemen, en bijna altijd dan, als iemand hem op een bijzonder stuk opmerkzaam maakte, door een of ander toeval opmerkzaam geworden, de castratie van Meier geëist. Ik weet het een noch het ander. Ik weet slechts, dat de vermelde aanleidingen mogelijk zijn, omdat ik ze in gelijkluidende gevallen persoonlijk meegemaakt had. Het meest onwaarschijnlijke lijkt mij de mogelijkheid, dat de kamparts zelf de rechtstreekse aanleiding tot deze actie was, omdat in zijn bureau voldoende andere stukken lagen, waaruit hij veel gemakkelijker een geval had kunnen opdiepen. Meier wist terdege in welk gevaar hij verkeerde, want zoals alle zogenaamde rassenschenners was ook hij in de strafcompagnie ingedeeld, en het was voor de gearresteerden geen geheim, met welke lichtvaardigheid en meedogenloosheid de arrestanten, die wegens een zedendelict binnengebracht of al eerder bestraft waren, gecastreerd werden of voor castratie in aanmerking kwamen, en het geslachtsverkeer tussen Joden en ‘Ariërs’ gold nu eenmaal bij deze ontaarde Nazibeesten als een zwaar zedenmisdrijf. Maar Meier wist ook, dat zijn bloedverwanten buiten het kamp uit alle macht bezig waren, zijn emigratiepapieren in orde te brengen. En destijds werden de Joden, die hun emigratiepapieren in orde hadden en tegen wie niet een of andere politieke aanklacht liep, nog uit het kamp ontslagen met het bevel, Duitsland binnen achtenveertig uren te verlaten.
Meerdere malen had ik het meegemaakt, dat een ontmannings- of steriliseringsakte voorlopig eerst nog eens opzij werd gelegd, als de arrestant de toegepaste pressiemiddelen overleefd en niet ondertekend had. Wat ik hieraan kon doen, dergelijke stukken uit het onmiddellijke gezichtsveld van
| |
| |
de kamparts te verwijderen, heb ik vanzelfsprekend gedaan. Als Meier dus weigeren zou, de handtekening te plaatsen, kon hij een kans hebben.
Meestal kwam de kamparts pas tussen negen en tien uur in het kamp, terwijl de voor de arts aangewezen arrestanten onmiddellijk na het morgenappel naar het arrestantenrevier werden gebracht en dan aan een zijde van de barak, totdat de kamparts kwam, zich moesten opstellen. Zo had ik dus de gelegenheid voordien met Meier te spreken. Hij was vastbesloten, niet te ondertekenen. En toen Meier eindelijk voor de kamparts stond, toonde hij een beste houding. Hij liet de scheldkanonnade onbewogen over zich heenbulderen, vertrok geen spier van zijn gezicht, geen onwillekeurige lichaamsbeweging, geen knipperen met de ogen verrieden iets van hetgeen zich in hem afspeelde. Toen men eiste, dat hij zijn handtekening zou plaatsen, ging hij kalm naar de lessenaar, nam de penhouder in de hand en las het getypte verzoek door. Dan legde hij de penhouder weer terug op de lessenaar, keek de kamparts Dr. Ding doordringend aan en verklaarde met kalme, duidelijke, emotieloze stem: ‘Dat kan ik niet ondertekenen.’
Dat klonk zo vast en zo bescheiden, zo natuurlijk en vanzelfsprekend, zo kalm en zo ontwapenend, zo doordacht en toch zo zonder aanmatiging, dat men als op slag in een andere wereld was verplaatst. De toestand was ontwapenend. Zij viel zo buiten het kader van het kamp, dat Dr. Ding, die ik nog nimmer om welk woord ook in verlegenheid had gezien, drie, vier, vijf seconden zweeg, en de beide SDG, Oberscharführer Seehausen en Scharführer Hofmann op de achtergrond bleven staan en gewoon niet meer wisten, dat zij thans, volgens het programma, de arrestant met vuistslagen en schoppen te behandelen hadden.
Daarna verbrak Dr. Ding de ontstane stilte en snauwde Meier heerszuchtig en scherp beklemtonend toe: ‘Waarom niet?’
Zonder maar een fractie van een seconde te aarzelen, antwoordde Meier kalm en bescheiden: ‘Ik ben wegens rassenschande gestraft en heb mijn straf uitgezeten. Ik heb mij
| |
| |
schriftelijk verplicht, het Duitse rijksgebied onmiddellijk te verlaten. Mijn emigratiepapieren zijn voor het grootste deel reeds in orde; zodra ze voltallig zijn, zal ik Duitsland verlaten.’
Nu had Ding zijn houding herwonnen. ‘Zo? Duitsland verlaten?’ onderbrak hij Meier, alsof het hem ten zeerste opvrolijkte. ‘En geloof jij, dat wij jou, rotzak, zonder meer op het mensdom loslaten? Dat had je gedacht, niet waar? Om buiten weer je perverse vuiligheden uit te halen, niet waar? Neen, rotzak! hier! ondertekenen!!’ Meier bleef onbeweeglijk staan en herhaalde nogmaals: ‘Herr Sturmführer, dat kan ik niet ondertekenen.’
‘Dat kun je niet? Wat? Niet? Nu, we zullen eens zien.’
Inmiddels was Seehausen van de achtergrond naar voren gekomen, gaf Meier een ferme trap tegen het achterwerk en sloeg hem met gebalde vuist twee-, drie keren vol woede in het gezicht, dat het bloed uit neus en mond stroomde. Meier tuimelde ietwat achteruit, ging daarna echter weer rechtop staan, nam de voorgeschreven stramme houding aan en staarde zwijgend en strak de kamparts Dr. Ding in de ogen zonder zich om Seehausen te bekommeren.
‘Hier kun je alles, jongetje’, zei Dr. Ding, terwijl hij in zijn fauteuil naar achteren leunde en de handen in de heupen drukte, en zijn stem klonk zo doordacht en zelfverzekerd, zo meedogenloos en brutaal, dat het een steen had kunnen bang maken, ‘dat zullen we jou, varkenskop leren? Of je het gelooft of niet! Je bent hier niet in het sanatorium, jij jij, platvoet-Indiaan! Je denkt, dat je hier dik kunt doen, is 't niet? Of je tekent, of wij maken je af!’
Ook nu bleef Meier volkomen onwrikbaar. Men kon het hem duidelijk aanzien, dat hij elk woord hoorde, maar het geringste teken was er niet, dat de intimidatiepogingen op hem werkten. Het bloed sijpelde hem uit neus en mond, druppelde op zijn borst en van daar op de vloer. Toen Seehausen dit zag, ging hij voor Meier staan en zijn heer en meester in de spreektaal imiterend, brulde hij de toegetakelde man toe: ‘Wat? Onze vloer hier bevuilen? Zo'n schijthuis! Zo'n hoerenjong! Zo'n hoop stront!’ En bij elke zin stootte de SS- | |
| |
Oberscharführer hem de vuist vol woede in het gezicht. Meier stond echter daar, waggelde weliswaar bij elke vuistslag, maar maakte nochtans geen enkel afwerend gebaar. Het was ontzettend, hoe stoïcijns Meier de mishandelingen over zich heen liet gaan.
De toestand scheen vast te lopen. Deze Jood, die pas korte tijd in het kamp was en daarom nog in het volle vermogen van zijn lichamelijke en geestelijke krachten bleek te zijn, zou zich eerder laten doodslaan dan te ondertekenen. Maar Seehausen, deze bekrompen landsknecht, denkt trager. ‘Wat denk jij eigenlijk wel, jij stuk kandelaber!’ En opnieuw beukten de slagen op Meier neer. ‘Kun jij dat dan niet zien, jij stronthoop!?’ en Seehausen wijst met zijn worstvingers op de bloedspatten, die zich op de vloer uitbreiden. Woordloos neemt Meier zijn zakdoek, bukt zich en veegt de bloedspatten weg. Daarbij onthaalt Seehausen hem op trappen en bij elke stamp valt Meier op de vloer, maar staat elke keer weer op en veegt verder en maakt geen enkel afwerend gebaar of beschermende beweging. Dan geeft Dr. Ding aan Seehausen een teken, dat hij moet ophouden.
Als Meier het bloed weggeveegd heeft, staat hij opnieuw in de houding en kijkt onbewogen, bijna als een standbeeld, naar de kamparts. Ik zie duidelijk hoe hij zich opricht, de borst vooruit en het hoofd licht in de nek duwt, als droeg hij niet alleen de eigen trots, maar tevens de oeroude opdracht van dat mensdom, dat men, zo lang er een voor geluk en vrede strijdende mensheid bestaat, tot op de dag van heden steeds weer aan het kruis nagelde.
‘Ik wil je iets zeggen’, spreekt Dr. Ding nu de Jood toe, wie het bloed langs het gezicht loopt, en daarbij knijpt hij de ogen dicht, spreekt door de tanden en geeft zijn stem een satanische buiging, ‘Ik geef je vierentwintig uur bedenktijd. Morgenochtend ben je weer hier. Dan begint dat dansje opnieuw, als je intussen niets beters uitgedacht hebt. En denk niet, dat het dan zo eenvoudig als vandaag zal aflopen. Wij hebben nog een zak vol mooie dingen voor je. Dan zal je wat beleven.’ En dan brult hij plotseling als een stier tegen de Jood: ‘eruit!’
| |
| |
Gelaten maakt Meier het voorgeschreven stramme rechtsomkeert en gaat naar de deur. Scharführer Hofmann geeft hem daarbij met zijn turftrappers nog een ontzettende stamp tegen het zitvlak. En wanneer Meier de deur achter zich gesloten heeft, lacht Ding gemaakt en lelijk, en Seehausen en Hofmann lachen mee. Seehausen zegt met cynische tongval langzaam en gerekt: ‘Zo'n stronthoop!’ Maar ik voel duidelijk, dat het de drie beulsknechten na dit voorval niet al te best te moede is.
Kort voor de middag, toen de kamparts zijn twee-tot-drie-uren-dienst beëindigd had en de SDG zich dan ook verwijderen konden, kwam Seehausen naar mij toe en zei: ‘Voor Meier schrijf je geen briefje uit.’
Voor de arrestanten, die in de loop van de dag in het revier behandeld moesten worden of die op grond van hun ziekmelden op de voorafgaande avond door de gevangenen verplegers voor een duurzame behandeling waren aangewezen, maar eerst voor de arts moesten worden geleid, of die bij de arts voor onderzoek moesten komen, werden zogenaamde doktersattesten uitgeschreven. Weliswaar moesten deze briefjes door de arts of een SDG ondertekend worden, maar het was zo gegaan, dat zowel de eerste gevangenenverpleger en ook de doktersklerk deze briefjes konden ondertekenen. Precies zoals wij de eerste doodsmeldingen, die voor het appèlrapport gebruikt werden, ondertekenen moesten, wanneer de arts, noch de SDG in het kamp waren en dat was in vierentwintig uur meestal twintig uren het geval. Dit doktersattest moest de gevangene zijn werk-Kapo ter afmelding voor deze dag voorleggen; hij legitimeerde zich voor het verblijf in het kamp. Als wij de gevangene geen doktersattest meer konden verstrekken, plaatsten wij naam en nummer van de gevangene op een collectieve lijst, die wij aan de appèlleider overhandigden, die de nummers dan bij het ochtendappèl door de luidspreker voorlas en de opgeroepen gevangenen bij bord 2 liet aantreden, van waar zij dan groepsgewijs naar het gevangenenrevier werden geleid. Wie zonder zo'n legitimatie in het kamp werd aangetroffen of niet kon bewijzen, dat hij in het kamp werkzaam was, werd
| |
| |
zwaar gestraft, zodat een gevangene het nauwelijks waagde, zich aan het dagelijkse werk te onttrekken. Het was mij onmiddellijk duidelijk, wat Seehausen's maatregel te betekenen had. Ik zocht daarom de kameroudste van de strafcompagnie op en lichtte hem in. Wij vonden de volgende uitweg: Meier werd voor de volgende dag bij dat deel van de strafcompagnie ingedeeld, dat in het kamp werkte. De Kapo kreeg opdracht, in de buurt van het gevangenenrevier te laten werken, opdat Meier onmiddellijk bereikbaar zou zijn. De volgende morgen stond Meier natuurlijk niet bij de doktersklanten tegen de hoofdmuur van de barak, maar ik zag, dat een deel van de strafcompagnie in de onmiddellijke nabijheid werkzaam was. En toen Dr. Ding mij de opdracht gaf, Meier binnen te roepen, ging ik voor de barak en riep zijn naam af.
Duidelijk zie ik, dat Seehausen volkomen verrast is als ik met Meier de dokterskamer betreed. Dat Dr. Ding in dit lage spellletje ook van de partij is, herken ik uit zijn eerste vraag: ‘Hoe kom je hier?’ Meier, wiens gezicht gezwollen en vol blauwe plekken is, antwoordt: ‘Van het werk, Herr Sturmführer.’ ‘Hoezo van het werk?’ ‘Ik ben hier aan de weg werkzaam, Herr Sturmführer.’ En opnieuw weigert Julius Meier het formulier: ‘Hiermede geef ik vrijwillig opdracht mij te laten castreren, om van mijn perverse geslachtsdrang te worden bevrijd’, te ondertekenen. En opnieuw begint de ontzettende foltering. Ik zie duidelijk, dat Meier slap in de knieën wordt, maar zodra hem wordt bevolen, het stuk te ondertekenen, schudt hij het hoofd. Weer, weer en steeds weer. Hier! Meier valt flauw. Seehausen giet water over zijn gezicht. Langzaam komt Meier weer bij.
Meier kan zich nog slechts moeilijk staande houden. Seehausen drukt hem de pen in de hand. Maar Meier ondertekent niet. Plotseling gaat een beven en schudden door Meiers geschonden lichaam, zijn ogen schitteren, en met een stem, die een steen zou kunnen vermurwen, zegt hij: ‘Ik ben immers verloofd, Sturmführer. Mijn bruid wacht op mij. Ik zal Duitsland immers onmiddellijk verlaten, als mijn papieren in orde zijn.’
| |
| |
‘Teken!’ zegt Ding, ‘en je kunt Duitsland levend verlaten.’ Meier schudt het hoofd.
‘Ik geef je een half uur bedenktijd’, zegt Ding.
Seehausen voert Meier uit de spreekkamer en laat hem in de gevangenen-w.c. met opgeheven armen staan.
Als het halve uur voorbij is, weigert Meier nog steeds met stom hoofdschudden.
Toen gaf Ding het op, en zelfs Seehausen en Hofmann lieten de arme drommel onaangeroerd weggaan.
De volgende dag wordt Julius Meier naar het arrest genomen. Als hij daarna na twaalf dagen weer naar de kamparts wordt geleid, is hij nog slechts een toonbeeld van ellende. Weliswaar zijn er geen sporen meer van de zware mishandelingen op zijn gezicht te zien, maar hij ziet er uit, alsof hij uit het hongergraf was gekomen. Zijn lichaam is vezeldun geworden, zijn wangen zijn hol, zijn ogen staren uit diepe, zwart omrande kassen, zijn gezichtshuid, veertien dagen geleden nog strak en blozend, is verwelkt en van een vreselijk gele bleekheid, en zijn lichaamshouding is krom en ineengezakt. Als ik het met eigen ogen niet had gezien, had ik nooit kunnen geloven, dat in twaalf dagen en twaalf nachten het lichaam van een kerngezonde, bloeiende man met een atletische gestalte zo veranderd kon worden.
‘Je hebt zeker nog niet geweten, wat hier gebeurt?’ sprak Ding hem toe en zijn stem is kalm en zakelijk.
‘Neen, Herr Sturmführer’, antwoordt Meier met matte stem.
‘Wil je weer uit het arrest?’
‘Ik zou graag willen, Sturmführer.’
Dings stem is nu ook zacht, toeschietelijk, en wie ook deze woorden zou hebben gehoord, zonder te weten, wat vooraf was geschied, was overtuigd geweest, dat Ding een vaderlijke vriend van de arme man moest zijn, die daar gebroken en doodziek voor hem staat.
‘Nou, wees dan verstandig en onderteken.’
Pauze. Slechts secondenlang, en toch een eindeloos lange pauze. Het is alsof er een ijzeren koepel over de spreekkamer was gevallen, alsof het vertrek niet meer van deze wereld was.
| |
| |
Julius Meier staat onbeweeglijk in het midden van de werkkamer, staart voor zich uit en ademt kort en zwaar. Het werkt in hem. Zal hij ondertekenen? Zal hij nu de klaargelegde pen opnemen?
Ding schuift het getypte vel naar hem toe, doopt de pen in de inktpot en legt de penhouder gereed op de tafelrand.
Meiers blik is op de penhouder gericht, dan heft hij licht en uitermate hulpeloos beide armen en zegt droevig zacht, grenzeloos wanhopig: ‘Ik kan niet, Sturmführer, ik wil liever sterven.’
Nu maakt Ding een afwerend gebaar met de rechter hand, als wilde hij zeggen: Nu geef ik de rotzooi op. Meier wordt uit de spreekkamer ontslagen. Ik leg de voorbereide stukken tussen de andere, die in het bureau liggen.
Na ongeveer veertien dagen ontmoet ik Meier in het kamp. Hij is uit het arrest ontslagen, ziet er nochtans nog zeer deerniswekkend uit, maar heeft zich toch weer hersteld. Ik spreek hem moed in: voorlopig hoeft hij zich geen zorgen te maken, opnieuw in de handen van de kamparts te vallen. Intussen konden zijn emigratiepapieren in orde worden gebracht en het ontslag uit het kamp zou dan glad volgen. Hij zegt tegen mij: ‘Eerst heb ik geen vertrouwen in je gehad, ik zou je voor mijn wantrouwen excuus willen aanbieden.’ ‘Niet nodig, kameraad’, repliceerde ik, ‘ik weet hoe zwaar het hier in het kamp is, een ander mens te vertrouwen.’
En alles zou beslist nog goed zijn afgelopen, als de mensen buiten hadden geweten, hoe het in dit concentratiekamp toeging. Maar hoe konden zij dat weten?
Een der ontslagen gevangenen had Meiers ouders ingelicht over het gevaar, waarin hun zoon in het kamp verkeerde. Meiers ouders hadden alles gedaan om de emigratiepapieren in orde te krijgen en kregen ze ook in orde. Daarna namen zij contact op met het SS-Sicherheitshauptamt en het gelukte hun ook, wie weet hoe, maar de liefde der ouders is immers tot alles in staat en vindt altijd een weg, tot de beslissende plaats door te dringen. Zij wisten, dat de castratie van hun zoon een kwestie van seconden kon zijn en
| |
| |
wisten door te zetten, dat van het Sicherheitshauptamt een telexbericht aan het kamp werd gezonden: ‘Castratie van Julius Meier opschorten, Reichsführer-SS vreest gruwelpropaganda.’
De SDG SS-Scharführer Hofmann bracht het telegram van de Politieke Afdeling mee in het gevangenenrevier en legde het in de handtekeningenmap van de kamparts, waar ik het te zien kreeg.
Castratie opschorten? ging het door mijn hoofd. Waarom meldde het telegram niet: ‘Ontslag van Julius Meier wordt bevolen’. Zo'n stuk zou niet in handen van de kamparts zijn gekomen en Meier zou zonder opzien worden ontslagen. De weinige situaties, waarin Meier bij het ontslag had kunnen opvallen, zouden door ons, gevangenen, vermeden worden, want zoveel macht hadden wij, en om een kameraad het leven terug te geven, waren wij altijd paraat, ons eigen vegeteren op het spel te zetten.
Castratie opschorten? Oh, jullie beklagenswaardige ouders, wat hebben jullie nu gedaan! Weten konden jullie het niet, maar zijn er niet honderdduizend bewijzen voor, dat liefde blind en veel vermoedend het rechte pad vindt? Waarom moest hier versagen, wat reeds honderdduizend keren en meer het rechte pad liet vinden?
Nauwelijks een uur later werd Julius Meiers naam en gevangenennummer door de luidspreker omgeroepen: ‘Onmiddellijk naar de poort! Onmiddellijk naar de poort!’ Meier werd weer in arrest genomen en de volgende voormiddag dicteerde mij de kamparts, SS-Unterscharführer Dr. Ding een overlijdensbericht van een zekere gevangene Julius Meier, die ondanks zorgzame, opofferende verpleging overleden was. Het telegram van het Sicherheitshauptamt lag niet meer in de handtekeningenmap, toen ik mij gereed maakte, de doorslagen op te bergen.
|
|